zaterdag 30 augustus 2014

Zin in

Er valt nauwelijks aan te ontkomen: taaltrends. Nu hebben we dan de afsluiter 'zin in'.

Die taalvlagen zijn op de sociale media gemakkelijk vast te stellen. Neem bijvoorbeeld de berichtjes op Facebook. Deze zijn kort en noodgedwongen dus vaak in telegramstijl. De auteurs drukken zich uit in snel herkenbaar taalgebruik, doorspekt met populaire termen. Oké, absoluut, genieten, super, komt helemaal goed. En nu 'zin in'.

Die laatste - ook wel 'heb ik zin in' - vormt een uitroepteken achter de boodschap. Bijvoorbeeld: 'Op weg naar Uitmarkt A'dam. Zin in'. Hoezo 'zin in'? Lijkt me vanzelfsprekend, anders ga je niet. Waarom dan toch opgeschreven?

Zo'n taalbubbel maakt ook elke nuancering onmogelijk. 'Zin in' kan op niks anders wijzen dan enthousiasme voor de zaak. Tegenzin is onmogelijk: 'Op weg naar familiedag. Zin in'. Echt waar? 

Onderstrepen dat je zin hebt in wat gaat komen, past bij 'genieten'. Nog zo'n allesreiniger. Veelvoorkomend in de vorm van een reactie op een boodschap-plus-selfie als  'Met Eefje op terrasje in Maastricht. High tea. Wit wijntje. Zin in'. Dan komt uit de volgers de aanmoediging: 'Genieten'. Of 'Genietuh...' En als de varianten op zijn, is er nog 'Enjoy'.

Zo. Nu dit nog even posten en dan lekker hardlopen-op-zondag met maatje Paul. Helemaal zin in! 

donderdag 28 augustus 2014

Kijken (2); Giotto di Bondone

Ongetwijfeld was het een afbeelding in Gombrichs ‘Eeuwige Schoonheid’ die mij in 1967 liet kennismaken met het werk van Giotto di Bondone (1266/67-1337). Ik was 19 en had net mijn eerste verblijf in Italië achter de rug. Een aangename cultuurshock.

Een geografische laars als één groot openluchtmuseum waarvan ik in die weken nog maar een klein gedeelte gezien had. Op het moment dat ik de fresco’s van Giotto op papier zag, ontstond de wens zijn werk in het echt te zien.

Die kans kwam in 1969 later toen mijn zwager van Bergamo naar Padua reed. Terwijl hij ‘zaken deed’, bezochten wij de kerk van Antonius van Padua, het (oude) universiteitsgebouw, Donatello’s ruiterstandbeeld van generaal Gattamelata.

De Cappella degli Scrovegni waar Giotto fresco’s had aangebracht, was wat moeilijker te vinden. En toen we d’r waren, bleek het gebouw gesloten. Uiteindelijk spoorden we iemand op die de sleutel had en ons voor even binnenliet. In het schaarse licht ontvouwde zich voor mij een moment van ongekende vreugde en schoonheid: dit was de schatkamer waar ik naar uitgezien had. Wat een land. Met nog zoveel te ontdekken.

Hoe was het mogelijk dat op 1000 km van Den Bosch deze werken konden ontstaan terwijl mijn eigen stad in die eeuwen nog niet meer was dan een paar moeilijk te verdedigen hectaren houten huizen? Jarenlang heeft die vraag me bezig gehouden. Giotto had het geheim van de smid al ontdekt.

Dat wil zeggen: op het platte vlak. Ver weg kijken, moest nog ontdekt worden. Ook zonder de aandacht voor het perspectief werd deze Florentijn voor mij de meester van de fresco’s, zoals Donatello dat was voor de beeldhouwkunst. De kleurrijke afbeeldingen groeiden uit tot mijn maatstaf voor alle vergelijkbare werken die ik later zou gaan zien. Groots in de compositie van het geheel, groots in de aandacht voor het detail. Gemaakt met een weergaloze techniek. Deze man - volgens de 'verhalen' als knaap nog herder - was één van de drie kunstenaars die me leerden kijken.

Was het mazzel die ons op die dag in 1969 naar het halfduister van die kapel bracht waar we eenvoudigweg op eigen houtje een poos konden rondkijken? Inmiddels is de Cappella degli Scrovegni een streng bewaakt kunstfort geworden. Eenvoudig te vinden, moeilijk om te betreden. Via internet zijn de kaartjes vooraf te bestellen.




dinsdag 26 augustus 2014

Kijken (1); Rousseau de Douanebeambte

Het werk van drie schilders heeft richting gegeven aan de manier waarop ik naar kunst kijk. Tijdens de legendarische zomer van 1969 kocht ik van dit trio - Giotto di Bondone, Albrecht Dürer en Henri Rousseau - in Bergamo het ‘complete werk’, uitgegeven door Rizzoli. De dag na die aankoop liepen Neil Armstrong en Buzz Aldrin als eerste Amerikanen op de maan. Deze imponerende gebeurtenis volgde ik op de stikhete late avond van de 21ste juli via een tv-uitzending van de Rai. Daarvoor was ik toch maar uit mijn slaapkamer gekomen waar ik de eerder gekochte boeken (1.000 lire per stuk) met moeite in de steek had gelaten.

