dinsdag 29 september 2020

Buste

Deze tekst is op 30 september als column verschenen in de Bossche Omroep, rubriek 'Onder de Boschboom'.

Weet u nog? Halbe Zijlstra, ex-minister annex Ruslandkenner. 

Effe terug: Halbe (VVD) is nog Staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschappen als hij in 2011 een subsidiebezuiniging van 200 miljoen aankondigt voor de cultuursector. 

Als minister struikelt hij in 2018 over een pittoresk Russisch vakantiehuisje en vervolgens wordt hij strategiedirecteur ‘in de bouw’. Overigens niet bij de aannemer die ‘ons’ nieuwe Theater aan de Parade gaat neerzetten. Dat laatste zou wel curieus zijn.

 

Dezelfde Halbe zei in 2011 namelijk dat hij uit de cultuurhoek ‘Niet veel inhoudelijke argumenten voor het behoud van de bestaande subsidie had gehoord’. Eigen schuld, zweverige artistiekelingen.

 

Tot zover Halbe die toentertijd in het debat graag rationale uitspraken had willen vernemen. Met termen als ‘publieksbereik en ondernemerschap’. Emotie deed even niet mee. Inmiddels slacht Covid-19 de cultuurhoek verder af.

 

In alle voortvarendheid zette ons gemeentebestuur zich onlangs aan de afbraak van het Bossche Cultuurpaleis. Doorpakken! Want volgens de bouwpastoor zit Den Bosch, de zelfbenoemde ‘Cultuurstad van het Zuiden’, te wachten op het volgende exemplaar uit de reeks van ‘afwijkende gebouwen die bij een binnenstad horen’.

 

Aan dit argument valt met de beste wil van de wereld weinig rationeels te ontdekken. Hoe komt iemand bij zo’n uitspraak? In dit geval Projectwethouder Theater Huib van Olden (CDA). Een glas teveel op? Een zure oprisping? Eerder heb ik hem in deze rubriek gesuggereerd zich roemrijk terug te trekken via de voordeur: zuiniger bouwen, vraaggerichter, in aansluiting op hier al aanwezige podia. En het financiële verschil doneren aan de gekorte cultuurmakers in Den Bosch. Niet dus. 

 

Kennelijk kent de gekozen marsroute van de voortrekker geen U-turn. Die rechtlijnigheid maakt de handelswijze van B&W plus gemeenteraad tot een excellente case voor de interessante leergang: ‘Niet-rationele en disfunctionele processen in organisaties’. (Bestaat echt!) De Bossche aanpak past zonder meer ook in het veld van Manfred Kets de Vries. Deze psychoanalyticus, managementwetenschapper, econoom en emeritus prof bestudeert opmerkelijke denkkronkels en besluiten van leiders aan de top. Je blijft lachen. Hoewel niet als Bosschenaar, dit keer.

 

Waarom volhardt Huib? Het antwoord moet hij zelf vinden.

 

Onlangs had ik een akelige droom: ik was zomaar weer aan het werk. Gestoken in een keurig pak ontvouwde ik de ondernemingsdirectie mijn advies voor de opening van het nieuwe naaldvormige hoofdkantoor. Gaandeweg kregen de ogen van de CEO een dromerige blik. Na mijn powerpointpresentatie liep ik naar de tafel rechts van het projectiescherm. Daarop stond iets dat door een laken verborgen gehouden werd. Er klonk tromgeroffel … Langzaam haalde ik het witte doek weg. Denderend applaus volgde: op tafel stond een glimmende bronzen buste van de baas! Met op de sokkel de korte tekst: ‘Hij maakte het mogelijk. Een dikke merci’.


PS

Dit is deel drie in de trilogie rond het acteren van een projectwethouder in 'De Charade rond het Theater aan de Parade'.

woensdag 19 augustus 2020

Kikkers

Deze tekst is op 19 augustus als column verschenen in de Bossche Omroep, rubriek 'Onder de Boschboom'.

Leren we iets van de geschiedenis? Bende gèk, jong: natuurlijk nie. Zo duiken we – om iets actueels te noemen – met de eer ste coronagolf nog vers in ons geheugen, opgewekt de tweede in. Of springen we, na een rampzalige zondag aan zee, de volgende morgen weer vrolijk de branding in terwijl de rode strandvlag wappert. Stom hè? Zo zijn wij. Volslagen blind. Of onaantastbaar.

‘Met het Theater aan de Parade gaan we dezelfde kant op’. Dat denk ik, terwijl ik deel 11 (!) in de reeks ‘Bossche miskleunen’ lees. Overigens draagt die serie in Bossche Kringen de neutralere naam ‘De strijd om de stad’. In de recente aflevering neemt de auteur me aan de hand van een deskundige gids mee voor ‘Een stadswandeling over het historische slagveld’. De titel zegt niks te veel over de getoonde pijnlijke plekken. Tja, en deze tragedie wil de huidige Bossche stadregering – in de traditie van haar voorgangers – voortzetten met de creatie een volgende gapende wond: het nieuwe Theater aan de Parade.

 

Uiteraard roepen de weinig onderbouwde veranderplannen al jaren de nodige weerstand op. Dat het huidige cultuurpaleis om aanpassingen vraagt, is nauwelijks een punt. Maar dan wel graag in de vorm van sparende ‘vernieuwbouw’. In de pas bovendien met het landelijk onderzoek over trends in het schouwburgbezoek. Daarbij rekening houdend met al aanwezige podia in onze gemeente. Volgens Marc Van Ranst, de Belgische Jaap van Dissel, kost het slechts vijf minuten politieke moed om van standpunt te veranderen en een bocht te maken.

 

Onlangs liet Henk van Beers noteren: “Plat gezegd slaat het ontwerp op dit historisch plein met historische gebouwen én de Sint-Jan als rijksmonument als een tang op een varken.’’ Niet zozeer ‘plat’ geformuleerd als wel ‘glashelder’, lijkt me. Henk is voorzitter van de Stichting ‘s-Hertogenbossche Monumentenzorg. Hij zal als oud-burgemeester van Roermond weten hoe hij zijn Bossche ‘ambtsgenoot’ voor een ‘deconfiture’ kan behoeden. Het wordt tijd dat Jack Mikkers de kikkers van zijn &W allemaal in de goede richting laat springen. Als Henks hint niet werkt, kan de stichting altijd nog voor een juridische procedure kiezen. Direct-belanghebbenden kennen deze mogelijkheid ook.

