maandag 28 december 2015

Zorgverzekeraar

Even iets over het begrip ‘vlakverdeling’ dat in voorgaande blogs nadrukkelijk en veelvuldig voorkomt binnen een zinsdeel als ‘de geraffineerde vlakverdeling bij De Bruijn’.

Wie het genoegen heeft gehad om klassiek georiënteerd tekenonderwijs te mogen ontvangen, weet zonder meer waarnaar hierboven genoemd begrip verwijst: het verdelen van het te betekenen (beschilderen) papier (doek of paneel) in vlakken, gevolgd door het aanbrengen van kleur. Vouw een papier van A2-formaat exact in vieren en je hebt een kwartet aan even grote onderdelen. Schilder op het ontstane kruis zo strak mogelijk een tweetal zwarte lijnen van 1cm breed en geef elk vlak een andere kleur. Het resultaat is een Van Doesburg. Of een Mondriaan. Nou ja, bij wijze van spreken dan. Juist deze twee artiesten verstonden de kunst om die zwarte lijnen net iets anders te componeren. Iets geraffineerder en tegelijkertijd harmonieus. Met als resultaat een rustgevend evenwicht.

Simpel. Op het oog dan. Tijdens bovengenoemd tekenonderwijs werd me duidelijk dat het componeren met vlakken om iets meer inspanning en inzicht vroeg. ‘Zelfs’ de zogeheten ‘Vlaamse Primitieven’ - ‘primitief’ in de betekenis van ‘vroeg’ - plaatsten hun afbeeldingen niet willekeurig op het houten paneel. We kunnen bij hun werk regelmatige kritiek hebben op de afwezigheid van anatomische kennis en op de wat krakkemikkige beheersing van het perspectief, de meester wist precies waar wat moest komen te staan binnen het beschikbare kader om het juiste effect te bereiken.

Zelf ontbreekt mij de kennis om zelfs maar de toepassing van de overbekende ‘gulden snede’ te herkennen. Laat staan toe te passen. Of en waar ik die moet zoeken in het werk van Geert de Bruijn kan ik niet aangeven. Wel herken ik de vaardigheid om - hoe samengesteld zijn composities ook zijn - rustgevend evenwicht te bereiken. Die bekwaamheid bezaten de gebroeders Van Eyck bij de vervaardiging van de ‘Aanbidding van het Lam Gods’ en evenzeer zit deze verworvenheid in de uitrusting van Geert. Ik weet het: voor het zien van genoemde van Eyck moet je een kaartje kopen bij de Gentse St.-Baafs en voor een De Bruijn kun je zó binnenlopen bij zijn atelier.

Evenwicht. Rustgevend evenwicht. In zijn hiervoor geciteerde boek ‘Op naar geluk’ haalt onderzoeker Ap Dijksterhuis een reeks ‘definities’ aan van het begrip ‘geluk’. ‘Één daarvan ontleent hij aan zijn plaatsgenoot Frank Boeijen: ‘Geluk is een hangmat waarin je lui ligt in een wezenloze stilte’ (pag. 28). Ik meen dat filosoof Coen Simon het (in ‘Wachten op geluk’) heeft over ‘lekker op een luchtbed dobberen op het water’. Wie wil zo’n ligplaats niet?

Miguel Zugaga, directeur van het Madrileense Prado Museum vermeldt in een interview met El País van 13 december jl. dat hij zijn ‘pinacoteca’ ziet ‘como un gran hospital para el espíritu’, ‘als een omvangrijk ziekenhuis voor de geest’. Een plek ‘waar de psyche kan bijkomen van de wrede en moeilijke werkelijkheid’. Wat zei Nietzsche ook al weer zoveel blogs terug? ‘We hebben de kunst om niet aan de waarheid te sterven’.

