donderdag 30 december 2010

Tabaccaio

Let maar eens op in het Italiaanse stadsbeeld en het zal je weinig moeite kosten om het kenmerkende bord te ontdekken van de ‘tabaccheria’, de tabakszaak. Ik leerde dat instituut kennen in 1967, tijdens mijn eerste verblijf in dit land. Onvoorzien kon ik niet met de bus van Bergamo naar Selvino en dit feit wilde ik graag doorgeven. Op zoek naar een telefooncel dus. Hoewel de apparatuur in orde leek, bleek deze niet te willen werken op mijn lires. Desgevraagd maakte de dame achter het kaartjesloket mij duidelijk dat ik een speciaal muntje moest hebben, een ‘gettone telefonico’. ‘Gettone’ werd een van mijn eerste Italiaanse woorden, gevolgd door ‘tabaccaio’, sigarenhandelaar, want daar moest ik zo’n speciaal muntje kopen.

Die dag heb ik veel geleerd over de zeden en gewoontes in Italië. Bijvoorbeeld over de sluitingstijden ’s middags van banken en winkels, de afwezigheid (toen zeker) van terrasjes, het vooraf betalen aan de kassa voor een kop koffie dat je dan vervolgens niet aan een tafeltje mag nuttigen, het dragen door de dames van nylons bij tropische temperaturen, de afwezigheid zomers van shorts in plaatsen die niet aan zee liggen. En dan het vreemde gebruik in die tijd om aan de kassa snoepjes als wisselgeld te geven in plaats van muntgeld met een kleine waarde. Om maar niet te spreken van de overenthousiaste wijze waarop vrouwen mijn kleine neefje tegemoet traden vanwege het spierwitte haar dat hij als kleuter bezat. Hij heeft er hard door leren lopen.

Een ‘tabaccaio’ verkoopt nog steeds zaken waarvan de Staat het monopoly heeft: sigaretten, lucifers, Lottoformulieren en ‘valori bollati’ (waardezegels voor post en officiële documenten). Het alleenrecht op zout is in 1976 door een Europese wet opgeheven. Voor de Italiaanse overheid vormt de tabakszaak een bron van inkomsten. Veelal is er ook een bar aanwezig voor een kop koffie.

De overheid bepaalt hoeveel van die tenten er in een dorp of stad mogen zijn. Op de foto zie je onder de T de afkorting ‘Riv. No. 10’ staan: Rivendita 10 (een punt waar wederverkoop plaats vindt). Om uitbater te worden, moet je met succes proeven van bekwaamheid afleggen, waarna de monopolyhouder je openingstijden bepaalt. Het is als buitenlander even wennen om naar de ‘tabaccaio’ te moeten voor de verplichte belastingzegel op bepaalde officiële papieren.

Sinds 1967 kan ik het woord ‘bureaucratie’ niet horen of lezen, zonder direct de T van ‘tabaccheria’ voor me te zien.

woensdag 29 december 2010

Bèrghem

Op de 25 december regent het in Bergamo voor de vijfde dag op rij. Het mag de pret niet drukken en na een uitgebreide maaltijd zitten we om 16.30 uur bij de panettone plus spumante (voor de volhouders) met zestien mensen onder de kerstboom. Allemaal familie. De Tweede Kerstdag verloopt rustiger en de regen gaat zowaar over in sneeuw. En dan op de 26e kunnen we er te voet echt op uit onder een blauwe hemel. Ver hoeven we niet, want de Città Alta, de Bovenstad blijft boeien.

Bij de Via Francesco Nullo gaan we heuvelopwaarts over een van de vele trappen die in de stad verborgen liggen. Ons eerste doel is het Castello di San Vigilio op 496 meter. Terwijl we die kant heen gaan, passeren we de grens waarboven de warme zon geen vat krijgt op de sneeuw. Dit maakt het uitzicht alleen maar mooier, zeker bij de reusachtige stadsmuren die tot stand kwamen tijdens de Venetiaanse periode (1428 -1797). We lopen naar de Colle Aperto en zien dat het (tweede) tandradbaantje naar boven gesloten is. Zonder haast vervolgen we de tocht. Eenmaal op de versterking, is de strategische positie aan de route van de Po-vlakte naar de verschillende valleien goed te zien. De historie van deze plek gaat wellicht terug tot aan de Romeinen. De weg voert door een oude toren een stukje naar benden.

We gaan richting Colle Bastia waar het bijna landelijk is. De sneeuw ligt hier dik en ons volgende doel is de Trattoria All’Alpino. Weliswaar is die gelegenheid op maandag gesloten, maar vandaar gaat de weg slingerend door de heuvels richting Piazza Vecchia. De route levert een reeks prachtige doorkijkjes op. Als je hier woont, hoef je nooit op vakantie, zou mijn moeder gezegd kunnen hebben. Zelf heeft ze hier heel wat keren gewandeld. Op vakantie, welteverstaan. Zij is er niet meer, maar wel het bordje aan de Via Colle dei Roccoli met de melding dat hier aan herbebossing gedaan wordt. Dat stond er 1967 al.

We gaan een binnendoorpaadje in. Af en toe staan hier ezels achter het hek. Vandaag niet: zouden ze in de salami zitten die ik van mijn neef kreeg? De zon zorgt in deze kom voor een kattenhemel en het smeltwater maakt het weggetje glibberig. Bij de Via Lavanderia gaan we weer omhoog en na een half uur staan we dan op de Piazza Vecchia. Drie maanden geleden bezocht ik hier de Cappella Colleoni (zie blog Coglioni), maar nu lopen we door naar de thee.

Op weg naar het (eerste) tandradbaantje dat ons naar de Città Bassa (Benedenstad) zal brengen, zie ik een T-shirt met ‘Bèrghem’, Lombardisch voor de Duitse wortels van Bergamo (Bergheim). In Zuid-Italië worden de landgenoten in het Noorden nog steeds ‘de Duitsers’ genoemd. Wat ze daarop terugkrijgen, is ‘Calafrikanen’ of ‘Terroni’ (aarde-eters). Ondanks deze sentimenten laten we ons ’s avonds in een door Napolitanen gedreven restaurant de pizza goed smaken.

vrijdag 24 december 2010

Caravaggio

Vandaag 23 december op familiebezoek in Caravaggio. Vanuit Bergamo 25 kilometer door de Po-vlakte waar wel erg veel water op de velden staat. Het regent al drie dagen en vanmorgen zijn de eerdere zonnige weersvoorspellingen voor de kerst donkerder bijgesteld. We naderen ons doel, de veronderstelde geboorteplaats van de beroemde gelijknamige schilder, een meester in het contrast van licht en donker.

Michelangelo Merisi da Caravaggio en Rembrandt Harmenszoon van Rijn worden vaak in één adem genoemd als dé kunstenaars op het terrein van het ‘clair-obscur’. De vanzelfsprekende waardering die er nu voor hun werk bestaat, was tijdens hun leven zeker nog niet algemeen aanwezig. Rembrandt stierf armlastig en met Caravaggio was het nog treuriger gesteld. Na een kort creatief leven vol knokpartijen, ging hij berooid en eenzaam dood op een strand in de buurt van Rome. Erger kan bekant niet, zou je zo zeggen.

Ook hun talentvolle tijdgenoot Johannes Vermeer werkte noest aan erkenning en waardering. Bij iemand als Vincent van Gogh was dat niet anders, maar ook zij kregen pas na hun dood de status waar ze bij leven naar streefden. Misschien is die loutering nodig voor het ontstaan van meesterwerken die uiteindelijk boven komen drijven. Gisteren viel me in Jo Nesbø’s detective ‘De Sneeuwman’ de stelling op van de ‘slechterik’ Arve Støp dat niet een enorme wil en moraal bepalend zijn voor succes, maar geluk. Misschien is het daarom zo moeilijk te verteren om met een zilveren medaille thuis te komen.

Het plaatsje Caravaggio heeft een huis aangewezen waar in elk geval de familie Merisi gewoond heeft. Wellicht vond hier de geboorte van de beroemde zoon plaats. DNA-onderzoek heeft aangewezen, dat de schilder verwant is aan de Merisi’s van Caravaggio. Interessant voor bezoekers wordt het ‘Centro Studi Il Caravaggio’, gevestigd in een opgeknapte kerk, dat in 2011 opengaat voor geïnteresseerden. ’s Mans werken komen er in 3D ‘te hangen’. Bosschenaren zal meteen de overeenkomst opvallen met de wijze waarop in hun stad aandacht wordt besteed aan Jheronimus Bosch.

Overigens kent de Lombardische gemeente al heel wat bezoekers vanwege de aanwezigheid van het Santuario Beata Vergine. Daar verscheen de Maagd Maria aan Giannetta. Op die plek welde water op, nu onderdeel van het heiligdom. Opmerkelijk is de verklaring van ooggetuigen dat elk jaar op het moment dat de verschijning plaats vond, het bewolkt wordt in Caravaggio.

De pizzeria ‘Taverna del Sud’ besteedt geen aandacht aan beide beroemde ‘Caravaggini’. Wel zijn, zoals het moet, de pizza’s flinterdun.

donderdag 23 december 2010

Boerenkool

Bergamo is een uur plus vijftien minuten vliegen van Eindhoven. Een gemakkelijke verbinding, ook dinsdag 21 december, ondanks al die sneeuw.

’s Middags wandel ik vanuit de Borgo Palazzo naar de Città Alta, de Bovenstad. Drie maanden geleden was ik hier voor het laatst (zie blog Coglioni) en ook nu blijkt maar weer eens hoe sterk de tijd een slijtende werking heeft op mijn geheugen: Italië is er pas als je er zelf bent. Thuis schiet elk voorstellingsvermogen tekort, al ben ik hier al 44 jaar kind aan huis.

Er is veel sneeuw gevallen en nu het sinds vanmorgen regent, dooit de stad weg waar ik bij sta. Ik loop door de Via Pignolo heuvelopwaarts. Steeds meer word ik opgenomen in een omgeving die we in Nederland graag imiteren in restaurants, kledingwinkels, bij meubelboulevards. Hier is het authentiek en niet meer dan dat. Ook die ‘madammen in ‘nnen bontjas’. Op kerstnacht zijn ze met zo’n aantal in de kerk aanwezig, dat daar een mottenballengeur komt te hangen. Wat me vandaag in de etalages van winkels en andere bedoeningen opvalt, is de aanwezigheid van kerststalletjes. Niet verwonderlijk, want ‘Natale’ beheerst het straatbeeld.

In een kapperszaak staat de Heilige Familie plus het schamele Bethlemense onderkomen opgesteld op de ronde zitting van een stoel met hoofdsteun. De kromme armleuningen zorgen voor een beschermde plek. Het aantal ‘stallekes’ neemt toe in de bovenstad. In de Via B. Colleoni, de levensader van de Città Alta, staan ze zowat huis aan huis. Bij het bekende restaurant ‘Da Mimmo’ is een vierkante meter ingeruimd. De andere negoties stellen zich bescheidener op. Wie meer aan de weet wil komen over de traditie van de kerststal in deze omgeving, kan de ‘Mostra Presepi’, de kerststallententoonstelling bezoeken in de Chiesa di Sant’Agata al Carmine.