 

Zo’n protserige en massale ‘woonkamer van Den Bosch’ is niet meer van deze tijd, tenzij onze duale lokale overheid zich onder een steen in duisternis beweegt. Diezelfde overheid kan, naast de direct inhoudelijke bezwaren, evenmin de impact negeren van Covid-19 op de cultuurpost in het stadshuishoudboekje. Dan maar een ‘bupootje’? Een optreden van een buitenparlementaire oppositie? Zie jij al een massa verontruste Bosschenaren met spandoeken op Markt en Parade staan? Op 1,5 m? In de hitte? En dan ook nog verplicht met de lippen stijf op elkaar, want zoals in stadions mag niet geschreeuwd worden. Ikke nie. Vandaar deze column.

woensdag 8 juli 2020

Nieuwstraat


Deze tekst verscheen 8 juli in De Bossche Omroep als column in de rubriek 'Onder de Boschboom'.

De Nieuwstraat: achter die neutrale naam gaat een pijnlijke periode schuil uit de Bossche geschiedenis. Laten we die doorgang afsluiten. 

Zoals bekend, verovert Frederik Hendrik, prins van Oranje, graaf van Nassau, de stad op 14 september 1629. Het Spaanse garnizoen moet vertrekken, idem dito de groep mannelijke religieuzen. De kerkelijke goederen vervallen – sommige op termijn – aan de republiek i.o. Het staatse leger en de dominees blijken niet alle vrijgekomen gebouwen te kunnen vullen en leegstand dreigt. Hierop zet Den Haag heel wat paaps onroerend goed in de etalage. Uit die hofstad komt zelfs een tip voor de ‘herinrichting’. Het is de heer Nobel (nomen est omen) die in 1639 het idee oppert om een nieuwe havenpoot aan te leggen vanaf de bestaande haveningang, richting Hinthamerstraat.

Voor dit waterkwartier moeten de erven en opstallen van het Sint-Geertrui-, het Sint-Elisabeth Bloemenkamp- en het Predikherenklooster ‘aangesproken’ worden. Het stadsbestuur reageert met: ‘mooi plan, we bouwen en graven mee, helaas is er geen geld voor het verwerven van de kloosters’. Hierop melden zich twee heren als aspirant-kopers: Johan Gans, pensionaris te Den Bosch, en Frans Blom ‘koopman hier ter stede’ (om Van Heurn te citeren).

Ze zijn letterlijk kind-aan-huis bij het lokale bestuur. Bovendien kan Gans het op Haags niveau goed vinden met Cornelis Musch, griffier van de Staten-Generaal. Musch is de schoonzoon van Vadertje Jan-stap-netjes Cats, en tegelijkertijd ook zo corrupt als hij groot is.

Het duo is niet flauw. Van Sasse van Ysselt heeft acht pagina’s nodig voor een opsomming van het door Johan & Frans aangekochte ‘zwart goed’. (Een benaming die overigens in België verwijst naar de door de Franse republikeinen genaaste kerkelijke bezittingen. Het is bekend dat de opkopers daarvan de deur voor hun hellevaart op een kier zetten.)

Gans en Blom hoeven zich geenszins bezwaard te voelen, want zij hebben een missie: de herontwikkeling van het oude Bolduque. Ze geven in korte tijd Den Bosch een ‘nieuw’ aanzien. Zo verdwijnt het Predikherenklooster met grote ijver onder de slopershamer, waarbij volgens ooggetuigen zelfs resten van opgegraven doden in de Binnendieze gekieperd worden. Twee nieuwe doorsteken verrijken de stad: de Nieuwstraat en de Tweede Nieuwstraat, die later St.-Jozefstraat gaat heten. De geplande haven komt er niet.

Met de gebouwen verdwijnt de herinnering uit het collectieve geheugen. Dat geheugen is – in de ogen van nu – ‘gewassen’. Niet uitzonderlijk want nieuwe heersers maakten en maken nog steeds korte metten met veroverd religieus erfgoed. 

Misschien is het oud zeer. Zit ik soms stiekem te wachten op een excuus voor wat hier en in Staats-Brabant vernield is in naam van Oranje? Mocht daaraan een fikse som duiten vastzitten, dan kan de stadskas ‘opveren’ in deze tijden van culturele krimp.


vrijdag 22 mei 2020

Ballen

Deze tekst verscheen 20 mei in De Bossche Omroep als column in de rubriek 'Onder de Boschboom'.

Geachte Huib van Olden,

Best wel ‘sund’ dat je grote Bossche ‘Droompaleis aan de Parade’ er nog niet staat. Daarin hadden we vandaag moeiteloos op 1,5 m van elkaar kunnen zitten. Die preventieve afstand is beslist overbodig tegen de tijd dat jij als trotse projectwethouder het lint doorknipt. Het bevrijdende vaccin dat nu nog ontbreekt, is dan inmiddels ingeburgerd. En toch komt je tent - behalve rond carnaval - niet vol.

In december 2015 verscheen ‘Over het voetlicht’, een onderzoek van het gezaghebbende CBS. In de tekst valt te lezen hoe je in de nabije toekomst publiek naar het toneel trekt. Zo blijkt dat de nieuwe generatie Nederlandse theaterfans niet zit te wachten op meer van hetzelfde. Bijna tegelijkertijd zei het toenmalige ondernemersduo Verlinde-Van den Ende op tv dat grote producties echt niet naar de provincie zullen komen. Omvangrijke voorzieningen in kleine steden – Den Bosch incluis – zijn overbodig. Na een valse start in 2016 met een bouwvoornemen voor twee mikt de lokale politiek met jou anno 2020 op een joekel met drie zalen. De oproep tot herbezinning die De Bossche Groenen onlangs naar de gemeenteraad stuurde, ging zonder aarzeling richting versnipperaar. Dankzij de weke knieën van coalitie en oppositie hou jij als projectleider standvastig vol. Ook al zet de coronacrisis het huishoudboekje van de stad onder druk, het gebouw moet er komen. Tot Nut van het Algemeen, of uit angst voor persoonlijk gezichtsverlies?

Diezelfde coronacrisis legt het menselijk tekort bloot. Het ego kan bij het afval. Bescheidenheid is aan zet. Nederigheid. Ook bij de verantwoordelijke bestuurders aan wie het niet ongemerkt voorbij kan gaan dat veel burgers in de puree zitten. De Duitse schrijver Hans Magnus Enzensberger publiceerde in 1990 ‘Helden van de terugtocht’. Daarin beschreef hij hoe leidende vrouwen en mannen het lef lieten zien om terug te komen op eerdere beslissingen. Hoe ze afscheid durfden te nemen van hun overtuiging om daarmee te breken met hun verleden. Enkele klassieke voorbeelden in Enzenbergers relaas zijn Gorbatsjov, De Klerk en Mandela. Namen die jou beslist veel zeggen.