Het creëren in je bewustzijn van een rustgevend evenwicht lijkt me het ultiem bereikbare in het leven. Een afspiegeling van die na te streven toestand - al is die samengesteld uit kleine momenten - is te vinden in een goed kunstwerk. Voor mij is dat in het werk van De Bruijn waarin alles op zijn plaats staat. Werk dat - in een tijd dat de overheid sterk op verkwikkende museale omgevingen bezuinigt – zonder meer door een verstandige zorgverzekeraar in het pakket opgenomen kan worden vanwege zijn heilzame werking.

dinsdag 22 december 2015

Oeteldonk (45); nuuwjaorsnacht

Blij dè’k oe zie jong
Dè mag onderhand ok wel weer
’t Waar veurige keer wel crisis, hè
Dè madde wel zegge
Hoe is ’t nouw?
Tirrepie. Drie kere-n-in de week.
Ok ziekteverlof?
’s Aovus
’s Aovus ziekteverlof?
’s Aovus tirrepie, nao ‘t wèrrek
Hoe gaot dè?
Zwaor
Ik bedoel: wè doede?
Groepsgesprekke. En apart, mee de psychelôôg
Wè zeet ie?
Zij. Ze is ’n zij. En ze zeet niks
Zeet ze d’r gin eentje?
Ze vraogt
Bevobbeld?
Waoraan ik denk veur ik in slaop val
En dè is?
Carneval
En as ge wakker wordt?
Carneval
Obsessief dus
Zin zij ok
Heurde-n-‘t ’s van ’n ander
Ik zin: ‘Wè doet uwes dan mee de carneval?’
Wè zinze?
Terschelling
Verstandig mens. Makte pregressie?
Ze is ok gescheje, dus …
Ik bedoel, helpt de tirrepie?
Zit nouw in de acceptasiefase, zin ze
Zô zô
Ik vertelde d’r van mijn kerstdùrrep
Hedde gij dè dan?
Nie meute. Ja. En daor moes ik wè mee
Wè dan?
Aanpasse
Hoe dan?
Ik had d’n Hôôgheid bij de stal gezet
Amadeiro?
Ik docht: as d’r drie kôninge kunne staon, waorom dan ginne prins?
Prins Carneval? Die heurt himmaol nie in dè verhaol thuis
En bij de herders stonne de Krukskes
Wèblief? De Krukske. Waorom nie gelijk de Kikvorsche?
De Krukskes. En die speulde-n-oknog oknog
Op ’n cd-ke?
Gloria in excelsis
Ge meent ‘t
En bij d’n os en d’n ezel …
Hou mar op: ’n biezepèrdje
De herberg …
Die toen vol waar
Die ston ‘r ok …
Ge lieg ‘t
De Paternoster …
Toepasselijk
Afijn, ‘buitepreporsjoneel’, zinne ze in de groep
Dè’s ‘t eerste wijze woord wè’k heur.
Ik moes terug naor de kern
Zit wè in
Dus hè’k al die carnevalsdingere uit mijn kerstdùrrep ligge slôpe
Verstandig
Mar moeilijk
Janke?
Ik accepteer ‘t
Volgende stap?
Al m’n vuurwèrrek laote vernietige
Moet dè?
Tirrepie
Dè’s toch sund.
Vuurpijle. Zukke grôte. Ècht hil veul
Waorom?
Agge ze afschiet, kredde sterre te zien
Nouw èn?
Die zouwe nuuwjaorsnacht anders ‘n rôôd-wit-geel klùrke geve



zondag 13 december 2015

Geef zin!

Zin geven aan het leven, daarover zal het gaan. En dat dan ook nog in relatie tot de geraffineerde vlakverdeling in het werk van kunstenaar Geert de Bruijn. Het is dat ik deze opdracht in een voorgaande blog zelf bedacht heb.

Eerst een aanloopje in de vorm van een citaat: ‘Als ik wist dat God niet bestond, zou ik morgen alles doen wat Hij verboden heeft’. Dat zei mijn pa. In die zin wordt overigens een loopje genomen met de logica, want als er geen God is, kan Hij ook niks verbieden. Overigens zal iedereen de essentie van pa’s uitspraak snappen. Harry Sr. is op 87-jarige leeftijd ‘in de Heer ontslapen’ zonder het genoegen te hebben mogen smaken om uitbundig te zondigen.