De in mijn ogen meest opmerkelijke stal bevindt zich iets voorbij de Piazza della Cittadella, bij ‘Da Marianna’, dé tent voor ijs, gebak en koffie. In de etalage staat het geboortehuiske van Christus weergegeven in marsepein (zie foto). Ongetwijfeld een meesterproef van de banketbakker, maar wat moet je ermee? Kopen, dat kan ik me voorstellen. En vervolgens: opeten? Ik zie de scènes al voor me: ‘Wie vrit d’n ezel dees jaor op?’, ‘Of d’n os?’ Wat delicater lijkt me de vraag naar de kandidaat voor het Jezuskindje. Omdat ik niet wil denken aan een mogelijk antwoord, loop ik terug naar mijn familie in de Via Ghislandi. Daar eten we vanavond vers ingevlogen boerenkool, ter ere van mijn verjaardag: Tanti Auguri.

maandag 20 december 2010

Kommervet

Ik probeer een bepaald toetje te maken. Dat at ik enkele maanden geleden in een Delfts restaurant op aanraden en in gezelschap van mijn nichtje. Toen dachten we, na een extra portie, te weten wat er allemaal voor nodig zou zijn. Maar op deze winterse zaterdagavond ontbreekt toch een echt recept.

Terwijl ik sta te frotten, kauw ik op het Woord van 2010: ‘Gedoogregering’. Veertien letters als karakteristiek voor een heel jaar. Om nou te zeggen dat het overtuigend heeft gewonnen, is niet aan de orde. Het was winnen dankzij de afwezigheid van concurrentie. ‘Aswolk’ en ‘linkse hobby’ leggen toch geen gewicht in de schaal? Terwijl ik chocolade vermaal, zeg ik mezelf dat ‘kommervet’ volgend jaar op afstand als winnaar uit de bus komt. Ik weet niet wie deze prachtige samenstelling bedacht heeft. Misschien wel Dick Swaab, de auteur van ‘Wij zijn ons brein’. Het boek waarin ik het voor het eerst zag op pagina 163. Na lezing heb ik dit neologisme nog een kwartier lang genietend voor mij uit zitten zeggen: ‘kom-mer-vet’.

Kommervet ontstaat op ons lichaam wanneer we een eetpatroon volgen ingegeven door zorg en ellende. Je zult maar wakker liggen over bijvoorbeeld de aanwezigheid en de gevolgen van de ‘gedoogregering’. En als je dan vervolgens opstaat om de zwarte gedachten wég te eten met te veel en/of fout voedsel, dan vertaalt zich dit meteen in de aangroei van ’kommervet’. Ben je dus een troost-, stress- of verdrieteter, dan ligt het kommervet op de loer.

‘Kommervet’ gaat ongetwijfeld ook als bijvoeglijk naamwoord gebruikt worden. Bel of schrijf me maar zodra je iemand in de sauna of in het café hoort opmerken dat die-en-die tegenwoordig toch wel kommervet is. De bonus van deze toepassing is dat het meteen de oorzaak duidelijk maakt van de geconstateerde gewichtstoename.

Als bijvoeglijk naamwoord behoort ‘kommervet’ tot de categorie van ‘dik van het zund’. Ook hier is meteen zonneklaar wat de bron is van het (over)gewicht. ‘Dik van het zund’ verwijst naar de verdwijnende neiging van (voornamelijk) moeders om overgebleven etensrestjes niet weg te gooien, maar zelf alsnog op te eten. Het is immers zonde (‘zund’ in ons dialect) om eten weg te mieteren. Mijn moeder had een zekere aanleg tot ‘dik van het zund’.

Het eerste probeersel van het toetje is ondertussen een mislukking geworden. Het filodeeg blijkt wel aan de erg dunne kant. De misbaksels eet ik uiteraard als zoon-van-ons-mam op waarbij ik mijn verhemelte verbrand. Kommervet. Vervolgens maak ik op de hand snel een bol deeg. Een fractie daarvan rol ik uit tot een flinterdun plakje dat ik vul met chocolade en gember. Ik draai er een buideltje van dat ‘op slot’ gaat met een touwtje. Even frituren in de olie en dan van de wadjan krokant op mijn bord. Smaakt fantastisch en ik heb nog veel deeg en chocolade op voorraad. Ik besluit die caloriebommetjes ‘willywonka’s’ te noemen. Er komt nog een nieuw woord bovendrijven: ‘vreugdevet’. Waarmee het experiment helemaal een positief einde krijgt.

zaterdag 18 december 2010

Kampioen

Vrijdag 17 december wordt alsnog een dag uit duizenden. Daar ziet het ’s morgens nog niet naar uit als ik op het station kom, want de trein vanuit Den Bosch naar Utrecht rijdt stipt volgens het niet meer bestaande boekje. Ook de aansluiting naar Amersfoort vormt geen probleem. Gelukkig gaat het in de loop van de ochtend flink sneeuwen.

‘s Middags stap ik rond tweeën opnieuw het station van Amersfoort binnen. Er blijkt gratis koffie en thee te zijn voor de reizigers. Van dit welkomstdrankje maak ik geen gebruik, want ik kan direct - weliswaar vanaf een ander perron en na een pittig sprintje - de trein naar Den Haag/Rotterdam halen.

Ik stap in Utrecht uit en weet meteen weer waarvoor ik het allemaal doe, al dat sporten, trainen, bikkelen. Ik neem moeiteloos de hordenbaan van perron 4a naar 15b. De coupé zit weliswaar vol, maar ik heb een lekker plekje en haal mijn boek tevoorschijn. Om 15.30 uur zal ik in Tilburg zijn. Twaalf bladzijden verder ziet het meisje tegenover mij tijdens haar telefoongesprek met een vriendin, hoe op het perroninformatiebord de bestemming Maastricht verandert in Leiden.

Dan begint de ware uitdaging! De volgende 90 minuten klinkt uit de luidsprekers, dat onbekend is wanneer de volgende trein naar het zuiden gaat. Plots blijkt er een boemeltje naar Geldermalsen te gaan. Probeer eens een razende meute voor te blijven op een glad perron met aan het einde daarvan de aansluiting naar het Betuwse land? Ik slaag glansrijk dankzij mijn eerdere hoogtetraining op Tenerife. Die familie die met ski’s en koffers naar Oostenrijk wil, blijkt de verliezer van de dag: die roedel moet staan. Maar niet voor lang, want ook deze trein gaat naar Leiden. Ik trek een sprint terug naar 15a waar ons hoop wordt gegeven op een verbinding met Brabant. Pas de helft van ons contingent is op dit perron, als de politie voor onze eigen veiligheid de trappen afsluit.

Twintig minuten in een koude wind laat veel lieden afhaken. Ik blijk ook op kledinggebied prima voorbereid met mijn thermo ondergoed en sokken, ademend klimjack en dikke schoenen met rubber zolen. Maar de trein komt niet, ondanks de nijvere inspanningen binnen ons blikveld om de wissels weer op temperatuur te krijgen. Met vreugde vernemen we het advies om dan maar via Arnhem/Nijmegen de bocht naar Den Bosch te maken. Weer rennen, nu naar 4a waar ik voor alle anderen uit een warm plekje vind. Het boek kan weer opengeslagen worden.

De reis verloopt zonder problemen en alleen in Nijmegen haal ik nog één keer alles uit de kast tijdens de ‘Omloop van het Volk’. Ook hier vormt de beloning voor mijn prestatie een eigen stoel. De trein blijkt naar Roosendaal te moeten, dus kan ik gelijk door naar Tilburg waar ik slechts twee uur te laat op mijn date verschijn. Het feest is alvast begonnen als ik daar volkomen ontspannen binnen stap. Als een ware kampioensloper mag ik meteen aan een toepasselijk welkomstdrankje beginnen: champagne.

donderdag 16 december 2010

Guernica

Maischoß in het dal van de Ahr is een lief plaatsje. Het heeft alles wat je op een paar uur rijden van het buitenland mag verwachten: een slingerende rivier, vakwerkhuizen, heuvels, een kasteelruïne, wijngaarden, wandelwegen. Bovendien zijn de restaurants in Duitsland lang niet zo prijzig als hier en da’s dus mooi meegenomen.

Net aangekomen, sta ik tijdens mijn eerste wandeling ineens voor een keet met daarop een ‘replica’ van Picasso’s Guernica. Gekker moet het niet worden, schiet het door mijn brein. Op weg naar de dictatoriale macht over het land laat Francisco Franco op 26 april 1937 tijdens de Spaanse Burgeroorlog de Baskische stad Guernica bombarderen. ‘Wie niet horen wil, moet maar voelen’ denkt ie zonder twijfel, waarna deze misdaad uitgroeit tot een monument voor de slechtheid van de mens.

Pablo Picasso richt daarna een écht monument op in de vorm van een schilderij. Het duurt tot na Franco’s dood (1975) voordat het werk naar Spanje gaat (1981). Als ik het origineel zie, bevindt dit zich in het Madrileense Museo Reina Sofia. In een aantal zalen laat ik de verschillende voorstudies en op de achtergrond de films over de burgeroorlog op mij inwerken. Een gedenkwaardig moment.

En dan uitgerekend in Maischoß is Guernica geschilderd op een keet, waarvan ik begrijp dat het een uitbouw moet zijn van de plaatselijke brandweerkazerne. Een eindje verderop staat een sirene die tijdens de Tweede Wereldoorlog de lokale bevolking waarschuwde. Een opmerkelijk gearrangeerd geheel, in de wetenschap dat het in 1937 het Duitse ‘Vrijwilligerslegioen Condor’ is dat in opdracht van Adolf Hitler de Spaanse wapenbroeder een dienst bewijst. Italiaanse en Duitse luchtaanvallen maken de klus af en zeker 1.600 mensen komen om. Ik sta ter plekke met stomheid geslagen.

Op de zijkant van het bouwsel valt ook een tekst te lezen. Deze replica blijkt mede door jongeren geschilderd tijdens een cultureel project. Dat zet alles weer in een te vatten perspectief, waarop ik mijn tocht vervolg. Met de duimen achter de banden van mijn rugzak verstoor ik opgewekt de zomers rust in de stille straat: ‘Das Wandern is des Müllers Lust, das Wandern is des Müllers Lust, das Wa-han-dern’. Er was eerder een Van den Berselaar die maalde. Als molenaar in Gemonde, welteverstaan; vandaar dus.

dinsdag 14 december 2010

Beuling

Eerlijk gezegd kan ik als Bosschenaar weinig anders dan nu mijn top-3 completeren voor ‘Good Food’. Dat doe ik met het streekgerecht beuling. De consumptie hiervan staat nog meer onder druk dan bij zult en bloedworst het geval is (zie de gelijknamige blogs) en alles wat lekker en kwetsbaar is, verdient bescherming. Beuling dus ook.

Voor wie beuling écht niet kent (en dat vind ik bijna onvoorstelbaar in een tijdperk waarin wieisdekokprogramma’s op de buis geplakt lijken): het ziet er uit als leverworst, zeker in-schijfjes-gesneden-toestand. Niets dus om voor terug te deinzen, tenzij je aan sjoelbakfobie lijdt. Het is de kunst om die schijfjes aan de buitenzijde krokant te bakken, terwijl de binnenkant boterzacht blijft.

Over de smaak valt door de kenners te twisten en dat hoort ook zo te zijn, want beuling is geen eenheidsworst. Hoewel boekweitmeel, bouillon, stukjes varkensvlees en kruiden tot het basisrecept behoren, zijn verschillende varianten mogelijk. Er is een wat meer grijze uitvoering en eentje die naar rood tendeert. Dat heeft alles te maken met de toegevoegde hoeveelheid piment en rommelkruid. Veel rommelkruid laat de beuling naar balkenbrij smaken; ik ga voor de grijze uitvoering.

Deze smaakrijke wintertraktatie is in mijn stad gewoon verkrijgbaar bij de slager of op de markt. Een aantal leveranciers heeft ook de nog in darm verpakte versie op voorraad. Die geniet mijn voorkeur vanwege het knapperige randje dat tijdens het bakken ontstaat. Alleen al hierom verdient beuling opgenomen te worden in de gerenommeerde collectie van het KBCCE (Klein Bosch Culinair Cultureel Erfgoed).