Huib, als ik je mag helpen: sla genoemd verhaal erop na. Terugkomen op je voornemen zal je sieren. De herbouw van het Theater aan de Parade kan duurzamer en bescheidener. Dit alles in afstemming met de Verkadefabriek, de potentie van de Tramkade, de mogelijkheden van 1931, die van Perron 3, de Azijnfabriek, Artemis, Babel e.v.a. Je zult erom geprezen worden als ‘de vent die terugkeerde op zijn schreden’. Als ‘de man met ballen’. De kerel die bovendien gemeenschapsgeld vrijspeelde voor inwoners van de gemeente bij wie het water echt tot de lippen reikte. Huib, wat let je?


woensdag 29 april 2020

Lak



Het leven stelt ons slechts één vraag. En die is niet mis: ‘Waartoe zijn wij op aarde?’ Wie zoals ik een verleden met de catechismus kent, herinnert zich een pasklaar antwoord: ‘Om God te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn’. Gegarandeerde zekerheid alom. Zekerheid alom. Deo gratias.

Op een dag verdween samen met God de garantie op een onbekommerd bestaan. ‘Onbekommerd’ in die zin dat alles wat wij als gelovigen op aarde ondernamen, in dienst stond van het hogere doel: de eeuwige zaligheid die de Heer ons in het vooruitzicht stelde. Ook de tegenslagen in het leven leidden daartoe. Op het doodsprentje van de oudste bij ons thuis, die als peuter stierf, schreven mijn ouders: ‘God gaf hem ons, God nam hem ons, Gods name zij geprezen’.
Kom daar nu maar eens om.

In het goddeloze tijdperk dat volgde, veroverden de Boeddhabeelden de tuinen, werden de dijken tegen het water steeds weer op deltahoogte-plus gebracht en verschenen er elk jaar weer nieuwe glasheldere verzekeringen tegen allerlei kwaad van buitenaf. Tot voor kort heette ‘geluk’ zomaar ‘een keuze’ en ‘afdwingbaar’ te zijn. In een maakbare wereld kon dat. In diezelfde wereld was er toch ook nog ruimte voor het vermoede bestaan van een vaag ‘iets’: een soortement hogere macht en het geloof daarin baarde de schitterende slogan ‘toeval bestaat niet’. Hoop doet leven.

Met de komst van Covid-19 nam het lot revanche op al onze glasheldere zekerheden en op de hardnekkige ontkenning van het toeval. Dat laatste blijkt wel degelijk te bestaan. Het slaat genadeloos toe. Navrant hierbij is dat in Nederland het grootste menselijke leed, met het hoogste aantal doden en zieken, het zuiden van ons land treft. Carnaval wordt genoemd als stuwende verspreidingsbron. Carnaval, een feest met een katholiek verleden. Carnaval: in ‘normale’ tijden een ode aan het onbekommerde bestaan.

En nu zitten we dan thuis. Althans: zo heet dat. Het toeval wilde onlangs dat mijn vrouw en ik eerst de lockdown in Spanje meemaakten en vervolgens die in Frankrijk. Het derde lege land op onze terugreis naar Nederland was België. En toen we 21 maart Brabant binnenreden, bleek ‘iedereen’ buiten te zijn. Druk op de snelweg, druk op de fiets- en wandelpaden.

Hoe dan ook: wij Nederlanders zijn de laatste tijd meer thuis dan voorheen. Niet iedereen, want boa’s en politiemensen hebben het erg druk om mensen op hun plaats te wijzen. Waarschijnlijk zijn dat de coronablockers, waarvan we er volgens een enquête zeker 2 miljoen hebben. Daaronder bevinden zich volgens hetzelfde onderzoek veel mensen die werkzaam zijn binnen de financiële dienstverlening. Echt verbazingwekkend. 

Vandaag, 28 april, protesteerden een paar honderd betweters in Den Haag tegen de huidige beperkende maatregelen. ‘Leven gaat voor dood’, stond er op de spandoeken. Intelligent gezien, want eerst is er leven, dan volgt de dood. Ongetwijfeld wordt bedoeld dat het ze geen bal interesseert of er iemand aan Covid-19 sterft. Zoals sommige Holocaustontkenners naar Auschwitz-Birkenau gestuurd worden, mag dat clubje nitwits een voetreis door Uden en Meierijstad opgelegd krijgen. De vergelijking is niet proportioneel wat leed en slachtoffers betreft: de overeenkomst is het ook door de Binnenhofschreeuwers gedemonstreerde lak aan de waardigheid van de mens.

Welk leven gaat voor de dood? Vertier, afleiding, vermaak? Ieder zoekt een grond voor zijn daden. Naar mijn overtuiging gaat die ‘grond’ verder dan cafébezoek, festivaltrance, pretparken of twee uur in de file voor een aardbeienautomaat. Leuk allemaal. Maar lekker is maar ene vinger lang. Geluk zit ‘m in andere zaken. Mogelijk eerder in weggeven dan in ontvangen. Het is niet voor niks dat de laatste jaren vrijwilligers oranjelintjes opgespeld krijgen. En dat nu zorgmedewerkers eindelijk gewaardeerd gaan worden. Waartoe zijn wij op aarde? Om ook de ander vooruit te helpen. En daardoor hier gelukkig te zijn.

woensdag 22 april 2020

Levante Almeriense (6); Cabo de Gata

Graag kijk ik naar ‘First dates’. Hier in Spanje volgen we het programma op de tablet via ‘Uitzending gemist’. Mijn voorkeur krijgt de Engelse versie vanwege haar intelligente komische karakter. Daarentegen vormt de Nederlandse een uitstekende bron om te zien wat ‘in’ is. Bijvoorbeeld op taalgebied. Daar blijkt ‘oké’ in plaats van ‘ja’ nog steeds oké. Zegt kandidaat A. bij het voorstelrondje tegen B. ‘Ik ben vier jaar gescheiden en ik zie mijn kinderen nooit’. Waarop B. empathisch reageert met ‘oké’. Wie verwacht dat A. woedend het bestek weggooit en brult: ‘Oké oké, da’s gvd helemaal niet oké maar kut’, verwacht te veel. Oké is goed.

