zondag 20 mei 2018

Die regels wit

Tijdens een college Moderne Literatuur wees Piet Coenen ons op de Zuid-Afrikaanse promotie ‘Die regels wit in die poesie’. Ook wat op papier onbeschreven blijft, kan betekenis hebben, terwijl de meeste lezers immers allereerst letten op dat wat in het zwart afgedrukt staat. De open plekken - spaties, inspringingen, regels wit - worden als vanzelfsprekend veronachtzaamd. Toch hebben ze functie, een zeggingskracht. De dissertatie heb ik nooit gelezen. De echo van Coenens verwijzing weet me al bijna vijf decennia met enige regelmaat te bereiken. Opmerkelijk genoeg ook tijdens de maandagmorgens die ik noem ‘In de leer bij Geer(t).

Noch de naam van het proefschrift noch die van de auteur kan ik ontdekken op het internet. Wel vond ik ‘Vergezeld wit geeft richting aan de ogen’; genoteerd door K. Schippers in ‘Een leeuwerik boven een weiland’ (2003). Yra van Dijk promoveerde met ‘Leegte, leegte die ademt’ in 2005 op het wit in de poëzie. 

Hierover denk ik na als Geert de Bruijn op de maandagochtend van de 14de mei ‘opdraagt’ om me te verdiepen in de vraag wat het wit voor mij betekent in dat wat ik aan het tekenen ben. Mijn antwoord cirkelt rond de woorden ‘achtergrond’ en ‘contrast’. Zwart steekt zo mooi af tegen wit. Tegelijkertijd ervaar ik dat witte als een beklemming: het moet gevuld. Hoe en waarmee doe ik dat?

Ik ben dus in de leer bij Geert de Bruijn. Na een jaar ‘beelden van was’ en enig geploeter in de conceptuele kunst, wordt er nu met potlood en viltstift gewerkt. ‘Brengt dit mij verder?’, vroeg ik me al af in een voorgaande blog.

Mijn zoektocht gaat uit naar een antwoord op de vraag hoe abstracte kunst in het hoofd van de maker tot stand komt. Er moet dus een verhaal aan de basis liggen. Zo ken ik na 40 jaar wonen en werken met zoveel ‘De Bruijns’ om mij heen, dat verhaal van Geert. Hoe vindt de schakeling in zijn kop plaats? Of is het eerder een kortsluiting? 

Ik piel wat aan. IJverig. Bladen vol. In wat ik (bijvoorbeeld bij bovenstaand veelkleurig huiswerk) aan commentaar krijg van de meester, klinken door: ‘probeer je eigen stijl te vinden’, ‘hier zit ruis’, ‘waar gebeurt het?’
Dat laatste vraagt naar de plek die de aandacht van de kijker trekt.

Wat erg stimuleert is het lezen van ‘Het sublieme’, geschreven door Hans den Hartog Jager. Ik krijg het boek van het echtpaar De Bruijn als verjaardagscadeau, om het vervolgens op 10.000 m. hoogte in één ruk uit te lezen. Ligt het sublieme in de deconstructie van het alledaagse?

Weer thuis gaat het experiment verder. Veel ruis. En erg veel kleuren terwijl ik in de rood-groensector blind ben en de voorkeur geef aan 50 tinten zwart. Tot ik besluit dat mijn verhaal ‘het landschap’ is. De Povlakte waarin wij onlangs wandelden. Het Zuid-Limburgse Gerendal. De Vughtse Gement. Geert vraagt me het werk van een tweetal kunstenaars uit zijn omgeving te bestuderen.

Wit wordt minder bedreigend. Niet alles hoeft gevuld. Het landschap geeft rust en de ruis draai ik zachter. Deconstructie. Weglaten. Zwart en een steunkleur. Schrappen. Het gaat steeds meer op schrijven lijken. In zeven talen kan ik mijn woordje doen en nu zoek ik aarzelend mijn weg in een mij vreemde grammatica tijdens het maken van stelopdrachten in abstractie. Misschien dat ik iets van ga snappen. Onder de compositie in zwart en geel links komt de naam 'Boerenland 1'. 

De horizon lokt. Haha. Waar zal dit me brengen?


Geen opmerkingen:

Een reactie posten