Beuling eet je recht uit de pan, al dan niet op brood. Vaak worden ook schijfjes appel meegebakken. Op uitbundige kerst- en nieuwjaarsfeesjes vormt zoiets een prima ‘tapa della casa’ die alle door anderen meegebrachte exclusieve traiteurshappen volkomen in de schaduw zet.

Waarom keren mensen zich na bovenstaand verhaal toch nog af van beuling? De enige reden die ik hiervoor kan aanwijzen, is de wetenschap dat in dit gerecht varkensslachtresten verwerkt zijn (kop, lever, longen, nieren). Is dat bij de stikpopulaire frikadel of bij de kruidige mexicano anders? Nou dan! Maar juist die niet weg te branden vooringenomenheid selecteert de wérkelijke kenners en maakt beuling bij uitstek tot een exquis gerecht voor de echte gourmands. Smakelijk eten, dus.

maandag 13 december 2010

Stilte

Natuurlijk zijn er oorden waar het spannender wandelen is dan in Oostelbeers! Maar zondag 12 december valt zelfs in dit verlaten oord het nodige te beleven. En dat begint al direct als we de auto parkeren op het kerkplein. Bij het uitstappen springt meteen een monumentje in het oog met de tekst ‘ O Goddelijk hart Bescherm ons dorp In vreugde en smart’. Dit staat onder een ‘beeld’ in de tuin van het huidige godshuis. Aan de overkant bevindt zich een solitaire kerktoren, zo te zien nog niet zo oud, want hij heeft alle trekken van de neogotiek, dus lawezegge 19e eeuw. De rest van het aan de religie gewijde gebouw is afgebroken.

Om het nog sterker te maken: buiten Oostelbeers staat nóg een kerktoren. Hoe dat komt is niet helemaal duidelijk, maar er zijn theorieën. Een daarvan vertelt dat Oostelbeers eerst een eindje verderop lag en dat de bewoners, toen de bouwgrond uitgeput raakte, verkasten. Het nieuwe dorp verrees op loopafstand en terwijl het oude langzamerhand in de tijd verdween, wist de kerktoren zich te handhaven. Zo’n verhaal staat niet op zich, want (archeologisch) onderzoek heeft aangetoond dat in De Kempen meer dorpen ‘aan de wandel’ gingen, bijvoorbeeld om dichter in de buurt van water te komen.

We lopen het Hulle Mulle Pad, 15 kilometer door velden, naaldbossen, heidevelden en vooral zandverstuivingen. Een afwisselend landschap met een mooi verhaal over de zwarte en de witte bergen. De zwarte berg blijkt aangelegd met zand uit nabijgelegen vennetjes. Op die bult kwam een prieeltje, maar dat verdween. De haagbeuk verwilderde en de resten daarvan houden samen met wat bankjes de herinnering vast.

Buiten het stille dorp worden we een groot deel van de tocht begeleid door het geluid van crossmotoren. Geregeld krijgen we die geluidsproducenten ook echt in het vizier. Ik denk aan de tekst voor de kerk in Oostelbeers, maar kennelijk lopen we hier buiten de actieradius van beschermende werking. De groene ge- en verbodsbordjes van de bosbeheerder staan er ook voor janboterletter bij.

Na de grote maar niet meer zo stille heide heerst in de bebouwde kom van Oostelbeers weer de volledige zondagsrust. Het is er niet echt vangodverlaten, met al die kerktorens dan, maar wel compleet ingedut. Eindelijk zie ik een autochtoon die ik dan ook meteen de weg vraag naar het dorpscafé. De dame in kwestie blijkt echter een Poolse en zelfs zij heeft geen notie van het bestaan van een kroeg in de nabijheid van de kerk. En ik maar denken dat Polen echt alles weten van de katholieke tradities.

We vinden het etablissement op eigen kracht, inderdaad pal naast het godshuis. Hoewel er licht brandt en het volgens de deurinformatie open moet zijn, lijkt ook hier alles in diepe rust. De brassers zitten mogelijk nog op hun stalen heideros. Op onze tenen lopen we naar de auto, stappen zachtjes in, waarna we geruisloos wegrijden.

zondag 12 december 2010

Granadilla

Behalve die ‘Caseta del Cable’ staat er aan de voet van de Montaña Roja (zie blogs ‘Kantwerk’ en ‘Senegal’) nóg een bouwwerk. Het lijkt op een gesloten strandpaviljoen en dat klinkt wel logisch, zo dicht bij dat fantastische Playa de Tejita. Omdat ik er geen verklarend bordje kan ontdekken, zorgt het automatisch voor een volgend punt op mijn lijstje ‘Nog uitzoeken’.

Ik doe mijn huiswerk en kom aan de weet dat het om het verlaten ‘hoofdgebouw’ gaat van een voormalig vliegveldje. De geschiedenis daarvan valt na te lezen in de digitale periodiek van El Real Aeroclub de Tenerife, d.d. 14 augustus 2010.

Op de Llano de Roja, de vlakte ten westen van de gelijknamige berg, start die vliegclub in 1947 met de aanleg van een 470 meter lange vliegstrip. De eerste vlucht vindt plaats op 21 januari 1948. Op die dag ben ik precies één maand oud. Jaren later, op 30 september 1962 vindt de opening plaats van het kleine ‘Tomás Zerolo’, een privé vliegveld, dat in dringende gevallen ook voor de militaire en burgerluchtvaart ingeschakeld kan worden. De ‘Aeroclub’ maakt er vervolgens zo’n 20 jaar gebruik van tot de komst van de veel grotere Aeropuerto Tenerife Sur (een stukje noordelijker) de faciliteit overbodig maakt. Dit nieuwe vliegveld ‘verwerkt’ nu jaarlijks 9 miljoen reizigers.

In andere publicaties lees ik dat er vage plannen bestaan om dat oude hoofdgebouw op te ruimen en mogelijk ook het kleine ‘Caseta del Cable’. De karakteristieke en uit geomorfologisch standpunt interessante Montaña Roja is uitgeroepen tot beschermd terrein en dat zou weer in de oude staat moeten worden teruggebracht. Misschien niet zo’n opmerkelijke gedachte in een gemeente waar ondanks de aanwezigheid van veel nare vakantienieuwbouw én van de Aeropuerto Tenerife Sur, 25% van Granadilla’s grondgebied bestaat uit ‘espacios naturales’.

Aan het eind van de prachtige Playa de Tejita omgeeft een trieste golfplaten omheining een bouwlocatie waar het werk aan een vakantiecomplex al een hele tijd stil moet liggen: het zoveelste betonnen geraamte tijdens mijn wandelingen. Hier staan op de metalen schutting slogans geschilderd tegen de komst van de Puerto de Granadilla.

Aanvankelijk denk ik dat het om een toeristenhaventje gaat. Voor de hand liggend, maar de realiteit blijkt anders. Het protest verwijst naar een industrieterminal die een aantal kilometers meer naar het noordoosten geprojecteerd is, voorbij El Médano, aan de voet van de Montaña Pelada. De nieuwe faciliteit zou de grote haven van Santa Cruz de Tenerife meer lucht moeten geven. Politiek lijken de plannen voor dit fiscaal voordelige bruggenhoofd in orde, maar de Groenen bestrijden de rechtmatigheid ervan voor het hof in Madrid en de Europese Commissie in Brussel.

De voorgenomen haven is volgens de tegenstanders uigegroeid tot het 'symbool van wat Tenerife niet wenst'. In afwachting van het oordeel hierover van andere instanties, liggen nu ook bij de 'Kale Berg' de bouwactiviteiten stil. Ondertussen houden uitspraken van voor- en tegenstanders de gemoederen bezig in een gemeente waarvan de naam grappig genoeg 'passievrucht' betekent.

zaterdag 11 december 2010

Senegal

Te voet onderweg naar afgelegen plekken op het eiland Tenerife, had ik de afgelopen maand een aantal keren ‘geen bereik’. Echt in paniek raakte ik niet, maar wel was ik steeds als een kind zo blij wanneer ik opnieuw ‘signaal’ ontwaarde op mijn display. Want wie weet zou iemand me dringend willen bellen (‘Waor bende gij nouw?). Of nog erger: hoe moest ik gered worden als ik met twee gebroken benen in een kloof lag? Allemaal vreselijke dingen.

Op 22 november loop ik tijdens een van mijn wandelingen langs een klein gebouw dat ik van een afstand lange tijd aanzie voor een toilet. Dat komt me wel goed uit, maar het ding is gesloten. Het blijkt om een monument te gaan met historische waarde dat volgens het verbleekte bordje gefungeerd heeft als ‘caseta del cable’. Hier, aan de voet van de Montaña Roja (zie blog ‘Kantwerk’), dook in de negentiende eeuw een telegraafkabel de Atlantische Oceaan in, om over de zeebodem helemaal te lopen tot Saint Louis in Senegal, 1.600 km verderop.

Senegal is bij mijn weten nooit Spaans geweest, maar Frans! Dus waarom dan die verbinding? Achteraf is dit een stomme redenering, want waarom zou het om een Spaanse kabel moeten gaan? Sinds ik me bezig houd met de in mijn ogen beperkende werking van het fenomeen ‘invulling’ op het menselijk brein, merk ik hoe gemakkelijk ik met beide poten een open deur binnenloop. Vaak de voor de hand liggende, maar daarmee dikwijls ook de verkeerde. En dat blijkt, als ik rustig een en ander opzoek, ook hier het geval te zijn.

In 1883 besluit de Spaanse regering namelijk om de verre Canarische Eilanden op te nemen in het nationale telegraafkabelnetwerk. Een rot in het vak zal die klus gaan klaren, de Brit Sir Charles Tilston Bright (1832 -1888). Met een aantal kapitaalkrachtige en op onderhavig terrein ervaren partijen richt hij een maatschappij op, die na tien jaar de kabels overdraagt aan Spanje. Uiteraard is dit geen liefdewerk oudpapier.

In 1883 trekken ze meteen ook maar een kabel door naar Senegal om dat oord te linken aan het Franse telegraafnetwerk. En 127 jaar later maak ik me uitgerekend op dié plek te sappel over het feit dat ik even geen bereik heb. Junk!

Als verslaafde vind ik troost bij de gedachte dat het ‘invullen’ van een paar alinea’s hiervoor, in elk geval normaal zou zijn. Bovendien is het niet zo erg, vindt mijn orakel in deze kwestie. ‘Als je maar weet dát je invult’, voegt ze er fijntjes aan toe. Dat ‘fijntjes’ is uiteraard mijn invulling.

woensdag 8 december 2010

Mooie stad (3); Apendans en Korte Koediefstraat

Op vrijdag heb ik een afspraak in Den Haag en om 13.30 uur loop ik door de Herenstraat. Zojuist met mijn middagdate geluncht in een boekwinkel. ‘Boeken’, inderdaad, vandaag is niets wat het lijkt te zijn.

Op enig moment sla ik rechtsaf de Apendans in om via Korte Poten in de Koediefstraat te belanden. Langs de Korte Koediefstraat kom ik bij de Fluwelen Burgwal: ik ben er bijna. De straatnamen komen zo uit de school van Bordewijk.

Ook hier is het vandaag dus niet wat het lijkt te zijn, want wie is die ondermaatse ‘koedief’? Het naambordje zwijgt. Als ik dat stuk blik met mijn iPhone fotografeer, hoor ik achter me ‘Gaat u hier wonen, meneer?’ Misschien een vertegenwoordiger van het attente buurtcomité? Ik antwoord de jongeman dat ik dit een curieuze naam vind. ‘Ach’, zegt ie, ‘Misschien heeft iemand hier vroeger een koe gestolen’. Wie weet, waarom ook niet?