Of deze. B.: ‘Ik zoek iemand die zo helemaal zichzelf is’. A.: ‘Ik leid niet aan het meervoudige persoonlijkheidssyndroom’. Ook nog niet als respons kunnen noteren. Uiteraard bedoelt B.: ‘Ik zoek iemand die niet-ideale trekken gewoon nu durft te tonen’. 

Waarom ik op 17 januari juist hieraan denk op weg naar het natuurpark Cabo de Gata valt niet moeilijk te raden. Na de afslag op de Autovía del Mediterranéo naderen we al snel Campohermoso. In tegenstelling tot de naam valt er niets fraais te ontdekken aan dit gebied. Het is een zee van kassen, waarbij tijdens de bouw niet gekeken is op een hectare plastic meer of minder. Het lichtglooiende landschap deint blikkerend in de zon. In het plaatsje zelf lijken de seizoenarbeiders niet te wonen in zogenoemde ‘migrantenhotels’; voorzieningen waarover in Nederland zo vaak discussie ontstaat. De gezinnen hier moeten het doen met onderkomens die aaneengeregen met een mooi Frans klinkend woord een ‘bidonville’ vormen.

Dat begrip leerde ik in 1965 toen ik met familie langs een krottenwijk kwam in Casablanca. Niks ‘wit huis’, net zomin als Campohermoso nu een ‘aantrekkelijk gebied’ is. De term ‘bidonville’ verwijst naar blikken vaten die ‘opengevouwen’ zijn tot platen. In deze Spaanse stad zijn de krochten van metaal, hout en veel plastic. De bewoners komen veelal uit Roemenië, Marokko en de landen bezuiden de evenaar. Moderne slavernij.

Het oorspronkelijke Campohermoso is het product van een wet uit 1939, gericht op de ontwikkeling van achtergebleven gebieden voor de producten uit land- en tuinbouw. In een omgeving als deze is geen plek voor fratsen. De seizoenarbeiders kennen geen luxe. En zeker niet om zich de knellende vraag te stellen of ze wel dicht bij zichzelf blijven. 

Even verderop wordt het beeld uit de reisgidsen weer opgepakt. De ontnuchtering ebt weg. Cabo de Gata wordt in alle beschrijvingen aangeprezen als een mooi en beschermd gebied. Vandaag zullen we er een klein stukje van leren kennen. De zacht glooiende halfwoestijn voert naar de kust. We arriveren in het zonnige en nu zeer rustige minidorpje Las Negras. Een plaatje. In de kleine supermarkt doen hippies hun inkopen, stappen vervolgens in een vlet en varen naar het moeilijk bereikbare ‘historische’ San Pedro. Ik laat me fotograferen bij het strand onder het bord met de tekst die uitnodigt ‘om me hier te kussen’. Las Negras hebben we snel gezien: hier overwinteren lijkt klimatologisch aantrekkelijk; wij zouden er na een week gillend wegrennen. Zoveel rust hoeft nou ook weer niet.

Om Campohermoso niet meer te hoeven zien, volgen we na de lunch de smalle en slingerende kustweg langs Agua Amarga. Op een aantal punten herinneren torens en karkassen van gebouwen aan de voorbije mijnbouwactiviteiten. Bij de parkeerplaats van het Mirador de la Playa de los Muertos genieten we van het prachtige uitzicht op de kustlijn. 

Eenmaal Carboneras voorbij, naderen we Mojácar Playa. Voor de langgerekte bebouwing begint, domineert het Castillo de Macenas het kleine strand. We zullen in deze hoek nog een aantal keren terugkomen.

De versterking is qua architectuur de evenknie van het exemplaar dat we eerder 20 km meer naar het noorden in Villaricos zagen. In beide exemplaren huist een dependance van het VVV. Althans in de zomermaanden. 

zaterdag 18 april 2020

Levante Almeriense (5); 1568


In de voormalige Spaanse Lage Landen zal het jaartal 1568 direct de relatie leggen met het begin van de Tachtigjarige Oorlog. In hetzelfde jaar kreeg Filips II te maken met een tweede opstand binnen zijn rijk. Die was van korte duur: in 1571 werd de muitende partij verslagen en begon de deportatie van de dwarsliggers. Een aantal 'moriscos' werd ook tot slaaf gemaakt en verkocht binnen Spanje.

Met de val in 1492 van Granada - en daarmee van het laatste Arabische rijk op het Iberisch Schiereiland - werd de Reconquista afgerond. De positie van overwonnen mohammedanen veranderende door bijvoorbeeld de opdracht om katholiek te worden. Ze werden tweederangsburgers en uiteindelijk leidde hun ongenoegen over deze behandeling in het voormalige ‘Rijk van Granada’ tot een gewelddadige uitbarsting. De strijd staat nu bekend als La Rebelión de las Alpujarras. In de historiebeschrijving van menig wit dorpje dat wij bezoeken, wordt deze opstand vermeld. Ook zijn er bijna overal andere verwijzingen naar het Arabische verleden. Soms wat verborgen, zoals de aanwezigheid van een bron in Bédar met Arabisch opschrift. Dan weer meer in het oog lopend, zoals de Arabische baden in de palmenstad Elche (Valencia). En een beeldhouwwerk in dezelfde plaats dat verbonden is de in Spanje populaire festiviteit ’Moros y Cristianos’.

Overigens bestaat er inmiddels de nodige interne kritiek op de term ‘reconquista’, een begrip dat pas tijden na de afronding van de oorlogshandelingen ingevoerd werd. Eerder zou sprake zijn van een ‘conquista’, een verovering, dan van een herovering. De vorsten uit het autonome Navarra, Castilië, Léon etc. waren niet uit op de restauratie van het voormalige Visigotische rijk dat het schiereiland omspande. Het katholieke geloof terugbrengen werd uiteraard ook aangehaald als motief voor het streven naar machtsuitbreiding.     

Filips II zette de politiek voort van zijn voorgangers: ieder over wie hij regeerde moest katholiek zijn en blijven. De deportatie van de moslims ging door en de ongehoorzame aanhangers van de gereformeerde stroming konden op straf rekenen. De verbanning - vaak naar het huidige Marokko - van de mohammedanen werd begin 17de eeuw voltooid.

Toch zijn er anno nu personen die vinden dat daarmee de Reconquista nog niet ten einde is. Dit geluid is populair binnen een nieuwe politieke partij: Vox. Na de dood van dictator Franco in 1975 kende de Spaanse politiek decennialang twee richtingen: links (PSOE) en rechts (PP). Inmiddels zijn er meer wegen die naar Rome leiden en sindsdien wordt het steeds moeilijker om een werkbare regeringscoalitie te vormen.