Inmiddels neem ik aan dat er geen god bestaat. Daarmee is ook de catechismusregel vervallen ‘dat wij op aarde zijn om god te dienen en daardoor hier en hiernamaals gelukkig te zijn’. Op voorwaarde dat ‘gelukkig zijn’ de zin van het leven is, zal ik daarvoor helemaal zelf op pad moeten, zonder opperwezen dat de weg wijst. Sinds ik weet dat mijn inspanningen om die weg te vinden niet meer op een leven na de dood gericht zijn, is mijn gemoed tot rust gekomen. Dat laatste klinkt inderdaad archaïstisch.

Met andere woorden: allerlei al dan niet verboden dingen doen of laten, geschiedt binnen een eindig perspectief. Dit maakt het mogelijk – en dit vind ik beslist het aardige ervan – dat resultaat van die inspanningen al ‘bij leven’ zichtbaar kan worden. Misschien morgen of dit jaar nog. Anders later. Het gaat in elk geval niet langer om ‘uitgesteld geluk’, na de dood te ervaren. Wanneer ik vandaag besluit om in plaats van één fles wijn er juist twee per dag te consumeren omdat ik daar zo blij en gelukkig van word, dan maak ik de uitwerking van deze inname binnen afzienbare tijd mee in de vorm van levercirrose. Een intrigerend woord net zoals framboesia en bilharzia.

Is het de mens gegeven om vóór zijn dood nog het geluk te smaken? Onlangs heb ik het in september verschenen boek van Ap Dijksterhuis ‘Op naar geluk’ gekocht. Nee hoor, geen uitgave van Libelle, Grazia of Linda. Gewoon een gedegen werk van een hoogleraar psychologie; wetenschappelijk verantwoord dus. Op de flap staat dat geluk deels zelf maakbaar is. En dat boek ben ik nu aan het lezen om te kijken of ik op eigen kompas al in de goede richting ga. Advies is uiteraard van harte welkom.

Wat niet bij de tips staat (ik heb al even vooruit gekeken), en dit ligt geheel buiten de schuld van de schrijver, is het advies om een De Bruijn in huis te halen in de vorm van een twee- of driedimensionaal kunstwerk. De aanwezigheid van een De Bruijn draagt namelijk bij aan het geluk van de eigenaar. Niet vanwege het materiële aspect (bezit)! Het komt door de nabijheid van een niet-tastbaar aspect: de schoonheid. En die is - zoals het bij elk goed kunstwerk hoort te zijn - gestoeld op de vlakverdeling binnen de lijst. Is die compositie geraffineerd uitgevoerd, wat bij de De Bruijnen is, dat leidt de vlakverdeling tot rust bij de kijker (Bij goede muziek vindt iets vergelijkbaars plaats bij de luisteraar. En bij films, etc.). Tot rust dus. Tot evenwicht? Wordt ook goed gerekend. Rust en evenwicht vormen belangrijke ingrediënten voor het ervaren van geluk. Ik heb zo het vermoeden dat ik die twee begrippen nog wel tegen zal komen op de richtingwijzers die ongetwijfeld in het boek staan. Ik houd u op de hoogte.