In cowboyfilms worden koeiendieven steevast als het allerlaagste soort geteisem opgeknoopt of van hun knol geschoten. Was dat hier dan anders en kregen criminelen een straatnaam? Tja, in zo’n buurt waar kennelijk in fluweel gestoken heren op korte poten een apendans uitvoerden, lijkt me alles mogelijk: ook een straat voor een koeiendief. Gelukkig dwingt mijn afspraak me om mijn aandacht vanaf 14.30 uur op iets anders te concentreren.

Over bijna alles is wel eens een boek geschreven. Er bestaat ook een ‘Den Haag Straten en hun Namen’ van Svend Veldhuijzen, inmiddels uitverkocht, maar wel te leen. Dat met die 'korte' poten is al snel opgelost: die verwijzen naar ‘willige poten’, geen schandknapen maar ‘wilgenbomen’. En er is hier behalve een ‘korte’ verderop ook een ‘lange’ straat geweest met aan weerszijden wilgenbomen. Apendans houdt de herinnering vast aan een logement dat daar in de zeventiende eeuw voor zeelieden was.

De Oost en aapjes, zo was dat. Dé Dr F.A. Stoett vindt het niet echt overtuigend bewezen dat ‘In de aap gelogeerd zijn’ iets met herbergen te maken zou hebben. In de wetenschap is iets pas waar, als het bewezen is.

Over die koedief valt helaas niets meer te bewijzen, zegt het straatnamenboek. Misschien was er iemand die met een schuit op Delft voer, en die als bijnaam ‘coedief’ had. Zijn aanwezigheid zou ervoor gezorgd kunnen hebben dat de oorspronkelijke ‘Kromme Poten’ uiteindelijk de ‘Koediefstraat’ werd. Maar het kan ook anders zijn.

Vandaag is dus echt niets wat het lijkt te zijn. Ook niet om 19.30 uur, als ik met mijn avonddate sushi eet. Heerlijke Japanse hapjes, maar wel in een Chinees restaurant. Niet alleen Bordewijk, maar ook Bredero waart rond. Wat een heerlijke literaire stad, Den Haag.

maandag 6 december 2010

Bloedworst

Bloedworst, een lekkernij, én een must voor de echte najagers van culinaire delicatessen. Maar die zullen bloedworst vast niet opgeslagen hebben in een hoge breinpositie. Jammer en ook een beetje dom. Waarschijnlijk een kwestie van vooroordelen.

Bloedworst is net zoals zult een eersteklas voorbeeld van ‘Good Food’. Niet gedacht zeker, maar kijk het maar eens na. (zie blog ‘Zult’). Blijft natuurlijk die verdomde imagokwestie een landsbrede omarming in de weg staan, want (bijvoorbeeld) wie tussen de 25 en 35 eet nou nog bloedworst? ‘Vet, stom, ouderwets, om van te griezelen’, en bedenk er zelf nog een paar.

In Brabantse bloedworst zit boekweitmeel. Daar zul je geen gluten in aantreffen, want boekweit behoort niet tot de granen. Dat maakt het meteen wat sympathieker. Voeg daarbij dan nog het feit dat het wel een flinke dosis fosfor bevat dat positief is voor de hersenactiviteit. De buiten onze grenzen wereldberoemde Bossche arts, fysioloog en hoogleraar Jacob Moleschott (1822 – 1893) schreef al dat zonder de aanwezigheid van fosfor in het eten, de mens niet tot enig zinnig denkwerk in staat is. Als senator in Rome pleitte hij om die reden voor een prijsbeheersing door de staat die het gewone volk de aanschaf van fosforrijke basisproducten mogelijk kon maken. Dat is niet zonder resultaat gebleven, want Italië is later bijzonder innovatief gebleken op het gebied van architectuur, mode en belastingontduiking. Uiteraard zit er ook vlees in de bloedworst, recht van het varken. Op smaak gebracht met een resem aan kruiden.

Mocht op dit moment de bloedworstweigeraar nog niet aan het twijfelen zijn gebracht, dan doe ik nog één ultieme poging: en wel met een trendy recept. Daarmee kun je je gasten overtroeven, verbazen of gewoon lekker laten eten. Presenteer het als ‘Morcilla con aguacate’. Begin daarvoor met het koken van aardappeltjes in de schil (geschrobd en ontpit). Dat laatste is bij de heerlijke en onregelmatige Opperdoezers wel een heel werk, maar voor de smaak een goede investering. Laten afkoelen en een tijdje wegzetten. Later gaan ze in stukken de hete olie in. Eenmaal zo ver gekomen, bak je de eerder ook al gekookte en afgekoelde sperzieboontjes op in stukken van drie centimeter, met daarbij wat zoete paprikapoeder, gemalen komijn, peper en knof. Ondertussen snijd je een avocado en een zoete appel in partjes, waarna je deze in een kom besprenkelt met citroen en bestrooit met peper. In de oven staat dan al op 180 graden een schaal op temperatuur te komen. Daarin gaan aardappeltjes, boontjes, avocado, appel én de inhoud van tien walnoten. Laten staan op 100 graden, wat olijfolie toevoegen en een enkele maal zeer omzichtig husselen.

Per persoon twee schijven bloedworst bakken plus wat uiringen. Schaal uit de oven en de inhoud als eerste laag verdelen over de voorverwarmde borden. Tweede laag bloedworst, en als derde de ui. Afmaken met zeezout en gemalen peper.

Wie hier niet door bekeerd wordt, kan de uiringen ook weglaten uit het recept.

donderdag 2 december 2010

Zult

Je zult het maar meemaken: ’s morgens nog in de subtropen en ’s middags meteen in de ijzige kou van Nederland. Waar ik een maand lang niet naar taalde, kwam op vaderlandse bodem in één keer boven: het verlangen naar de winterse kost. Een Pavlov-reactie. De eerste zult is al weer genuttigd, in de koelkast ligt de bakbloedworst te wachten en zojuist was er hutspot. Of wortelstamp, als u wilt, weliswaar met wat nasikruiden.

Op dit moment is de Brabantse zult weer helemaal trendy, althans op papier. Deze delicatesse voldoet namelijk in bijna perfecte mate aan de eisen van 'Good Food'. En die culinaire innovatie is overgewaaid vanuit Londen om langzaam maar zeker ook aan deze kant van de Noordzee vreselijk populair te worden.

Om de titel 'Good Food' te verdienen, dient het eten aan bepaalde kwaliteiten voldoen. Eén daarvan is dat ‘de weg van boer tot bord’ kort moet zijn. Reken maar dat het varkensvlees in mijn zult uit de buurt komt: Den Dungen of Gemonde, bijvoorbeeld. Hier zitten dus weinig vervoerskilometers achter wat bijdraagt aan duurzaam produceren. Dat laatste is ook weer een kenmerk voor ‘Good Food'. Misschien het grootste kenmerk is dat het om een streekproduct moet gaan, bij voorkeur ambachtelijk bereid. Maar ja, of dit alles voldoende is voor een herontdekking van deze regionale terrine du chef?

Er zijn wat gevoelige zaken rond de beleving van ‘zult’. Het woord zelf heeft natuurlijk een hoog flutgehalte. Niet voor niets gebruikte ik net het begrip ‘terrine du chef’. Géén soep dus, naar een vleespastei waarmee de cuisinier veel eer inlegt. ‘Onze’ zult past geheel in deze traditie. Voor een positieve waardering van de ‘Terrine à la Brabançonne’ moet - zeker bij de jongere generaties - een bepaald idee verdwijnen dat zich vooral tussen de oren ophoudt. De oren van de consument wel te verstaan, want de kans bestaat dat die van het varken al opgenomen zijn in de pastei. (Hoewel ik moet zeggen dat ik al jaren geen kraakbeen meer aantref in de zult die ik van de markt betrek.)

Maar wat hoor ik als zult op tafel komt? ‘Kopvlees, vet, niet om aan te zien!’ Allemaal jongejuffertjesargumenten. Kroketten kunnen wel, tot ik zeg dat daar paardenvlees in zit! Dan is er altijd wel een ‘watje’ dat wit wegtrekt. Wij van de naoorlogse generatie staan voor de taak om daar waar anderen hun taak verwaarloosden, een strategie tot heropvoeding in te zetten.

Een doorslaggevende rol speelt bij de uitvoering van die strategie de tactische inzet van zultambassadeurs. Wie daarvoor zeker door de Vereniging ter Bevordering van het Brabantse Cultuureigen moet worden ingezet, is Guus Meeuwis. Een beter identificatie-idool voor jongeren lijkt me moeilijk bedenkbaar. Wat is mooier dan een volgepakt Philipsstadion waarin - onder het gezang van ‘Brabant’ - de ‘Terrine à la Brabançonne’ gewoon niet aan te slepen is. Ik smul er u al van, geloof me maar!

(Voor de dummy’s: het broodbeleg links op de foto is kaas.)

dinsdag 30 november 2010

Kerven

Tenerife zit vol krassen en kerven. Net als de buureilanden waar het water voor de velden, plantages en kassen ook steeds van noord naar zuid moet. Rivieren ontbreken en een leiding stop je hier niet onder de grond. Dan maar langs de bovenkant.

Vooropgesteld dat die niet poreus is, kun je sleuven voor het transport van water gewoon in de rotsachtige bodem hakken. Bijvoorbeeld bij de Lomo de las Lajas. Gebruikelijker zijn kilometerslange irrigatiekanalen van metselwerk of beton. De makers hebben voor het bereiken van de kortste weg bij wijze van spreken ‘bergen verzet’. Op weg van Tamaino naar Los Gigantes voert het wandelpad door twee ‘kanaaltunnels’ (zie ‘Naam’). Voorbij de tweede doorgang gaat de waterloop na een korte duik bijna horizontaal verder over een richel die in de loodrechte wand is uitgehakt. Het lijkt alsof de bedenkers daarvan toentertijd hangend aan lange touwen hun werk verrichtten. Maar de meeste in steen of beton uitgevoerde kanaaltjes lopen als een niet te missen lint op wat makkelijkere plekken door het landschap. Vaak over of langs jouw pad of weg (zie foto).

Die leidingen monden op gezette tijden uit in enorme reservoirs. Van bovenaf is al van ver te zien of die bekkens nog in gebruik zijn of niet. Leeg lijken ze met hun cementen bekleding en hun randen van steen nog het meest op de gemeentelijke zwemkom die overbodig geworden is na de komst een ‘Aqua World’. Opruimen is zo te zien geen onderwerp. Dus ligt zo’n onnutte bak op verschillende plaatsen gewoon midden in het dorp, zoals in Adeje waar de huizen tot op het randje staan.

Met enige fantasie zijn al die in onbruik geraakte kunstmatige kerven, krassen en dieptes archeologisch erfgoed te noemen. Maar misschien zijn het verschijnselen waarom zich niemand druk maakt. Geen idee. Er zal wel een boek over bestaan. Mocht dat niet het geval zijn, dan lijkt me een stipendium op zijn plaats. Ik ken wel een kandidaat-auteur, denk ik. En die wil daarvoor best terug naar Tenerife. Zeker weten, nu hij hier weer de sneeuw moet ruimen van zijn ‘stuupke’ in Den Bosch.

maandag 29 november 2010

Weersalarm

Tijdens mijn verblijf hier maak ik dankbaar gebruik van twee boekjes over Tenerife. De uitgave van Klaus en Annette Wolfsperger met ‘De 70 beste wandelingen langs de kust en in de bergen’ heeft me al langs heel wat prachtige paden gevoerd. Voor informatie over steden en dorpen heb ik een tekst van Petra Possel bij me. De inhoud van beide edities gecombineerd, brengt me zondagmiddag aan tafel in het haventje van Los Abrigos. Daar zouden op dat uur de Spanjaarden zelf graag komen eten. Ik schuif aan bij ‘Restaurante Yaisara’ en geniet van het dagmenu. De smakelijke merluza (heek) is (zoals ons moeder hem ook bereid zou hebben) ‘in klaor goeje botter’ gebakken.