Vox is rechtser dan de Partido Popular (PP), en met een fikse score tijdens de laatste nationale verkiezingen is deze zeer conservatieve club inmiddels een machtsblok van betekenis is geworden op regionaal en landelijk gebied. Het gezin moet weer de hoeksteen der samenleving worden en allerlei ‘afwijkingen’ zijn taboe: abortus, huwelijken tussen personen van hetzelfde geslacht, niet-katholieke overtuigingen.

Een belangrijke vent binnen Vox is Francisco Javier Ortega Smith-Molina, de tweede man van die partij. Martiaal franquist tot op het bot. Ben benieuwd welke rol hij speelt bij de lokale uitvoering van ‘Moros y Cristianos’.

Als op 2 januari 2020 Granada de inname van de stad in 1492 herdenkt, staat hij met zijn ‘reconquista’-ideeën vooraan. Met zo’n achternaam die naar Spaanse, Engelse en Italiaanse wortels verwijst, lijkt het me een zware opgave voor de Argentijns-Spaanse drager hiervan om vol te houden ‘dat hij van alle vreemde smetten vrij’ is. Iets dat speelt bij meer xenofobe politici.





woensdag 15 april 2020

Levante Almeriense (4); Bédar


Andalusië is rijk aan zogeheten ‘pueblos blancos’. Ze vormen een ‘must’ voor toeristen. We hebben er inmiddels de nodige bezocht. In het meer westelijk gelegen Sahara de la Sierra hebben we 14 jaar geleden een tijdje in een afgelegen ‘casa rural’ mogen verblijven. We waren de enige bewoners: ’s morgens verse eieren rapen, na het ontbijt de bergen in, om tijdens de lome hitte van de namiddag de schaduw op te zoeken aan en in de snelstromende beek.

Na afloop van onze paradijselijke week legden we de sleutel in het hokje waarin we hem bij aankomst volgens aanwijzing gevonden hadden. En zoveel tijd later op weg naar Mojácar hadden we onlangs eenzelfde ervaring bij het veel grotere ‘casa rural’ in Guadassuar (Valencia), de plek van waaruit we enkele dagen het waterrijke Parque Natural Albufera bezochten. Daarover misschien later.

Uiteraard zijn die witte dorpjes ook rijkelijk aanwezig in de provincie Almería. Een daarvan is Bédar, en daar slenteren we doorheen op zondagmiddag 5 januari. Elke foto die je maakt, ziet eruit als een plaatje in een reisbrochure: witte samenklonterende pittoreske huisjes die afsteken tegen een strakblauwe lucht en overal bloeiende klimplanten. In het perfecte plaatje herinnert een waarschuwingsbord aan het huiselijk geweld waarvan - met name in Andalusië - elk jaar veel vrouwen (dodelijk) slachtoffer worden.  

We bewegen ons - zoals mijn vrouw opmerkt - als de gewenste ideale reiziger uit Ilja Pfeiffers ‘Hotel Europa’: tijdens het volgen van de route ‘Los rincones de Bédar’ komen we niemand tegen. We lijken de unieke toerist die de ervaring met niemand hoeft te delen.
Dit hoger gelegen stadje is prachtig: schilderachtig, goed onderhouden, met een magnifiek uitzicht op de Middellandse Zee. ‘Het balkon van Oost-Almería’, las ik in een Spaanse beschrijving. 

Het is dus ongemeen rustig op deze zonnige dag. In Mojácar Pueblo liepen meer toeristen rond, toen wij daar op 25 december jl. waren. Hier zijn ze nu niet. Het oogt ook authentieker; iets dat wij ook proberen te vinden. 
Tegelijkertijd is ook in Bédar is, zoals in een aantal andere kleine oude plaatsjes, de oorspronkelijke Spaanse bevolking een minderheid geworden. De buitenlanders die er neergestreken zijn - hoofdzakelijk Britten - hebben die dorpjes behoed voor leegstand of totaal verval. De opgeknapte huizen zien er pico bello uit. De lokale politiek heeft de tekenen des tijds begrepen en nieuwkomers een stem gegeven bij de verkiezingen. Afhankelijk van hun wettelijke de status kunnen inwijkelingen op een kandidatenlijst komen of als ‘meepratend vertegenwoordiger’ een rol gaan spelen. 

Veel van die nieuwe bewoners - wat misprijzend ‘guiris’ genoemd - blijken in deze tijd de feestdagen door te brengen in het land van herkomst. Dit zal bijdragen aan de rust.

Na vandaag zullen we het stadje nog tweemaal bezoeken. Ook dan komen we geen hond tegen, met uitzondering van een podenco die ons tijdens de tweede wandeling tot aan de Stationsstraat nieuwsgierig zal volgen.

Stationsstraat? Liep hier in dit verlaten oord ooit een trein dan? Onvoorstelbaar. Later, tegen de tijd dat de amandelbomen in volle bloei staan en we hier voor de derde keer komen, kennen we het antwoord op die vraag.

Zo ver is het nog niet als we na onze rondwandeling langs een goede en smalle slingerweg naar Serena rijden. Een gehucht met 40 inwoners, niet ver van Bédar. Als snel is duidelijk dat ook in deze afgelegen worp huizen zich de nodige buitenlanders gevestigd hebben. 

Er staat een bordje dat de weg naar een Boeddhaklooster aangeeft. De oude moskee weten we zonder aanwijzing te vinden na een tocht te voet langs de eerste bloeiende amandelbomen.
Het gebouw werd begin 16de eeuw een katholieke kerk. Vervolgens kwam er een olijfolieperserij in en nu is het een ruïne. Het complex is door een particulier te koop gezet voor €85.000. De nieuwe eigenaar is wel gehouden aan een restauratieverplichting. De stilte is intens.

Voor wie zou deze plek aan het eind van de wereld voldoende aantrekkingskracht kunnen uitoefenen om het kavalje naar behoren op te knappen? 







dinsdag 14 april 2020

Levante Almeriense (3); wandelen


In onze omgeving blijken ‘De Zonzoekers’ actief. Een soortement ‘collectief’ van Nederlandstalige senioren die in deze hoek overwinteren of wonen. Het epicentrum ligt in Vera Natura Urbanización Naturista; deelnemers komen daar uit de (verre) omgeving om samen te wandelen, te gymmen, of een nieuwjaarsduik te nemen. De organisatie is puur vrijwilligerswerk.