woensdag 9 december 2015

Oeteldonk (44); dizzember

As ge’t mijn vraogt …
Doej ik dè dan?
Vein ik dizzember ’n bietje ‘nen dooien boel.
Nouw, me dunk ’t, d’r is nogal ’s wè te doen anders
Is ok zô …
Eerst Sundereklaos
Mmmm …
Dan Kersemus
En dan is’t bekant weer Oud-op-Nieuw
Dè’s tonnie niks, lijkent mijn
Klopt
Nouw, wè lidde dan te mauwe?
We gaon ommers richting Carneval …
Die komt vaneiges
In november begint ‘t …
Nogal
Dan leet ’t in dizzember eigelijk stil …
Tuurlijk
En dan mag ’t pas weer wijer vanaf Nieuwjaor …
Lang zat, zouw ik zegge
De meziekskes doen onderwijl wel rippetere …
Dikkels zat
Mar ’t blèft ’n bietje stillekes
Dizzember?
Dizzember
Wè wilde dan?
Tja, hoe moe’k ’t zegge …
Nouw?
Iets op de Mèrt, docht ik aan …
Hoezô?
‘Blaoze bij de put’
Blaoze bij wètte?
Bij de put
Dè nuwe ouwe ding?
Ik docht aan ’n nuuw ivvenemènt
‘Blaoze rond de put’?
‘Blaoze rond de put’
Deur wie dan wel?
Deur de meziekskes
Nummers van ’t Kwèkfestijn?
Bevobbeld
Waorveur dan?
Dan hedde weer ’s wè anders
Ik vat ‘m nonnie
Slùkske Glühwein d’rbij
Stukske ballekembrij zekers?
Roggebrôôd mee kinnebaksham
Gebakke beuling meschien oknog oknog?
Sjuust
Carneval in kerstsfeer?
Nouw vatte-n-‘m himmaol. Zoas bij Jeroen Bosch
Wè heet dieje mens daormee te schafte?
Alles
Ge bedoelt Brueghel
Mijn part
Omdè meneer d’n dokter zônôdig in dizzember iets mee carneval wil
Is dè zô gèk dan?
Ge slaot deur gij …
Zij mar zuut
Ge bent waus gij, nondeju …
Nouw, nouw
Keiverslaafd …
Zô kannie wel weer
Rijp veur de Novadic …
Wie is dè dan?
De verslavingszùrreg …
Verroestbart
Zeg dè wel …
Is ’t al zô èrreg mee mijn?
Docht ’t wel
Hedde gij ’n tillefôônummer?
Gelijk mar de crisisopvang?

vrijdag 4 december 2015

Oeteldonk (43), immosie

Ge bent dus nie naor 11-11 gewist, zinde gij
En ok nie naor ’t Kwèkfestijn …
Dè witte al lang; wè lidde dan nog te meute?
’t Waorom, jong. Waorom dan nie?
Immosie
Immosie? Carneval is immosie!
Die bedoel ik nie.
Welke dan? Die uit de Bossche Krant?
Lees ik nie.
Staot as bladvulling naost wie d’r overleje is: ‘Wè blèft is de immosie’.
Wènne klèts; bedoel ik oknie.
Wè dan?
Nouw, dè ’t dees jaor de lèste keer zouw zijn in di Kesino …
Hartezeer dus.
Nouw en?
Dan houwe ze’t in 2016 toch èrreges anders.
Waor dan?
Nou jao …
Bij de Vekade soms?
W’romnie …
Veuls te wijd ewech
Nouwe …
Ziede gij die clubkes soms himmaol uit de stad daor naor toe gaon lôpe sjouwe?
De Muzerije dan?
Daor kunde oew kont niet kere mee zôveul vollek
Azijnfebriek?
Wille ze sluite ...
Ja, nouw bende mooi uitgeluld hè
Ze veine wel wè, jong
Schiet toch op man
Ze gaon die kiet pas ‘t veurjaor 2017 afbreke, las ik
Wè wilde daormee zegge
Dègge vollegend jaor nog in’t Kesino terechte kunt
Uitstel van execusie
Hoezô?
Nao dieje keer is’t daor écht afgelôpe. Janke.
En dan oknog tot 2020 ligge te tobbe oknog oknog
Ze veine wel wè, jong
Schei toch uit …
Èch waor …
D’r is volleges mijn mar één plèk die grôôt zat is …
Zekers waor nouw nog de Bijekorref zit?
Neeje
Nouw?
De pekeergerage
Die nuuwe, ge wit wel, aan de Hekellaan
Val blèk!
Zinnik ’t  oe nie?
Dè wordt ‘m!