Onderweg over het kustpad richting Las Galletas, vallen de eerste druppels en op de Montaña Amarilla staat een stevige wind. Maar de temperatuur is heerlijk en vlak voor de bushalte aan de Costa del Silencio vraagt een zwik tetterende papegaaitjes op deze grijze namiddag om ieders aandacht. Eenmaal in Los Cristianos regent het echt. ‘Deportivo’ heeft het bier weer lekker koud staan.

’s Avonds vind ik een briefje onder de deur door geschoven. De huismeester geeft een weersalarm door. Hij adviseert om al wat kan wegvliegen bij een windkracht van 170 km per uur maar van het balkon te halen. Dat doe ik braaf en als ik op maandagmorgen ontwaak, staat Los Cristianos nog overeind. Het spul kan weer naar buiten en ikzelf ook. In zwembroek lees ik een sms’je uit Nederland dat me vast voorbereidt op de kou die ik daar dinsdag zal aantreffen.

Om 11.00 uur zet ik gehaast de spullen opnieuw binnen. Ook hier komt het slechte weer uit het westen. Water loopt onder de gesloten schuifpui naar binnen en ik laat het rolluik naar beneden. Onweer, bliksem, storm en felle regen. Kortom: noodweer dat een halfuur aanhoudt. Dat kan op de ‘Gelukzalige Eilanden’ dus ook. Misschien helpt dit om de stap naar het klimaat thuis wat te verkleinen. Hoewel: als ik later bij de boulevard de schade ga opnemen, blijkt het onveranderd 21°C. Ik denk dat ik maar al te vaak naar die vanzelfsprekende en aangename warmte zal terugverlangen.

zondag 28 november 2010

Berg

De tocht naar de Pico del Teide blijft voorlopig op het wensenlijstje staan. Na heel wat harde wind en regen in de voorgaande avond en nacht, lijkt het vrijdagochtend onverantwoord het klimplan uit te voeren. De website van Spanjes Nationale Parken laat zien dat het op 3.718 m sneeuwt bij een temperatuur van -2°C. Zicht is er niet. Het contrast met Los Cristianos kan dan niet groter zijn. Hier waait het weliswaar flink en dragen de golven schuimkoppen, maar de temperatuur geeft onverminderd 23°C aan. Op weg naar de het versgebakken brood loop ik langs het strand waaruit flinke happen zand genomen zijn.

Het klaart op en de dag wordt er een in de zon aan het water. Met kinderlijke blijheid speel ik in de branding. Om 17.00 uur komt er een donkere lucht vanaf La Gomera deze kant heen. Binnen de kortste keren staat er in de benedenstraten 20 cm water.

’s Avonds doe ik vanwege de wind een vestje aan als ik buiten de deur ga eten. Het etablissement ligt nog binnen de wijk van de autochtonen; de grens met het internationale gedeelte is goed herkenbaar. Misschien om het onderscheid te benadrukken, heet de gelegenheid ‘Restaurante-Bar Nuestro’. In de vroege avond zie je ook toeristen onder het witte neonlicht bij ‘Van Ons’ aan tafel zitten.

Het afgeraffelde menu is te lang om te onthouden en ik stel de kokkin voor om in de keuken maar onder de deksels te gaan kijken. Dit vereenvoudigt de keuze niet uit zoveel lekkers en ik vraag of ze wat gerechten kan combineren. ‘Si quieres’, luidt haar reactie en ze laat het klinken als ‘Nou ja, as gij dè gère het’, maar dat kan ook aan mijn invulling liggen. Na een veelvoud van vis die ik mezelf afgelopen weken voorschotelde ga ik vanavond voor het volle vlees, de specialiteit van dit restaurant.

Een berg geurige bouten verschijnt op tafel. Daar krijg ik een flinke kluif aan en ik begin manmoedig. Ik werk mij van rechts naar links door de massa heen en begin daardoor met het geitenvlees. Zacht, met een heerlijke pepersmaak en een delicate structuur. Dan het konijn. Dat is ‘alla cacciatoria’ en doet me denken aan het oppeuzelen van ‘polenta con coniglio’ bij de open haard van ‘all’Alpino’ in Bergamo. Ten slotte de kip: delicaat, boterzacht en met een zweem van kerrie. Dit alles gevarieerd met warm brood, mojo’s, friet en bier. Om de spijsvertering een handje te helpen, neem ik als toetje een bel Fernet-Branca.

Terwijl de rekening wordt opgemaakt, zeg ik dat ik als een koning heb gegeten. De kokkin echoot: ‘¿Como un rey?’ En ik verwacht opnieuw een meewarig ‘Si quieres’, maar het wordt een glaasje Muscatel van het huis. Ik betaal €12,95 voor dit festijn, de gebruikelijke prijs buiten de toeristencentra. Daarna begin ik als een tevreden mens aan al die trappen omhoog. Naar huis. Nu naar de Calle Noruega, over een paar dagen naar Den Bosch.

vrijdag 26 november 2010

Rups

Het staat beslist in ‘Het Grote Boek voor de Spaanse Kleuterleidster’: hoe je op pad moet met een zwik ‘jong’ (kinderen dus). We zagen de oplossing voor het eerst een jaar of drie geleden in Madrid. Om precies te zijn in de zaal van het Prado waar ‘Las Meninas’ hangt, een meesterwerk uit 1656 van Diego Velázquez. ‘Meninas’ zijn meisjes van adellijke komaf die aan het Koninklijke hof verbonden waren. Op bedoeld schilderij spelen twee van die dametjes met prinses Margaríta, het dochtertje van Filips IV en zijn tweede vrouw Maria Anna van Oostenrijk. (Geheel volgens de Habsburgse traditie overigens waren die twee echtelieden al vóór hun huwelijk familie van elkaar, namelijk als oom en nichtje.)

Velázquez kende ik al wel van bijvoorbeeld ‘Las Lanzas’, meergenaamd ‘La Rendición de Breda’ (‘De overgave van Breda’). En Filips II was die kluns die ’s-Hertogenbosch in 1629 kwijt raakte aan de Hollanders, maar de rest moest ik ook opzoeken. Maar wie wél wisten welke personen allemaal figureren op dat geweldige schilderij waren de hummels uit een kleuterklas. Met heel de bubs kwamen ze in stille aanbidding voor het meesterwerk staan. Alle kiendjes in schooluniform, meesterlijk geformeerd met behulp van een lange stoffen rups. Het beest in het midden en aan weerszijden hield elk kind een pootje vast. Ze kenden niet alleen discipline, maar ook alle antwoorden op de vragen over dat schilderij. De educatief medewerksters liep een gewonnen race en wij stonden paf.

De kleuterleidsters moeten vooraf met die jong het culturele uitstapje voorbereid hebben, incluis de scène op het beroemde schilderij. Misschien hebben ze in de poppenhoek wel gespeeld ‘En jij was de menina en ik de prinses’. Dat zegt iets over de kwaliteit van het Spaanse onderwijs. Nu is ‘Las Meninas’ in Spanje net zo beroemd als ‘De Nachtwacht’ in Nederland, maar probeer zelf maar eens uit het hoofd op te noemen wie op dat werk van Rembrandt afgebeeld staan.

Dit alles schoot door mij heen toen ik op 5 november in het oude centrum van La Laguna een aantal klassen jonge kinderen op excursie zag. De iets oudere leerlingen in blauw en grijs en de echte jonkies in wit en geel. En wat hield ze keurig bij elkaar (zie foto)? Ik wou maar zeggen: een processierups.

donderdag 25 november 2010

Opwarmer

Donderdag 25 november om 06.59 uur op de Playa de las Vistas; 22°C. Het moet nog echt licht worden. Over een maand is het kerstmis. In Nederland lopen de Friese rayonhoofden al warm en ik begin hier aan mijn gebruikelijke strandcontroleren. (Inderdaad: strand - controle - ren). Ik jog richting haven. Daar zullen de veerboten van Armas en Fred. Olssen over een uurtje uit La Gomera binnenvaren. 17 van de 18 taxiplekken zijn al bezet. Boven de Montaña Guaza wordt Homerus’ ‘rozevingerige dageraad’ zichtbaar, hoewel ik van de kleur die ik nu zie, niet echt zeker ben. Overigens meenden die Oude Grieken dat wat wij nu kennen als de Canarische Eilanden, de overblijfselen zouden zijn van het verdwenen droomland Atlantis.

Bij de kade voor de vissersboten staan de wagens van de handelaren klaar, maar de schepen laten nog op zich wachten. Bij de koffiekiosk is het erg druk. Misschien staan daar de chauffeurs de wachttijd te bekorten. Het strand bij de havenboulevard is nog leeg.

Bij de Playa de las Vistas zijn de eerste badgasten al wel gearriveerd. De westelijke pier vormt daar het verzamelpunt voor senioren uit Spanje en Italië. ‘Vertegenwoordigers van de derde leeftijd’ heet dat hier naar Latijns gebruik. Elke ochtend hetzelfde ritueel: de plomp in, kletsen, douche, naar huis. Op de kleine Playa de Camisón staan twee mannen in rubberpakken, harpoen in de hand. Ze komen om te zwemmen, want veel vis verwachten ze hier niet, zeggen ze. ‘Italiaan?’ ‘Nee, Nederlander’. Maar dan eentje met een poreus gevoel voor systeemscheiding vandaag.

Op dit vroege uur signaleer ik zowel yoga- als tai chi-beoefenaars. Ineens denk ik een wonder te zien als ik een oudere vrouw hardlopend tegenkom met haar twee krukken los van de grond. Een grap of net terug uit Lourdes?

Als ik terug ben op de Playa de las Vistas is daar de stranddweiler bezig. Da’s een apparaat dat tegelijkertijd het zand egaliseert als ontdoet van klein vuil. De ligbedden staan in rotten van drie en de parasols worden opgezet. Ik mag in mijn dagboek schrijven dat het om 08.14 uur is zoals gebruikelijk. Dat betekent dat de dag kan beginnen.

Op het programma staat ‘In 20 minuten naar Las Galletas met bus, om de terugweg in drie uur en drie kwartier te lopen.’ Een warming up voor de tocht morgen naar de Teide. Voor het eerst wordt er regen voorspeld. Zou die ook op 3.718 meter komen?

woensdag 24 november 2010

Kantwerk

Vanaf mijn balkon zie ik hoe de aankomende vliegtuigen boven het water de bocht nemen naar het Aeropuerto Reina Sofía Tenerife Sur. Da’s hier 18 km verderop. Horen doe ik ze niet. Hoe het er hier beneden vanachter de patrijspoorten (of hoe die raampjes ook heten) uit moet zien, weet ik uit eigen ervaring: als een bijeengeharkt zootje. Een stuk of wat vakantieoorden, met groen gaasdoek overtrokken bananen- en groentekassen, verlaten plantages en een zee die tegen de rotsen slaat.

Maandag vertrek ik om 13.30 uur bij El Médano voor de route zuidwaarts via de Montaña Roja. Daarmee zal ik het laatste stukje lopen van het traject parallel aan de aanvliegroute die bij Los Cristianos begint. Ook dit keer blijkt de aardse realiteit veel interessanter dan het zich vanuit de lucht laat aanzien.