Op de kaft van ‘Rousseau il Doganiere’ staan vier sportende mannen. Ze spelen rugby, een in Frankrijk populaire activiteit. Van dit als hard bekend staande spel is weinig aanwezig. De man links lijkt tevergeefs een peut te geven richting de kerel die de ovale bal gooit. Blijheid. Vrolijke kerels.

Ze zijn wel mismaakt. In één oogopslag wordt duidelijk dat dit kwartet met een opmerkelijke fysiek is opgezadeld. Ze zijn wel erg vreemd in elkaar gestoken: van de verhoudingen klopt weinig. Het modeltekenen heeft Henri niet onder de knie.

De vraag is of dat erg is. Ik vind van wel. Rousseau is een anatomische prutser. Het gebrek aan academische achtergrond wreekt zich.

Het zij hem vergeven. Als één van de twee; samen met Grandma Moses. Bij dit duo trek ik de grens. Hun gebrek aan klassieke vaktechniek wordt overstegen door de gave van de illusie. En die stelt - om bij Henri Rousseau te blijven - deze late roeping in staat tot de creatie van een wereld die fascineert. Die de kijker meeneemt naar verre oorden. Naar een wereld achter de horizon.

Rousseau (1844-1910) was een fantast. Hij werd 'le Douanier' genoemd ter onderscheiding van de befaamde filosoof Jean-Jacques. Henri zou als soldaat gevochten hebben in Mexico. In feite was hij een kruimeldief die zijn schuld aan de gemeenschap afkocht door in dienst te gaan. Zonder overigens ooit de Atlantische Oceaan over te steken. Á la bonheur: hij heeft ons een kleurrijke droomwereld achtergelaten. Vormgegeven in een reeks werken rond - om een Vlaams afstudeeronderzoek aan te halen - het ‘paradijsthema’

Henri Rousseau creëerde na zijn veertigste een gewenste wereld. Een bijbelse omgeving, waarin de wolf en het lam samen wonen, de panter zich neervlijt naast het bokje, het kalf en de leeuw samen weiden. 

En wat ik heb geleerd van Rousseau? De waardering voor de ongebreidelde verbeelding. De man kwam niet verder dan zijn bureau. Gelukkig bezat hij een grenzeloze fantasie en deze bracht hem overal: hij las tijdschriften.

Zoals bij veel artiesten kreeg hij de echte waardering pas na zijn dood. Postuum. Een klassiek gegeven.

maandag 18 augustus 2014

De duim van de slager

Vanmorgen - even op de fiets naar het centrum - kwam ik er al drie tegen: partners van me. Althans, dat wilden ze me doen geloven. De eerste stond gewoon langs de straat. 'Uw partner in koeltechniek'. 'Nou, die kies ik zelf wel uit', dacht ik. Bij de Diezebrug ronkte voor het stoplicht 'Uw partner in groente & fruit' en tot besluit was er nog 'Uw partner in logistiek'. 

Ooit vond ik dat partnergedoe een leuke vondst. Wie 'm op zijn/haar naam heeft staan weet ik niet. 'Zal wel uit Amerika komen', murmel ik terwijl ik mijn fiets in het rek zet bij de sportschool. 'Uw partner in energie'. Grapje. Overigens staat daar op dat moment een wagentje geparkeerd met het opschrift ‘Meer dan bouwen’. Ook ooit trendy, dat ‘meer-dan-syndroom’. Doet me altijd denken aan een gedicht van de Bossche dichter Hans Vlek waarin de slager en passant zijn duim in de gehaktmolen meedraait: ‘Meer dan vlees’. Zoiets dus.

Na afloop weer richting huis passeer ik het gebouw van wat nog steeds 'de PNEM' genoemd wordt en nu Essent heet. Op de communicatieafdeling daar vonden ze 'Uw partner in energie' zeker oubollig en werd het 'Essent levert'. Toen ik dat voor het eerst las, heb ik de hele avond zitten grijnzen. Wat een onnozelheid.

'Essent levert' blijkt bij een besmettelijke ziekte te horen. Net zoals 'Carglass repareert'. Voor mij zie ik hoe binnenkort bij mijn kapper op de ruit staat: 'Laurent knipt' en iets verderop 'Daniël bakt brood' en bij de kroeg 'Mark tapt'. Als dat gebeurt, is de onnozelheid tot norm geworden.

Dat Essent levert, is ze maar geraden ook. En als Carglass niet repareert, krijgen ze een steen door de ruit. Uiteraard verkoopt een slager vlees en een visboer vis. Da's net zo vanzelfsprekend als een bank een kluis heeft. Dat staat daar toch ook niet op de muur: 'Bij ons is uw geld veilig, want wij hebben een kluis'.

Dat voorbeeld heb ik uit een college van prof. dr. Cees van Riel. 'Met een generiek element maak je geen reclame'. Kennelijk heeft een roedel tekstschrijvers Cees' opmerking gemist. Volg eens een cursus, dames & heren. Trek je reet los van de stoel achter mobiel en tablet en loopt niet slaafs en gemakzuchtig achter elk modeverschijnsel aan. Beter nog: doe een serieuze vakstudie.