zondag 29 november 2015

Oeteldonk (42), koffie

Zô, de kop is-t-‘r wir af!
Wiens kop?
Hèhè…
Bedoelde 11-11?
Hij wordt wakker …
Kwèkfestijn?
We zijn d’r …
Nou en?
Bende gewist?
Ikke nie.
Waarde ewech?
Neeje.
Ge bent nie gewist?
Ge zeet ‘t
Gij bent niet gewist? Gij gaot altijd …
Dees jaor nie, dus.
Ge waart nie ewech …
Op de jong van jullie Ashley passe?
Van julliën Umberto dan?
Ge bent gewôônweg nie gewist …
Hedde wè?
Neeje
Moe’k m’neige zùrrege make?
Oknie
Ben ik oewe virend of nie?
Nog wel.
Hoezô: ‘Nog wel?’
Hou dan op.
Mee wè?
Mee dè verheur
Verheur?
Ge lijkent wel CSI
Ik lijken wel CSI, nouw wordt ie mooi …
A’k zeg dè’k nie gewist ben, dan moete ophouwe.
Hij is nie gewist …
Ge het ’t deur.
Ge gaot altijd …
Altijd
Dees jaor dus nie …
Ha’k al gezeed.
Dè moet in de krant!
Doe ze mar belle
Mar kunde me nie ver…
Ik had gewôôn ginne zin, nouw goed?
Doe ons twee koffie, astemblieft

Koffie? Nouw wordt ie himmaol mooi!

zaterdag 28 november 2015

Drees

Deze tekst stond 29 november in de Bossche Omroep als column ‘Onder de Boschboom’.

Binnenkort trek ik drie jaar 'van Drees'. U kunt zich voorstellen dat sindsdien bepaalde vragen - uiteraard van het voorspelbare soort - in mijn hoofd opkomen. Zoals wie ik testamentair met mijn boeken mag verblijden.De detectives en romannekes buiten beschouwing gelaten gaat het hierbij om serieuze werken die niet via Google benaderbaar zijn. Naslagwerken, monografieën: wie in mijn omgeving zou daar na mijn verscheiden nog -zeg maar - twintig jaar opgewekt mee verder kunnen?

Kleiner gaan wonen, nog zo'n onderwerp binnen de kring van leeftijdsgenoten. Onlangs is een van mijn vrienden nóg groter gaan wonen, wat uiteraard tot vragen leidde. En dan ook nog daar waar hij 50 kilometer moet rijden voor de dichtstbijzijnde schouwburg.

Nee, ik wil alles binnen handbereik houden en daarom is de binnenstad eigenlijk de aangewezen plek. Realistisch is de gedachte dat de hotspots (bieb, kroeg, Markt, dokter, bus/trein, fysio, theater) op rollatorafstand moeten liggen. Aan dit rijtje ziet u dat het mij serieus is. Een column is niet de plaats om met de derde leeftijd te spotten.Tja, de binnenstad, terwijl ik toch ook iets van een tuintje wil hebben. Daarom gaat mijn voorkeur uit naar een bescheiden kavel in het Bossche Broek, net tegenover de Grote Hekel. 

Ook realistisch? Ik zeg niet meteen nee. Dat is toch beschermd gebied, zult u zeggen. Zeker, want er is nog weinig in ons leven waarop geen plan van werking is, bijvoorbeeld een bestemmingsplan.

Met zo'n plan geeft de overheid de burgers zekerheid. Bijvoorbeeld dat er niet ineens een bordeel bij jou tegenover verschijnt. Toen dat zomaar gebeurde aan het plein waar ik toentertijd woonde, was de gemeente er als de kippen bij om te handhaven. De Bossche overheid liet niet met zich dollen. Onvermurwbaar waren ze op het stadhuis. En met het verdwijnen van al die taxi's werd het gelijk een stuk rustiger 's avonds en 's nachts.