Het oorspronkelijke gedeelte van El Médano maakt op mij een prettige indruk. Kleinschalig, kleurrijk, knus. Het pad naar de Montaña Roja voert aanvankelijk langs een kust die met zandsteenformaties is afgezet. Letterlijk ‘fraai kantwerk’ (zie foto). Later volgen zand, zand en zelfs duinen in een mini-uitvoering. Het is warm en ik besluit om in zwembroek en onder een dikke laag factor 25 verder te lopen.

Hup de berg op, die knots van een rots die een baken moet vormen ingeval de automatische piloot het af laat weten. Er komen regelmatig vliegtuigen laag over, maar ook hier merk ik er nauwelijks wat van. Halverwege de bult neem ik de afslag naar Playa de la Tejita. Volgens het wandelboekje is dat de omweg waard. Hoewel Tenerife weinig fraai zandstrand kent, ligt hier een pareltje. Maar dan wel een van een paar kilometer. En nog breed ook. De mensen die er komen, verzuipen: in de ruimte welteverstaan. Hoewel El Médano behoorlijk druk is, ligt deze ‘locus amoenis’ kennelijk wat uit de ‘gooièrrem’, zoals dat bij ons thuis heet.

Na deze paradijselijke plek met een dresscode van vóór de zondeval, gaat de weg verder over rotsen, met daar tussendoor piepkleine strandjes. Ik kom bouwsels tegen die veel van oude bunkers weg hebben. De meeste lijken betrokken, al dan niet permanent. Er staan palmpjes in de tuin van dit afgelegen bestaan. Bij de eerste huizen van Los Abrigos ga ik weer in vol ornaat de bewoonde wereld tegemoet.

Thuis houdt mijn stamkroeg ‘de Sport’ zijn wekelijkse sluitingsdag. Dan maar bier uit blik op het balkon.

zondag 21 november 2010

Loopdwang

De baan van ‘Hoofd Promotie Tenerife’ lijkt me een mission impossible. Vechten tegen de bierkaai, dat houdt toch geen mens vol. Ga jezelf maar na: ‘Welk beeld komt als eerste bij je op denkend aan dit eiland?’ Voilá, ‘strand’, ik dacht het wel. En dat ‘hoofd’ weet als geen ander dat er méér te vinden is op deze bult in zee.

Als je klaar bent met het lezen van dit stukje, doe dan de volgende proef. Googel op La Palma, La Gomera en Tenerife en nummer drie zal in afwijking van die andere twee niet als oord voor wandelaars ‘gepositioneerd’ worden. Onterecht, als ik naar de mogelijkheden op Tenerife kijk. ‘Het is hier fantastisch’, om die term nog maar eens te gebruiken. Dat mag ik zeggen, als bezitter van een paar op al die drie eilanden afgebeulde bergschoenen. Maar je moet er natuurlijk wel een paar meter voor van de waterkant.

Als liefhebber van zowel nat als droog, volg ik deze maand het dieet van één dag zweten op aanwijzing van mijn wandelbijbel, en één dag zwemmen bij La Playa de las Vistas (bij mij voor de deur). Voor dat beulswerk (zweten) biedt Tenerife een schat aan mogelijkheden; je struikelt bij wijze van spreken over de marsroutes. Overigens zijn er nauwelijks stranden, dus een duik vindt voor velen al snel plaats in het zwembad van het hotel. Ik vermoed dat het merendeel van de bezoekers zelfs niet verder komt dat de eigen douche, want zo lang het licht is, beweegt zich een massa mensen op de boulevard van A naar B. ‘Loopdwang’ (Hortor Ambulans Vulg. Bers.), denk ik dan. In gestichten kom je dat ook tegen.

Misschien is het maar goed dat Tenerife niet als wandelparadijs te boek staat: dan heb je als ‘hiker’ alle ruimte. Ik vind het zowel onvoorstelbaar áls een verademing om soms uren geen mens tegen te komen in dit gekartelde lavaland. Zelfs het stuk van Tenerife dat als het neusje van de wandelzalm bekend staat, het Anagagebergte blijkt uit eerdere eigen waarneming rustig. Geweldig toch!

Dat ‘Hoofd Promotie Tenerife’ krijgt van mij als vakgenoot een pluim: blijf vooral geheim houden dat het hier voor wandelaars een geweldig eiland is.

zaterdag 20 november 2010

Filmfragment

De hoogste berg van Spanje ligt op Tenerife! De voorgaande keren niet aan toegekomen, maar nu een must. Dus stap ik zaterdagmorgen om 10.30 uur op 2.200 m uit lijndienst 342 en op hetzelfde moment sta ik vol bewondering en met eerbied rond te kijken aan de voet van de Teide. Vrijdag a.s. volgt de echte klim naar de top op 3.718 m. De permissie om vanaf ‘La Rambleta’ ook de laatste 163 m te doen, is al binnen. Ik wrijf nu al van genoegen in mijn handen!

Het landschap bij de Roques de García komt groots over, waarbij de Teide in zijn dominante aanwezigheid alle aandacht vraagt. Een krater zoals die in schoolboekjes staat: een kale, gladde (op een enkel rimpeltje na) gelijkbenige driehoek, maar wel zonder rookpluim. De eeuwige sneeuw zal wel aan de schaduwzijde liggen, maar dat zien we vrijdag dan wel.

Ik bevind met bij een bushalte op niveau, genoemd naar El Parador Las Cañadas del Teide. Dit staatshotel wordt weliswaar gerenoveerd, maar bar-restaurant én toilet zijn open. Zeker die laatste faciliteit wordt goed bezocht, want er staan veel touroperators met bezoekers die even de vreemde rotsformaties komen bekijken. Dolle pret om bizarre geërodeerde steenformaties zoals de Osa Embarazada (Zwangere Beer), de Torrotito (Torentje) en de Chincado, in de vorm van een soortement boom, die uitgegroeid is tot een symbool voor Tenerife.

Nauwelijks 100 meter verderop is Wandelpad 3 bijna een oase van rust. De weg voert langs en door gekarteld steenlandschap dat me aan de Dolomieten doet denken. Verderop is een afslag (pad 26) naar een verlaten vlakte: de Llano de Ucanca. Ik onderga in die woestenij de sensatie dat ik in in een filmfragment loop dat groter is dan ikzelf ben. Als dit overweldigende gevoel me nu al overkomt aan de voet van de berg, wat moet dat dan wel niet op de top worden?

Om af te koelen zoek ik de parador op, waar gelukkig het bier - weliswaar uit blik - koud staat.

donderdag 18 november 2010

Naam

Donderdag dus écht vroeg op om in Los Cristianos de bus van 08.15 uur naar Los Gigantes te halen. Als ik de deur dicht doe, heb ik het gevoel iets thuis te laten liggen. Maar da’s niet anders dan anders. Daarna anderhalf uur met lijn 473 om 30 kilometer lang werkelijk bij elke halte te stoppen. Eéntje daarvan te laat uitgestapt, maar een vriendelijke autochtoon zet me weer op het juiste pad. ‘Als ik dat niet aan m’n knie had, liep ik mee. Ik ken de weg heel goed: ‘El Camino Real’. Nederlander? Heb twee jaar in Rotterdam gewerkt: tomaten. Nee, geen woord, want Spaans is toch voldoende. Goede reis. Als ik dat niet aan m’n knie had …’

De ‘Koninklijke Weg’ moet me in korte tijd 570 meter omhoog brengen. Na tien minuten loopt het water aan de binnenkant van mijn bril. En wèrrem … Kom geen hond tegen, nou ja, die dan net wel. 'Flikkergodsakkernondejuopklotenond!', die dus. Tamaimo ligt op een boogscheut. Daar loopt iemand me tegemoet die tijdens de volgende vijf uur mijn gezelschap wordt. Hij komt uit Keulen, maar natuurlijk niet vandaag.

Al snel staan we voor een tunnel van 1,2 km, compleet met smalspoorlijntje en vervallen irrigatiekanaal. Dát was het: de zaklantaarns thuis laten liggen! Gelukkig geeft de lamp van mijn wandelgenoot licht voor twee. We komen uit in de Barranco Seco, waar inderdaad geen druppel water in staat. Even de weg zoeken met de aanwijzingen in onze wandelbijbel om uit te komen bij weer een tunnel. Nu eentje van 1 km waarvan het irrigatiekanaal nog helemaal functioneert. Aan de andere kant zijn we op 215 m geïmponeerd door het uitzicht op de stenen muur van de Acantilado de los Gigantes.

De aanwijzingen vinden we hier niet echt duidelijk en dat leidt dus tot klunen. We keren op onze schreden terug en vinden dan toch weer het pad. Verderop herhaalt zich dat gepuzzel een paar keer, want het is bijzonder steil en kaal. Nu is duidelijk waarom deze route letterlijk te boek staat als ‘een uitdagende tocht, die een 100% zekere ‘pas’ vraagt, van mensen zonder enige hoogtevrees’. Het fantastische uitzicht maakt alle ‘ontberingen’ goed en veilig belanden we om 14.30 uur in Los Gigantes achter een pot bier.

Hier scheiden - onder wederzijdse dankzegging uiteraard - onze wegen. De man uit Keulen moet nog naar Tamaimo. Dus ook nog langs die hond, van wie hij inmiddels van mij de naam heeft.

woensdag 17 november 2010

Schizofreen

Op 14 november stond in de zondagbijlage van El País een artikel over het openen van (massa)graven uit de Burgeroorlog. Die macabere activiteit vond voor het eerst plaats in 2000, als ’wetenschappelijk onderzoek’. Een niet-Spanjaard kan zich afvagen waarom dit zo lang op zich heeft laten wachten (zie ook ‘Antiklerikaal’). Van de 100.000 vermisten werden in tien jaar tijd op 231 plekken de resten van 5.277 personen opgegraven. Het blijkt vooral het werk van archeologen, forensisch artsen, familieleden en vrijwilligers.

Hun inzet krijgt sinds 31 oktober 2007 meer ruimte door de ‘Ley de la Memoria Histórica de España’, de Wet op de Historische Herinnering van Spanje. Slachtoffers en hun nabestaanden hebben zo weer het recht op de geschiedenis die ze decennia lang onthouden bleef. Niet iedereen zat en zit op die mogelijkheid te wachten, waaronder de oppositie - de PP (Partido Popular) - die de wet niet wenst(e) te steunen.

Spanje deed na afloop van Franco’s regime geen ‘zelfonderzoek’. In Chili, Argentinië en Zuid-Afrika waar dit wel gebeurde, droeg het bij aan het verwerkingsproces en aan het eerherstel van de slachtoffers en hun nabestaanden. Overigens hebben de ‘roden’ tijdens de broederstrijd ook slachtoffers gemaakt. Maar die ‘linkse bende’ (er is een stroming die dat woord gebruikt) werd als snel door de ‘rechtse bende’ overwonnen, waarna de nieuwe overheersers nog 36 jaren de mensenrechten konden blijven schenden.

Dinsdag 16 november was ik in Santa Cruz de Tenerife. Daar zag ik het Monument voor de Gevallenen. Iedereen weet dat dit alleen op de franquisten betrekking heeft. Hoewel Spanje al veel heeft opgeruimd van wat naar Franco riekt, staat dit ding er nog. Maar mijn reisgids blijkt aan herdruk toe, want de Ramblas del General Franco heet inmiddels al Ramblas de Santa Cruz.

Overheden doen niet echt actief mee aan de opgravingen. En topjurist Baltasar Garzón - in het buitenland gerespecteerd omdat hij Chili's voormalige president Pinochet voor het gerecht wist te dagen - moet in eigen land als een schooljongen met de pet in de hand toestemming zien te krijgen om alsnog onderzoek te doen naar het ‘franquismo’. Naar gevallen van ‘kinderroof’, bijvoorbeeld.

