zaterdag 17 april 2021

Lusten

Deze tekst is op 5 maart als column verschenen in de Bossche Omroep, rubriek 'Onder de Boschboom'.

Over de herkomst van de flamenco is in Spanje zeer diep nagedacht. Maar er bestaat ook een theorie uit Leuven! Die suggereert de navelstreng met Den Bosch. ‘Si non è vero, è ben trovato’, zouden mijn Italiaanse neefjes jaloers roepen: ‘Zo het niet waar is, dan is het leuk verzonnen’. Zou ik ook zeggen als ik geen kaaskop, maar een spaghetti-vreter was. In de 16e eeuw noemden de Spanjaarden al die kaaskoppen gemakshalve ‘flamencos’, Vlamingen. Da’s net zoiets als men nu alle Nederlanders vaak ‘Hollanders’ noemt.

Toentertijd maakte onze stad – ‘Bolduque’ in het Spaans – magnifieke messen. Dat excellente product kreeg de naam ‘bolduque’ of ‘belduque’ en het groeide uit tot een begeerd object. Als Spanjolen uit het leger van koning Filips II, III, IV hier in leven wisten te blijven (volgens Geoffrey Parker stierven ze in onze contreien met bosjes) en zich uiteindelijk niet in Brabant vestigden, maar terugkeerden naar Spanje, dan werden zij daar ook ’flamencos’ genoemd. Omdat die lieden een beetje uit het lood waren geraakt en zich thuis ontworteld gedroegen, werd mede daarom ‘flamenco’ een scheldwoord.

De ‘Leuvense’ theorie vertelt dat de uit de Nederlanden teruggekeerde ‘pensionistas’ zich thuis regelmatig overgaven aan meeslepende vormen van zang en dans. Geïnspireerd door de treurnis en verschrikkingen van het slagveld, wisten zij een opvallend muzikaal genre te ontwikkelen. Op de dansvloer droegen zij met trots hun (vaak enige) kostbaarheid: de Bossche ‘belduque’. Zo’n ‘cuchillo flamenco’, zo’n ‘Vlaams mes’ uit die verre Brabantse stad, liep in het oog. De aanwezigheid van deze aandachttrekkende voorwerp groeide uit tot een onderscheidend kenmerk en dat leidde tot de benaming ‘de dans van de dragers van het Vlaamse mes’. Een lange omschrijving voor deze wervelende expressie, zodat de naam al snel ingedikt werd tot ‘flamenco’. Een curieus verhaal? Beslist. Maar onzinnig? Niemand weet nog zeker welke flamencotheorie de ware is. Bovendien versterkt dit messcherpe relaas de band tussen onze stad en het voormalige moederland, waar nog steeds de mooiste werken van Jheronimus Bosch hangen.

Stel dat u post-Covid Madrid bezoekt. Ga dan na uw trektocht door het Prado naar de ‘cervecería’ aan de Plaza de Santa Ana 9, waar de uitbaters sinds 1986 hun eigen donkere bier brouwen. Die gelegenheid heet ‘Naturbier’, en met één u’tje erbij, bent u weer helemaal thuis. ‘Kijk’, zegt u dan aan de bar, ‘dit soort bier maken wij dus ook. Maar er is meer wat ons bindt …’, waarna natuurlijk dat mes op tafel komt.

Na afloop gaat het gezelschap uitbundig dansend naar buiten: Den Bosch, de moeder der flamenco! Die wetenschap kan de verblijfplaats van ‘De Tuin der Lusten’ toch niet onthouden worden?