Op maandag 30 december staan we op tijd bij het punt van vertrek voor de tocht die om 10.00 begint. We maken kennis met de ‘vaste’ deelnemers en vervolgens vertrekken we met zes auto’s richting Turre. Een reeks kronkelige wegen voert ons naar een kleine parkeerplaats vanwaar we letterlijk op stap gaan. De marsleiders waren hier al eerder. Het einddoel is een verlaten dorp. Al van ver kun je het tegen een heuvel zien liggen. Op deze bewolkte ochtend is de grijze natuursteen van de huizen moeilijk te onderscheiden van de rotsen. 

Als we na een stevige klim in de buurt komen, blijken alle daken te ontbreken. Muren staan nog overeind en daarmee is alles gezegd. De plek heet ElMarchalico-Viñicas. Het jaar waarin de laatste bewoner van dit plaatsje in dit karstgebergte de deur achter zich dichttrok, was 1969.

Voorheen leefden de inwoners uit dit berggebied van kleinschalige land- en tuinbouw en het houden van geiten. Omdat het water uit de eigen bron te veel kalk bevatte, de school te ver weg was, de dokter niet in de buurt zat etc., trokken de mensen weg. 

Er moeten meer van dit soort verlaten gehuchten in de buurt zijn. We zullen ze de komende maanden tegenkomen. Een klein deel van de oorspronkelijke bewoners bleef in de buurt. De rest vertrok naar Zuid-Amerika en Catalonië. Die regio in het Noord-Oosten werkte en werkt - net zoals het eveneens ‘rijke’ Baskenland - als magneet op Spanjaarden die de toekomst van zichzelf en hun kinderen willen verbeteren. Deze aantrekkingskracht vormt in grote mate de verklaring voor de weerstand die bij zo’n 50% van de Catalanen leeft bij het streven naar de eigen onafhankelijkheid. Vooral in de verstedelijkte centra waar die ‘import’ zich de afgelopen decennia gevestigd heeft tekent zich die aversie duidelijk af. Zeker in kleinere gemeenschappen worden 'afvalligen' met de nek aangekeken.



Zoals bij de eerdere ‘bananenpauze’ voor de klim, gaan ook nu de rugzakken open voor water/koffie/thee en broodjes. Het gezelschap, dat behalve Nederlanders ook Vlamingen, wat Duitsers en Engelsen telt, luncht als het ware op een balkon met uitzicht op de Río Aguas die hier in de buurt ontspringt en op de grote weg richting Almería. 

De terugtocht leidt uiteindelijk door terrassen met sinaasappelbomen. Om daar te komen, volgen we een geitenpaadje dat door wat stroompjes (met stapstenen) voert. Als we tijdens de nazit op een terras in de buurt van Mojácar napraten, komt de zon door. Een mooi einde van een interessante wandeling.






Levante Almeriense (2); torens

In het voorjaar van 2014 verbleven we een aantal weken in het kustplaatsje Águilas. Dat ligt hier niet zover vandaan, net over de grens in de regio Murcia. Van daaruit bezochten we interessante plaatsen zoals Lorca en Cartagena. Het deel van Spanje waar we nu zijn, het oosten van de provincie Almería, is nieuw voor ons. Er valt in Levante Almeriense veel te ontdekken. 

Er zijn de nodige dingen die ons meteen opvallen. Een daarvan is de aanwezigheid schoorstenen die op onverklaarbare plaatsen in het landschap staan. Bijvoorbeeld midden in een stuk ongecultiveerd land bij Mojácar. Of, met de ster van Bethlehem in top, boven op een heuvel van buurdorp Garrucha. Of weer iets verderop tussen de nieuwbouw bij het strand van Vera Playa.

Ze blijken ‘industrieel erfgoed’. Gebouwd in de 19de eeuw toen hier mijnbouw voor werk en welvaart zorgden, zo ik lees. De eerste decennia ging het om de gemakkelijke exploitatie van lood, later om de wat complexere winning van ijzer. Gieterijen veranderde de gedolven metalen in ‘broden’ die zo vervoerd konden worden per trein en boot. Garrucha floreerde: met casino, danszaal en huizen voor industriëlen werd het een mondain centrum. Dat de ovens dag en nacht in touw waren en de rook uit de vele schoorstenen voor de nodige verduisterende dampen zorgden, was een andere zaak.

Mondain is Garrucha nu allerminst. Een stadje aan zee waar elke dag door een kleine vloot verse vis wordt aangevoerd rond 17.00 uur. Je kunt er de klok op gelijk zetten: de boten zien wij rond die tijd vanuit ons appartement richting haven varen. Vlot daarna vindt in de vismijn de veiling plaats. Inmiddels hebben we die ‘handel’ ter plekke bekeken. Beroemd zijn de grote rode garnalen van Garrucha.
Rond de haven liggen in een halve cirkel de restaurants die op hun klanten wachten. Een deel van die gelegenheden is nu buiten het hoogseizoen gesloten. 

Iets voorbij de haven - tussen de vakantiewoningen - staat net over de grens met Vera - de toren van S. Jacinto. De kolos dateert uit 1860. Aan de achterzijde van Garrucha - hoog op een heuvel - staat de schoorsteen van S. Ramón (1841). Deze staat op de kaart van uitzichtspunt. Op 26 december hebben we vandaar een weids gezicht op achterland, kuststrook en zee.

Beneden ons rijden zware vrachtwagens af en aan. Ze vervoeren in een constante stroom gips vanuit Sorbas, een half uurtje rijden hiervandaan.


De vindplaats is in grootte de tweede van de wereld. De zware lading gaat in een tunnel onder de haven naar een pier waar de inhoud van de laadbakken in grote hopen ligt te wachten op vervoer per schip. 80% van dat spul komt in de VS terecht. Geen idee of iemand zich ooit afvraagt waar de grondstof vandaan komt die thuis op wand of plafond zit. 

Op zondag 29 december ligt in de haven aangemeerd de Chiloe Island, een van de bulkschepen uit de vloot van Pasific Basin. Als ik dit vaartuig nasla op internet, kom ik een kaart tegen waarop de huidige positie staat ingetekend. Klopt exact. 
Een dag later blijkt het volgende schip aangemeerd te zijn. Het vertrekt op Oudjaarsdag tegen 17.00 uur. Als we ‘s avonds richting Maraú Beach Club Vera lopen voor het ‘laatste avondmaal 2019’ zien we de rij boordlichtjes van de nummer-drie-in-vier-dagen. 