Een schizofreen land, nou ja, op dit gebied dan. Met dagelijks in de openbare discussie die ene onvergelijkbare scène uit Fawlty Towers: ‘Never mention the war’.

dinsdag 16 november 2010

Muurtje

Santa Cruz de Tenerife moet de laatste eeuw harder gegroeid zijn. In elk geval sneller dan de monumentenzorgers konden bijbenen. Niet dat de stad nou zo oud is en bovendien zitten of staan de meeste interessante dingen toch om de hoek in San Cristóbal de La Laguna. Maar wat nog aan vroeger mag herinneren, doet dat op deze dinsdagochtend naar mijn ervaring op charmante wijze.

Neem nou het ‘Museo Municipal de las Bellas Artes’. Een beetje weggestopt aan de Calle José Murphy (spreek uit: Moerfie), maar je mag het wél voor nop bezoeken. De kleine vaste collectie bestaat deels uit bruiklenen van grote broer het Prado. Bij zowat alle exponaten is een relatie te leggen met Tenerife of een ander Canarisch Eiland. Hét werk waarvoor ik hier binnen sta, is van Pieter Coecke van Aelst. Het bevat scènes uit de vroegste jeugd van Jezus. Het werd eeuwen terug als triptiek geïmporteerd door een ‘Maestre de campo’ (vechtersbaas op niveau) uit La Laguna, waarna het in stukken binnen de familie verdeeld raakte. Nu staat het geheel weer in zijn oude glorie ten toon. Ik vind het grandioos en sta dan ook lang te kijken.

Tijdens mijn bezoek aan de drie ruimtes, houden twee vrouwelijke zaalwachters mij goed in de smiezen. Lange tijd ben ik de enige bezoeker en die krijgt glimlachend de onverdeelde aandacht van beide dames. Ik voel me bijna gevleid.

Een paar pleintjes verder (met volle terrasjes), plus avenidas (met nog meer terrasjes vol Spanjolen aan de koffie), bevindt zich het Monument voor de Gevallenen. Een monstrum uit de tijd van Franco. Het staat aan de rand van een schaalvormige vijver met de doorsnee van een voetbalveld. Dat ding staat kennelijk al zo lang droog, dat iedereen er doorheen loopt. Als ook ik aan de andere kant gekomen ben, wijst een man me op de ingang van een ondergronds ‘Centro de Interpretación’. Weer een zaalwacht, zo blijkt, en ook een en al glimlach. Zou hij door zijn vrouwelijke collega’s gebeld zijn? Beleefd nodigt hij me uit hem te volgen.

Onder de lege vijver is een soortement ‘bastionder’. Daar leer ik dat Santa Cruz in de 16e eeuw ontstaan uit een vestiging die Spanjes ‘rechten’ op het eiland hielp verdedigen tegen vooral de Fransen en Engelsen. Er is zowaar nog een overblijfsel aanwezig van dat oude ‘Castillo de San Cristóbal’! Niet meer dan twaalf meter, maar wel prachtig aangelicht archeologisch erfgoed.

Eigenlijk is het niet meer dan een fragment, maar ik voel me aangenaam verrast door de manier waarop bij dit muurtje-van-niks in een aantal doorgangen en zaaltjes het complete verhaal van Santa Cruz ‘multimediaal’ verteld wordt. En het kanon dat in 1797 de aanval van Horatio Nelson tegenhield, staat daarbij vol trots te glimmen. Niet dat dit wapen uiteindelijk veel indruk gemaakt heeft, want de Britten zijn hier al jaren niet meer weg te slaan.

Bij het weggaan bedank ik de zaalwacht dankbaar voor zijn uitnodiging. Hij is weer een en al glimlach. Met al die terrassende landgenoten is misschien wel elke bezoeker er een om te koesteren, vul ik maar in. Ik heb in elk geval een leuke ochtend. En dit ‘museonder’ stond nog niet in mijn reisgids. Op die manier zit het leven vol verrassingen.

Paradijs

Maandagmorgen al om 08.00 uur bij de haven van Los Cristianos om wat te buurten met een gepensioneerde visser. Zijn bootje ‘La Fe’ is het zeegat al uit. Twee schepen brengen net hun vangst-van-de-dag aan wal. Op de kaai sorteert een duo ploegen de vissen naar soort en grootte: vooral sardines en (kleine) kabeljauw. ‘Mijn’ vaste informant beschrijft de omvang van de vangst - in mijn ogen behoorlijk wat - als normaal. Wie ben ik?

Vorige week zondag heb ik aan deze kant van de berg een verkeerde afslag naar Las Galletas genomen. Vandaag ga ik zien waar het toen fout ging. Vanuit de haven loop ik de route opnieuw. Voor ik weg ga, rijdt een soort tankwagen de kade op. Ik herken het gevaarte, alleen al vanwege het opschrift dat hij uit Cantabrië komt. Dat ligt mooi wel aan de Golf van Biskaje. Dezelfde vaste bron weet raad. In de tank zitten heel kleine visjes: dorada’s. Die komen van ver weg uit Noord-Spanje om hier uit te groeien tot volwassen exemplaren. Dat gebeurt in kweekbakken verderop in zee. Die wagen komt zo eens in de paar maanden langs. De rest van de dag breek ik mijn hersens over de marge die op gekweekte dorada's zit. In de super betaalde ik vorige week voor een flinke vis €1,61.

De juiste weg blijkt al snel gevonden. Vanaf het massief van de Guaza zie ik beneden de kweekbakken liggen. Het landschap is ook nu weer indrukwekkend. In een groot keteldal vol met grote steensplinters heerst de rust. Voorbij een steenklomp begint de afdaling naar Palm-Mar. Steil, verdikkemes steil, dus concentreren.

De boulevard van Pal-Mar blijkt uitgestorven. ‘Een dooi kiendje mee ’n lam hèndje’, zou ons moeder in zo’n situatie gezegd hebben. Aan een groot hek hangt reclame in vier talen: ‘Het Paradijs breidt uit’. Da’s dan een oud plan, want het bouwterrein van zo’n drie hectare ligt er zo te zien al lang leeg bij. ‘El Paraíso crece’, luidt de Spaanse tekst. Iemand heeft er twee letters aan toegevoegd: ‘El Paraíso decrece’: het paradijs krimpt. Weer een droom aan stukken!

Voor ik het weet, denk ik aan een schilderij van Edward Hopper. Op de lege corniche ga ik d’r spontaan van zingen: ‘I walk this empty street, on the Boulevard of Broken Dreams’. Hier houdt de wereld dus op. Een bus komt er ook al niet: ik kan twee dingen doen. Ik kies voor het andere en loop door naar Las Galletas, bekend terrein. ‘We zijn wat we bij herhaling doen’, zei Aristoteles. In dat geval ben ik nu dan maar een wandelaar. Een wandelaar die vandaag op weg is naar zijn eigen kleine paradijs: de viswinkel.

zaterdag 13 november 2010

Steenmannetjes

De bus rijdt in een kwartier van Los Cristianos naar Arona. Om 10.15 uur passeer ik de afslag naar de Roque del Duque. Dáár was ik afgelopen dinsdag. Zaterdag ligt het doel verder weg: Adeje via een bergweg.

Langs oude irrigatiekanaaltjes waarin het water nu door slangen en buizen stroomt, kom ik gemakkelijk bij een verlaten boerderij. 1889 staat boven een nauwelijks gehavende deur. De keukendeur misschien? En voluit: ‘Bij óns staat op de keukendeur …’ Ik kan het niet laten en mijn gedachten zweven even naar Den Bosch. Daar gaat vandaag met het Kwèkfestijn het carnavalsseizoen 2011 van start.

Verderop bevindt zich op een verhoging bar/restaurant El Refugio: gesloten op zaterdag. Daarachter duikt het pad de Barranco del Rey in. Aan de andere kant snel weer omhoog, maar waar? Gelukkig staan er steenmannetjes. Het gebruik om met gestapelde stenen de weg te markeren, zou al uit de bronstijd stammen. Ook nu nog bewijst dit gebruik zijn nut.

Het volgende uur: weer verlaten boerderijen en terrassen, weer een dorscirkel (opgezocht!), weer prachtige vergezichten. Tot Ifonche kletsen met een Ier. Als katholieke jongens vinden we dat Christus hier in Spanje vol dramatiek aan een kruis hangt. Zelfs zijn gehavende knieën (3x gevallen, zegt de Ier) verwijzen naar een smartelijke tocht.

Daarna alleen verder, met tijd om onderweg te buurten met Duitsers, Polen, Fransen en toch ook Spanjaarden. Natuurlijk gaat het over de niet (of wel) te missen volgende bocht naar de Lomo de las Lajas op 1100 m. Maar ook daar zijn steenmannetjes. Bij de Boca del Paso sta ik voor het mooiste uitzicht van deze tocht. Sterker nog: tijdens mijn verblijf hier tot nu toe. Achter in een spiegelende oceaan zijn de silhouetten zichtbaar van La Gomera, La Palma en zelfs El Hierro. Dit compenseert bij voorbaat de bijzonder lastige en lange afdaling naar Adeje die dan volgt. Om 17.00 uur de bus in: kapot én voldaan.

donderdag 11 november 2010

Voorzichtig

Bij het busstation van Los Cristianos raak ik aan de praat met een jongedame. We blijken op de zelfde ‘guagua’ te wachten, alleen moet ik ietsjes verder. Dit keer ligt het startpunt van de wandeling in Los Abrigos. Van daar gaat het richting Las Galletas, waar zondag jl. de finish lag. ‘D’n dooie’ die ik toen op het strand zag, blijkt een volle neef te zijn van haar pa. ‘El mundo es un pañelo’: de wereld is niet groter dan een zakdoek. Hij was bij het vissen op de rotsen uitgegleden en ongelukkig terecht gekomen.

Familie dus. Op de vraag hoe oud hij was, gaan synchroon haar beide schouders en wenkbrauwen omhoog, blaast ze hamsterwangen en beluister ik temidden van al deze lichaamstaal: ‘Niet zo jong meer. Ergens in de vijftig’. Ik besluit ter plekke om vandaag uiterst voorzichtig te lopen. Bij het uitstappen wenst ze me een goede wandeling toe. Dat heb ik wel nodig na deze ontmoeting. Zo gauw ik weer Nederland ben, schrijf ik me in voor de cursus ‘Veilig lopen met de rollator’.

Het haventje van Los Abrigos is vanuit toeristisch oogpunt een snoepje. Met je rug naar de golfbaan annex nieuwbouw is dit het Tenerife van 20 jaar geleden. Een Engelsman staat er te vissen. Ze bijten vandaag niet hard: ‘It’s living in hope, sir’. Vissen lijkt net het échte leven.

Zo’n tien minuten verderop, vlak voor de resorts, blijkt de bouwhonger nog niet gestild. Een groot bord belooft de aspirant-kopers ‘Een nieuw leven in harmonie met de natuur’. Hoewel daarbij een jong gezin met twee kinderen staat afgebeeld, zullen het wel weer bejaarden zijn die aangesproken worden. Daar barst het hier van, vooral uit het Verenigd Koninkrijk. Ik hoop dat ze voorzichtig zijn bij het wandelen.

Na de bebouwing volgt een stuk desolaat maanlandschap. Met ineens zomaar hét huis dat direct uit de surrealistische film ‘Jamón, jamón’ lijkt te komen (zie foto). Nu nog Penélope Cruz zien te ontdekken. De golven van de branding polijsten de keien met een tinkelend geluid. Daar wordt zowaar een zeeschildpad met de hengel op het land gehaald. De vangst gaat op de foto en weer terug het water in. Bij Las Galletas blijkt het uitzicht vanaf de Montaña Amarilla magistraal.