Ik heb de indruk dat decennia later de grenzen van een bestemmingsplan elastischer zijn geworden. Neem onze schouwburg die een andere plek zou krijgen. Dat wil zeggen tot de coalitieonderhandelingen voor ons huidige &W begonnen. Misschien weet u het nog, want dat speelde begin dit jaar. (Toenemende vergeetachtigheid, ook zo'n onderwerp onder senioren.) Hoe dan ook, na afloop bleek het met het nieuwe theater net zo gesteld te zijn als met die club jongens die naar Parijs ging. Die ging ook niet. Ondanks alle verkiezingsbeloftes en ondanks het stemgedrag van de Bosschenaren die de moeite namen om van hun recht gebruik te maken, staat het Theater aan de Parade als een huis. U snapt de beeldspraak.

Wel heel democratorisch heeft de Bosschenaar inspraak gehad bij de keuze van de nieuwbouw. En laat nou de prijs gevallen zijn op het ontwerp dat net te hoog is. Ja, want het huidige bestemmingsplan voor Parade e.o. laat nou net die hoogte niet toe. Geen probleem zeggen ze bij B&W, dan passen we toch gewoon het bestemmingsplan aan.

Nou, als die rek in een beschermend plan en zijn handhavers zit, mag er ook niet zielig gedaan worden over één huis-met-een-tuintje-ervoor in het Bossche Broek.
https://ssl.gstatic.com/ui/v1/icons/mail/images/cleardot.gif


woensdag 25 november 2015

Cava

Als ik ergens ben waarvan ik denk: ‘Hier zou ik best kunnen wonen’, dan is de eerste vraag die bij me opkomt of er voldoende muur aan zit voor mijn schilderijen van Geert de Bruijn. Voor wie de twee voorgaande columns gemist heeft, nog even snel: zijn kunst vormt een complementaire waarde in mijn leven. Ze vullen dus de leemte in mijn omgeving die ik zelf niet gevuld krijg, anders dan door die werken in huis te halen. Lees het hierna zelf in alle rust na.

Als gezegd, vind ik het bevrijdend werken dat ze abstract zijn, want nou hoef ik er lekker niks in te zien en blijft alle tijd gereserveerd voor de consumptie van hun schoonheid. Nou is ‘consumptie’ wellicht een wat beladen woord want al snel valt te denken aan zaken als vraatzucht, gedachteloosheid, onverzadigbaarheid. Bedoeld is, niet meer en niet minder, het tot mij nemen.

En dat doe ik dus als ik naar die werken kijk. Soms vluchtig als een tussendoortje; meestal in alle rust, stukje bij beetje. Het is - wat ik voor het gemak de vlakverdeling noem - die mij boeit. Alles staat op zijn plaats. Ik kijk naar het werk van een professional dat ‘af’ is. Dat kortom de ‘schoonheid’ manifesteert die ik graag in de nabijheid heb. Er zal beslist door Geert over nagedacht zijn: gulden snede en zo. Waarschijnlijk is die truc inmiddels overgenomen door zijn meesterschap (een term uit de gildentijd).

Bovendien is er niks dat me ergert. Een verdienste van De Bruijn, want er wordt me wat ergerniswekkend spul als kunst aangeboden. Breek me de bek niet open.

Nou ja, één bron van ergernis dan. In mijn jeugd stond er wel eens iemand voor de deur van ons huis die met schilderijen van eigen makelij leurde. Kunstenaar zijn, was overleven. Inmiddels is het bedrijven van kunst voor velen een hobby geworden. De één zit na kantoortijd in een big band, de ander schildert. En dat moet vooral een hobby blijven. Wie mijn privé-bron van ergernis vormen, en da’s tegen het zere been, zijn die dilettanten die met dat schilderclubje zonodig ook nog moeten exposeren. Compleet met vernissage en een hoogpolig glas cava (spreek uit ‘caba’). En mekaars werk de hemel in kwijlen alsof het om een Van Eijck, Miró dan wel Picasso gaat. Of een De Bruijn natuurlijk. Helemaal over de rooie ga ik als in zo’n gezelschap het woord ‘intuïtief schilderen’ valt. Hou toch op. Ga écht op les.

En dat heb ik bij die dingen van Geert dus nooit. Da’s opnieuw bevrijdend.