(wordt vervolgd)







maandag 13 april 2020

Levante Almeriense (1); dubbelkoppige adelaar

Vanwege de desastreuze werking van het virus Covid-19 werd tijdens laatste dagen van onze overwintering in de Levante Almeriense (Andalusië) de noodtoestand uitgeroepen. De week die onze terugreis door Spanje en Frankrijk in beslag nam, kleurt tot op dit moment mijn herinnering in sterkere mate dan de reeks vermeldenswaardige zaken uit het kwartaal daarvoor. De huidige situatie maakt (weer eens) duidelijk is, hoe het lot kan ingrijpen op iets dat onschuldig en eindeloos lijkt. In de voorgaande serie van acht blogs 'Mojácar - Den Bosch' gaf ik aan dat ik de 'memorabele' indrukken die we opdeden vóór Corona, niet wil laten overschaduwen. Mijn dagboekaantekeningen over die periode liggen nu naast mijn toetsenbord.

In een lange aanloop die op 8 december 2019 in Den Bosch begint, pauzedagen kent bij familie in Chalabre (Frankrijk) en in ‘El huerto del Médico' (Guadassuar, provincie Valencia) rijden we op 15 december de gemeente Mojácar binnen. De komende drie maanden zullen we doorbrengen in de Levante Alemeriense, het oostelijke deel van de provincie Almería.

Volgens afspraak ontmoeten we om 12.00 uur M. en haar man bij het appartement dat we van haar voor de winter gehuurd hebben. Het is onderdeel van een complex dat deel uitmaakt van Mojácar Playa, een langgerekt zomervakantiedorp. Nu kun je er een kanon afschieten. In de periode juni - september zal ook dit deel van de Costa de Almería veel badgasten trekken. Snel blijkt dat we in deze periode de levendigheid moeten zoeken in het havenstadje Garrucha dat op loopafstand ligt.

Echte hoogbouw is hier niet. Toen we onderweg Benidorm passeerden, was dat anders. Het naamgevende Mojácar zelf ligt, evenals het naburige Vera, wat kilometers het binnenland in om vanaf een flinke hoogte de zee in de gaten te houden. In 1492 viel het laatste Moorse rijk op het Iberisch Schiereiland, dat van Granada. In de eeuwen daarna zouden uit Noord-Afrika piraten de kusten van dit Zuid-Europese deel bezoeken met weinig vredige bedoelingen. Je kon ze maar beter van verre zien aankomen om vervolgens rap de verdediging in stelling te brengen. In Mojácar Pueblo is, net zoals we later zullen zien in Vera Pueblo, de kerk opgetrokken als een fort. 

De piratennesten in het Noord-Afrikaanse Beberije blijken lang een plaag voor Europese handelsnaties. De rovers worden uiteindelijk ook zelf aangevallen. Zelfs Michiel de Ruyter zou daarbij betrokken zijn geweest. ‘I-hin een ‘blauwgeruite kiel’ zoals het lied bezingt? 

Daarmee blijven de schepen uit Noord-Afrika nog niet definitief weg. Toen we zes jaar geleden een aantal weken in Águilas verbleven - hier zo’n 60 km noordelijker - bezochten we een fort waarin zo’n beetje constant militairen gelegerd werden na de herbevolking van dat stadje onder Filips IV. Tot diep in de 18de eeuw wordt aan het Castillo de San Juan de Águilas gesleuteld. Eerder was de plek verlaten omdat de bewoners genoeg hadden van de plunderingen. De bezetting van het fort moest de kust bewaken tussen Vera en Mazarrón. 

Het plaatsje Mojácar bezit ook een oude versterkte plek, nu bekend als het ‘castillo’. Het voormalige Arabische Alcázar is herkenbaar in het hoogste punt van het dit witte stadje dat we op de middag van de Eerste Kerstdag bezoeken. Een verhaal vooraf over ‘een-en-al-souvenirwinkeltjes’ herkennen we niet. Als ‘een van Spanjes mooiste plekjes’ is het de aandacht voor de toeristische belangstelling niet uit de weg gegaan. Misschien hangt het hier zomers met de benen buiten; nu is het rusting. Aangenaam rustig, terwijl het blikkert in de lekkere zon. 

Zo’n 2000 voor Christus - in de Bronstijd - wordt de heuvel voor het eerst bewoond. Vervolgens komt zo’n beetje alles wat rond de Middellandse Zee woont, voorbij. Feniciërs, Carthagers, Grieken, Romeinen, Arabieren en uiteindelijk ‘Spanjaarden’. De Griekse naam Murgis-Akra wordt achtereenvolgens Moxacar, Muxacra, Mojácar. Aan de voet van Mojácar Pueblo strekt zich nu het lange bebouwde lint van Mojácar Playa uit. Ook in dit stille seizoen lijkt heel Europa hier in personenauto’s langs te komen. De nummerborden geven de landen van herkomst aan. Spanje staat uiteraard op één. Verder zijn Duitsland, Groot-Brittannië, Frankrijk en België goed vertegenwoordigd. Er zijn ook Nederlanders. En een enkeling uit Roemenië, Hongarije, Estland, Finland, Zweden en Noorwegen. 

Na een lange reeks overwinteringen op het eiland Tenerife (en vorig jaar een in Nieuw-Zeeland), wordt dit verblijf in deze ‘koude’ periode op Spanjes vasteland een nieuwe ervaring voor ons. Bovendien hebben we dit stuk aan de zuidoostkust bij eerdere rondreizen in dit land stelselmatig overgeslagen. Waarschijnlijk omdat er weinig aanknopingspunten te vinden zijn voor het onderzoek dat me sinds 2002 bezighoudt: de connectie tussen het voormalige hertogdom Brabant en het Iberisch Schiereiland in de periode 1450-1648. Wat me in elk geval meteen opvalt, is de Habsburgse dubbelkoppige adelaar in het wapen van Mojácar. Die vogel staat ook op de houten ombouw van het puthuis op de Bossche Markt; de connectie is gemaakt.

(wordt vervolgd)



dinsdag 7 april 2020

Nie vaneiges

Deze tekst verscheen 8 april in De Bossche Omroep
als column in de rubriek 'Onder de Boschboom' 

Beste Hendrien,

In de dagen dat Rutte landvoogd is in de Lage Landen, geselt het coronavirus de mensheid. Hendrien, mocht je in deze zin wat speciaal taalgebruik proeven, dan zit je goed: deze rubriek beweegt zich immers op het terrein van de cultuur. 