Als ik nu zonder kleerscheuren van ‘diejen bult’ naar beneden weet te komen, is alleen al daarom deze donderdag er een uit duizenden. Met vanavond thuis als beloning in roomboter gebakken sardientjes!

Antiklerikaal

Het staat sinds 1978 in de grondwet. Voor de duidelijkheid formuleerde Spanjes premier het een paar jaar geleden nog maar een keer in de trant van: ‘Spanje is een democratie waarbinnen ieder zijn geloof in vrijheid kan volgen. De ‘staat’ Spanje is geen lid van welke kerkgenootschap dan ook’. Gebruik in deze zin de naam Nederland en dan is meteen duidelijk wat José Louis Rodríguez Zapatero bedoelde en nog bedoelt: ‘We zijn een land dat aan geen enkele godsdienst gebonden is.’ Daarmee lijkt het op ons koninkrijk: de natie waar ruimte is voor bijvoorbeeld een ‘Partij voor de Dieren’, ‘CDA’ of ‘PVV’.

Zapatero haalde de klas weer bij de les. Op papier is de scheiding tussen kerk en staat hier dan wel een feit, in de praktijk blijkt dat nog steeds moeilijk wennen. Beide machten ‘schuren’ traditioneel gemakkelijk tegen elkaar (zie foto). Het netwerk waarin aanhangers van ‘orde, recht en fatsoen’ elkaar nog steeds weten te vinden, blijkt een taaie tegenstander. Zeker in een land waar de staat, langs al dan niet verborgen geldstromen, jaarlijks nog steeds zo’n 6000 miljoen euro bijdraagt aan de katholieke kerk. Als het aan de regering van de linkse PSOE onder aanvoering Zapatero ligt, houdt die vanzelfsprekendheid op. Oppositieleider Mariano Rajoy van de centrumrechtse PP denkt daar (uiteraard) anders over.

Achter die spanning beweegt zich de schim van Spanjes laatste absolute vorst Francisco Franco. Hij is dit jaar 35 jaar dood, maar de voormalige dictator blijkt vanuit de Vallei der Gevallenen over zijn graf te regeren. In 1936 trok Franco - weggepromoveerd als gouverneur naar de buitenpost Canarische Eilanden - met de hulp van Italië en Duitsland op naar het vaste land van Spanje. Daar zou hij ‘orde, recht en fatsoen’ brengen, want de rooien maakten er een goddeloze bende van. Na de dood van de caudillo in 1975 besloten links en rechts om er het zwijgen toe te doen. Als vaderlandslievende lieden werkten zij aan de opbouw van de natie. Die Afspraak van de Stilte vertoont allengs meer en meer barsten, zeker nu in het hele land massagraven geopend worden. De stank die daaruit opstijgt, kan de daden van Franco niet langer buiten de politieke discussie houden.

Vorige week kwam de paus naar Spanje. Hij noemde de rationele opstelling van de Spaanse regering op het gebied van het de katholieke kerk ‘agressief antiklerikaal’. Het deed hem denken aan de periode van de Tweede Republiek (1931-1936) en juist daaraan maakte Franco dus een einde.

Weldenkend Spanje reageert geschokt op de boodschap van Benedictus XVI, al merk je daar aan de boulevard van Los Cristianos niets van. Want - met een knipoog naar de Bossche poëet Hans Vlek - hier ‘is het gras groen, in elk seizoen’.

woensdag 10 november 2010

Astronautjes

Ons huis in Den Bosch buigt door onder de boeken. Gelukkig heeft oud-collega Noël Wijffels (God hebbe z’n ziel) me geleerd dat ook landschappen te lezen zijn en die kun je rustig buiten laten staan. Ze zullen d’r nauwelijks van lijden. Later heb ik van volgende collega’s nog méér bijscholing gehad. Een vlotte landschapslezer zal ik overigens niet worden (avi-niveau 4 misschien), maar ik ben wel van goede wil.

Dinsdag liep ik van Vento (Arona) naar de top van de Roque del Conde. Op de kaart een stijging van 650 naar 1001 m, maar in de route zaten de nodige barrancos (kloven) en die kun je niet overslaan. Al met al een lekkere klim en als ik tien mensen tegen gekomen ben, is dat veel. Gelukkig was daar ook één Spanjaard bij, en die bleek nog een Bask te zijn, ook nog, ook nog. Met hem ben ik een stuk ‘opgelopen’, hoewel het meer de afdaling betrof.

Op de Canarische Eilanden is en was het zeker voor de boeren en vissers ‘hard labeur’. Weliswaar heerst hier een permanente lente, maar de bewoners moe(s)ten generaties lang bikkelen. Dat heeft in het landschap zijn sporen achtergelaten. Zo is buureiland La Gomera door vele decennia van terrasbouw, veranderd in een Klein-Java. Sinds de bewerkers daarvan wegtrekken om op Tenerife te oberen, beschermen vrijwilligers dit curieuze gestapelde landschap tegen verval. Zeer in uw aandacht aanbevolen.

Op Tenerife springen de verlaten bananenplantages in het oog. Brede terrassen zijn nog goed herkenbaar, daarbij geholpen door de aanwezigheid van lange, smalle irrigatiekanalen die in steen en cement zijn uitgevoerd. Onderweg naar die top van de Roque del Conde, passeerde ik vanmorgen de resten van een schuur. Of misschien toch van een boerderijtje? In de directe nabijheid lagen twee cirkelvormige plateaus, uitgevoerd in plaatselijke ‘keinderkùpkes’ (zie foto).
Op de terugweg wees meneer de Bask me op het voormalige systeem van de waterhuishouding. We waren het erover eens (maar wie zijn wij?) dat op de twee stenen plateaus naast de ruïne toeneerst graan gedorst werd. Vandaag de dag zou je van die cirkels helikopters laten opstijgen met wandelaars die getroffen zijn door een zweepslag. Het uitzicht op deze ronde elementen zou Erich von Däniken toentertijd tot de vraag gebracht kunnen hebben: ‘Waren de goden astronauten?’ Het antwoord moet zijn: ‘Bende gek! Het waren gewoon boeren’.

dinsdag 9 november 2010

Koornaarvisjes

Eten kun je hier de hele dag door: restaurants in overvloed. Alleen al voor het ontbijt concurreren talloze tentjes op het front van ‘Full English Breakfast’, of de Schotse variant daarvan. Kun je je al om 08.00 uur voor 5 euro helemaal klem eten. Wie vervolgens vanaf 11.30 uur aan de warme hap wil, kan kiezen uit bijvoorbeeld Italiaanse (vreselijk populair), Chinese, Argentijnse, Zweedse (wat zouden ze daar eten?) en hier en daar ook Spaanse gelegenheden.
De kwaliteit valt aan de buitenkant niet haarscherp af te lezen.

In de loop van de jaren heb ik zo mijn favoriete lijstje samengesteld. Da’s heel klein, want ik kook zelf graag (én lekker), plus weet ik hoe het écht moet smaken. Om toch wat ruimer in de keuze te komen zitten, vroeg ik twee jaar geleden aan de dame bij de receptie van ons ‘aparthotel’ naar een écht visrestaurant. ‘U kunt hier op elke straathoek vis bestellen’, was haar antwoord, maar die kennis had ik al. Uiteindelijk zette ik haar het pistool op de borst met ‘Waar zou u met uw vader en moeder aan tafel willen gaan?’ Die avond aten wij voor de eerste keer in ‘El Rincón del Marinero’, in een wat onopvallend hoekje bij de haven van Los Cristianos.

Vandaag ben ik een week hier. Eigenlijk dinsdagochtend vroeg pas, maar ik tel maandag als het zevende etmaal. Alle dagen thuis achter het fornuis gestaan, maar nog geen visje op. Op dus naar ‘El Rincón’. Hoewel we er 4 april jl. nog flink de verjaardagsbloemetjes buiten hadden gezet, sprak uit de ogen van het personeel geen enkele blik van herkenning. Maar over die teleurstelling wist ik me al snel heen te zetten. Omdat ik nu van weliswaar véél gerechten toch maar een beetje op mijn bord wilde, gingen de ober en ik voor overleg meteen naar de ‘vitrine’ bij de keuken.
In halve porties, maar dan nog altijd voldoende om een heel weeshuis te voederen, kwamen achtereenvolgens ‘chopitos fritos’ (echt kleine inktvisjes), ‘chipirones fritos’ (de iets grotere broertjes) en ‘gueldes’. Die laatste dingskes van twee tot drie cm. (zie foto) zouden in het Nederlands ‘koornaarvisjes’ moeten heten. Uiteraard bevond dit alles zich in het goede gezelschap van andere lekkernijen uit de lokale keuken: eigen bier, ‘papas arrugadas’ (gerimpelde aardappeltjes) met de sausjes ‘mojo verde’ en ‘mojo rojo’.

Als uitsmijter (nou ja) een bel Orujo. Zo kon onze jongen er weer even tegen.

(Wavroegu? Wattakostte? 20,01 euro. Echwaar, kliegnie.)

maandag 8 november 2010

Blind

Vandaag een wandeling uit het boekje. Een echte kuier voor de zondag: in de buurt en met maar één bergje. Vanwege de verwachte hitte al om 07.30 op pad, richting haven van Los Cristianos. Einde van het strand linksaf, vervolgens een lus over de Guaza. Een peulenschil van 428 meter, maar zonder kaartlezend familielid loop ik als een blinde. Op het foute pad staan ineens twee grote foute honden. Reusachtige, valse en héél foute honden, dus bedenk ik een list in de vorm van mijn eigen alternatieve route die een helling kent van wel 90 graden. Maar ik bereik de top en het uitzicht daar is magnifiek.

Fluitend weer verder door verlaten bananenplantages. Texas, Nevada, cowboyland-met-zeezicht. Geen foute honden, maar wel weer een verkeerde afslag. Stekeblind dus. Via oude irrigatiekanaaltjes eindelijk Los Mogotes over, richting Palm-Mar. Sla daar voorzichtigheidshalve alvast een extra anderhalve liter water in. Kustpad: dit kan niet fout gaan. Lavaland loopt de oceaan in en baden is onmogelijk. Hier en daar ‘n m² zand met parasol. Ik moet denken aan ‘De Witte’ van Ernest Claes. Wanneer de jonge hoofdpersoon en zijn kameraden na het zwemmen moe en tevreden aan de waterkant liggen te stoven, schrijft Claes: ‘En de zon scheen op hun blote flikkers’.

Broodje uit vuistje bij Faro de Punta Rasca. Het boekje heeft gelijk: een prachtig landschap. En nog beschermd ook. Iets verderop volgt in de bocht Punta Salema, het meest zuidelijke puntje van Tenerife. Daar ligt een dode man op het rotsige strand. De ambulance is net weer weg en de politie wacht op een ander soort wagen.

Even later het einddoel Las Galletas. Om 14.20 uur krijg ik bij de abri gezelschap van een zeer moeilijk lopende jonge vent. Hij weet van die dode. Nee, dit keer geen onfortuinlijke uit het naamloze leger van de ‘sin papeles’, de mensen die zich zonder documenten in wrakke bootjes richting Tenerife wagen. Het zou om een tenerifeño gaan die met teveel zaterdagse drank in zijn lijf naar beneden is getuimeld.

Mijn gezelschap komt uit Roemenie. Ik versta hem net zo moeilijk als de echte autochtonen die ook overal tussen- en eind-ssen weglaten. Hij geeft aan hoe hij aan de kost komt en ontvouwt een stuk karton. ‘Ach, u mag het nu wel weten’, zegt de gehandicapte en hij wijst daarbij naar zijn ogen. Ik lees de tekst: ‘Een aalmoes a.u.b., voor deze blinde’ Twee blinden op één dag. Hoe weten ze elkaar te vinden. De voorzienigheid?