Met mijn pa stond ik eeuwen geleden in het beeldenpark van Kröller-Möller op de Veluwe. We observeerden een metalen werk waaraan uren laswerk af te lezen viel. ‘Die vent heeft veel te veel zuurstof gebruikt’, zei pa. De ex-smid liet zich niet bedotten door deze bellenblazer.

Vakmanschap en kunst: een interessante combinatie. Van copywriters en aanverwanten verwacht ik in de eerste plaats vakmanschap; kunst kan altijd nog. Dus vier het volgende personeelsfeestje in Den Haag met een lang bezoek aan het Mauritshuis. Hangt nokvol met vakmanschap. 

zondag 17 augustus 2014

Drieten, bonen en lellen

Mijn dialect blijft boeien. Zoals bij elke andere taal, is er voor elk verschijnsel een verklaring. Voor de klankrijkdom, voor woordvorm en -volgorde en -betekenis. Niet dat die verklaring altijd voor de hand liggend is.

Zo heb ik er lang over gedaan om de ‘essesair’ die bij ons in de kamer stond, thuis te brengen. Kapucijners en hauwkes leverden minder problemen op. Naar ‘mondfiat’ ben ik - ondanks allerlei getheoretiseer - nog steeds op zoek. 'Kulleke' (lief jong kind, meestal meisje) staat op mijn lijstje 'etymologie'.

Daarop heb ik ‘drieten’ uiteindelijk afgevinkt. Driten, dreet, gedreten: zijn behoefte doen, volgens de Middelnederlandse Spraakkunst (1969). Ze zeiden het al zeven eeuwen of langer geleden. Mij pa kende het ook. Jaren speelde ik met de mogelijkheid dat hij een hier in onbruik geraakt en daarmee een ‘vergeten woord’ bewaard had in het reservaat van zijn Bossche taal. Want pa bleek de enige vindplaats; nergens anders in het Bosch trof ik – vastgelegd in reacties op vragenlijsten of op mijn interviewbandrecorder – dit ‘drieten’ aan.

Had hij het dan elders gehaald? Toen ik me die vraag stelde, was mijn vader inmiddels overleden. Ik ben nu geneigd te zeggen dat hij het meenam vanuit de periode vóór 1925 waarin hij als adolescent in het oosten van Nederland werkte. In De Steeg, gelegen in oostelijk Gelders gebied waar ‘drieten’ nog steeds gebruikt wordt. In een aantal aspecten lijk ik op mijn vader. Ook ik ga ’s morgens - voorzien van de ochtendkrant – naar het toilet met de woorden: ‘Ik ga eens lekker drieten’. Een importwoord. Een export-  eigenlijk ook best.

Iemand kan in mijn thuistaal ‘In de grauwe bonen lopen’. Zo van: ‘Ontzie Herman de eerste tijd: hij loopt in de grauwe bonen’. Dan is Herman er om de een of andere reden er tijdelijk met zijn hersens niet helemaal bij. Als dit jezelf geldt, dat vertrek je van huis zonder boodschappenbriefje, sta je in de winkel zonder dat handige papiertje en zeg je ‘Loop ik nou zó in de grauwe bonen dat ik zelfs dat vergeet?’ Van vroegtijdige vergeetachtigheid is veelal geen sprake. Als de boodschapper weer geestelijk op scherp staat, zijn de grauwe bonen ver weg.

Grauwe bonen lijken na enig zoekwerk niet te bestaan. Wel grauwe erwten, of rozijnerwten. Vaak verwisseld met kapucijners (velderwten, raasdonders). ‘Vaalgrijs’, heten ze te zijn. Erwten dus, en geen bonen. Lange tijd geen idee gehad waar ik de herkomst van deze uitdrukking zou kunnen vinden. Dat zat me dwars. Jaren. En als ik me daartegen niet verzet had, dan was ik wellicht ‘ in m’n lellen geslagen’. Zover is het gelukkig niet echt gekomen. Totdat het tegendeel bewezen is, beschouw ik dat grauwe bonengeloop als een variant van ‘in de bonen zijn’. Van Dale Etymologisch woordenboek (1997) zegt: ‘De uitdrukking in de bonen zijn [het spoor bijster zijn] berust op het volksgeloof dat een veld bloeiende grote bonen iemands hersens aantast’.

‘In mijn lellen geslagen’? Mijn meelezende zussen zullen ook deze uitdrukking herkennen. Het betekent zo veel als ‘Ik ben geraakt’. Emotioneel geraakt en voorlopig teruggetrokken, stillekes en bezig om mentaal weer op krachten te komen. ‘Lam geslagen’, zegt Het Bosch Woordenboek (2009). Wat zijn die ‘lellen’? Slappe neerhangende stukje vlees of vel, zoals datzelfde boek aangeeft? Vind ik voorlopig niet overtuigend. Wie het weet, mag het zeggen. Of liever schrijven.