Op enig moment verschijnt er een vlag. Een rood-wit-gele vlag. Deze hangt ineens aan een loopbrug die al tijden de mensen in de stad met elkaar verbindt. Het doek wordt direct herkend en brengt een glimlach op de lippen, want de drie banen dragen de jou bekende kleuren rood, wit en geel. Een combinatie die binnen de cultuur van onze lokale gemeenschap staat voor warmte en ontmoeten. Zaken waaraan nu behoefte is en waarvoor weinig ruimte bestaat onder het ingestelde regime van afstand houden.

Op de vlag staat ook een tekst: ‘Alles komt goed!’ Voor sommigen meteen een geruststellende bemoediging in onzekere tijden. Bij anderen leiden de woorden juist tot kritische vragen: Wanneer dan? Echt alles? Hoe goed? En op welke manier?

Tezelfdertijd laat jij op internet een poster rondgaan, ook in diezelfde driekleur. Je advies is praktisch. Boven jouw handtekening roep je ons goedgemutst en in heldere taal op tot het respecteren van de gevraagde afstand. Je woorden worden acuut herkend en vallen in vruchtbare aarde: ‘Blèf uit m’n buurt. ‘k vertrouw oe veur gin anderhalve meter’.
‘Duidelijk!, zeggen de eerdergenoemde vragenstellers. Want wil er echt ‘iets’ goed komen, dan zal dat ‘nie vaneiges’ gaan. Ieders inspanning is nodig. Opoffering. Het gaat tenslotte niet alleen om de gezondheid en toekomst van de ikkies. Ook die van anderen komen in het geding: ouderen, zwakken, kwetsbaren.

Hendrien, er staan valse profeten op die het volk probate middelen voorspiegelen. Zij trekken gelijk op met corona-ontkenners en corona-aso’s. Op hen blijkt zelfs het trio rood, wit en geel geen invloed te hebben. Toch beaamt de Bosschenaar op nr. 12 dat het ‘nie vaneiges’ goed komt. Waaraan de buur van nr. 14 - op anderhalve meter afstand - over de achtertuinheg toevoegt, dat we niet (langer) in een sprookje leven waarin het gekluisterde prinsesje Corrina net op tijd gered zal worden door de plotseling opduikende held. Omdat Superman en Obelix ontbreken, moeten we samen waakzaam blijven. 

Hendrien, de huidige situatie zal niet snel voorbij zijn. Tot op heden valt onze inperking in het niet bij die in Italië, Spanje en Frankrijk. Daarom lijkt me het geklaag wat flauw over kilo’s die er thuis aan vliegen, uitgroeiend grijs haar, het stoppen van de competities. ‘Nie vaneiges’ vraagt om grotere zaken dan dit kleine ongemak. Laat dat weten op je volgende poster. Bijvoorbeeld met ‘Lieve manne en vrouwe, houw op mee mauwe!’. Niet prikkelend zat? Oké: ‘Lig nie te meute, Bossche preute!’

dinsdag 31 maart 2020

Babyboomcarnavalsbende

Deze tekst verscheen als column in de rubriek ' Onder de Boschboom' op 19 februari in De Bossche OmroepI

Wij babyboomers hebben het de laatste jaren wel gevreten, nondeju. Te lang de kachel op kolen gestookt, vervolgens op aardolie en nu op gas. Bovendien drinken we te veel. ‘We vormen de generatie die gewend is te drinken’, zei nota bene een leeftijdsgenoot twee jaar terug namens de Ouderenbond. Sindsdien lijkt een alcoholpauze tijdens de Vastentijd populair onder de ‘boomers’ met drinkschaamte.

Tijdens de carnaval na genoemde judasuitspraak kwam ik de zoon van een kennis tegen. ‘Nu mag het nog’, zei hij, terwijl hij me een glas bier overhandigde. ‘Aswoensdag begint jullie drooglegging’.
Onze drooglegging? Ik keek hem wat daas aan, hoewel dit pas mijn derde biertje die ochtend zou worden. ‘Ja’, ging hij verder, ‘Goeie actie van de ouderenbond. Gezond ook. De generatie van jou en van pa drukt wel flink op het nationale zorgbudget’.

Ik dacht: ‘Ik zal oe hebbe, vader’. Want wie moest er na het examenfeest zonodig tussenuit? Je kon ‘m op internet volgen via ‘Waar zit ik?’ Nou, hij zat niet: hij lag. Op de witste stranden, met de mooiste meiden die dus ook de noodzaak voelden om zichzelf na 18 jaar lummelen te leren kennen.
Na een jaar lamballen zat hij weer op zijn jongenskamer om te gaan studeren. (Zijn mama: “Het was wel even wennen hoor, na al die vrijheid die we thuis hadden”.) Vervolgens slipte de trein in de late herfst op te natte blaadjes en toen huisden zijn ouders hem met een gehuurde boedelbak over. Afijn, iets buiten schema afgestudeerd, meteen een baan (Zijn papa: “Na zijn stage wilden ze hem zo graag houden”.) Leasebak, leuke partner en serieus denken aan een gezin. Plus huis. Plus studieschuld. Plus hypotheek. Voor dat laatste mocht papa, gepensioneerd babyboomer, wel mooi mee naar de bank. Om garant te staan.
Kijk, dat dan weer wel, jongen. Want je ouders hadden leren sparen. SPAREN. Geld wegzetten voor later, snap je? Want zo zijn wij opgevoed, kerel. Wij, kinderen van de Wederopbouw en de Bestedingsbeperking. Met ouders die de Tweede Wereldoorlog nooit meer kwijt zouden raken. Uitgerekend jij gaat mij vertellen dat wij op het zorgbudget drukken ....

Ik keek ‘m aan. Wat ik had willen zeggen, stierf op weg naar woorden. Het zou toch niet meer worden dan het zoveelste verhaal uit  – in zijn ogen –  de ‘prehistorie’, waarmee ik alleen mezelf zou bereiken. Zwijgend nam ik zijn glas aan om na een kleine stilte te zeggen: ‘Merci. Daar drinken we dan op. Doe je ouders mijn hartelijke groeten. Ik bel je pa binnenkort voor een goed glas trappist. Bedankt voor de pils. Proost’.

Die trappist met zijn pa kwam na de Pasen; vanwege onze 40-daagse drooglegging dus. En dit jaar?

Harry van den Berselaar