Vlakverdeling, daar hadden we het over. Een klassiek gegeven; de basis voor schoonheid. Plus dat het kleurgebruik me aanspreekt. Dat is wat neutraal geformuleerd, want ik kijk eerst naar de verhoudingen binnen de lijst. Dan pas komt de kleur, waarbij in de rood-groensector kleurenblindheid een rol speelt. Zelf heb ik daar allerminst last van. Het wordt oppassen als ik aan het benoemen ga, want dat kan iets wegkrijgen van ‘ik zie wat jij niet ziet’.

Het oudste werk van De Bruijn is in zwart-wit. Daar heb ik in feite al voldoende aan. Mateloos boeiend. Het is bijna jammer te noemen dat ie op enig moment allerlei tubes ging leegknijpen. Grapje Geert.

Ik waardeer het als ik evenwicht kan vinden. Da’s niet identiek aan saaiheid, want iemands leven kan heel afwisselend en toch evenwichtig zijn. De Bruijns werk brengt evenwicht. Tegelijkertijd is het de metafoor voor evenwicht en wel door zijn geraffineerd aangebrachte vlakverdeling. Laten we het daarover gaan hebben: vlakverdeling in het leven als manier om tot zingeving te komen. Wordt dus vervolgd.

zondag 22 november 2015

Met Jheronimus op weg (8); waterstanden

Er zijn beslist nog mensen in Den Bosch te vinden die onkundig zijn van het feit dat in hun stad een paar dagen na de carnavalsfeesten dé tentoonstelling wordt geopend rond het werk van Jheronimus Bosch. Die is dan 500 jaar dood en dat moet gememoreerd worden. Na zoveel jaar onbeholpen geknutsel is er dan eindelijk orde op zaken gesteld en krijgen we een volwassen overzicht van ‘s mans werk te zien. Naar mijn idee met name dankzij de geluidsloze inspanningen van Charles de Mooij (directeur van het Noordbrabants Museum) en het  Jeroen Bosch Research and Conservation Project’. Voor deze mensen nam ik al eerder mijn hoed af.

Nog elke dag wordt gewerkt aan de definitieve catalogus van Bosch’ oeuvre. Met alle techniek die daarvoor in te zetten is en uiteraard met de kennersblik, bestudeert genoemd team van deskundigen de nalatenschap van de legendarische schilder. Onlangs werden twee meesterstukken van het onderdeel ‘meester’ ontdaan waardoor het nu ‘gewoon’ stukken zijn. De een is een ‘Kruisdraging van Christus’ die in Gent hangt en de ander is de ‘Tafel met de hoofdzonden’ die in het Prado (Madrid) staat. Over dat laatste waren al lang twijfels en die zijn nu weggenomen.

Tot mijn verrassing is er na bovenstaande verkleining van de canon, plots een schilderwerk bijgekomen. Het klinkt net als de waterstanden (voor wie zich dat kan herinneren), Madrid -1, Gent: -1, Brugge: +1. Het drieluik ‘Het laatste oordeel’, ook bekend als ‘Het oordeel van Brugge’ dat al jaren in het Groeninge Museum te boek staat als een schilderij uit de omgeving van Bosch, wordt nu zonder meer aan de meester zelf toegeschreven.

Omdat zo’n oordeel hetzelfde effect heeft als wanneer Michelin een restaurant ‘ontstert’, ben ik benieuwd naar wat de Spaanse pers hierover bericht. Een bijdrage in El País d.d. 21 november maakt duidelijk dat het eminente Madrileense museum er als de kippen bij was om het oordeel aan te vechten. Het heeft inmiddels de resultaten van een eigen onderzoek in het vooruitzicht gesteld. Die zullen bekend worden als het Prado aan de beurt is om met de Spaanse tentoonstelling rond Bosch uit te pakken en dat gebeurt dan weer na sluiting van de Bossche editie.


Dezelfde tekst in El País – zou het Bossche Projectteam JB500 inmiddels ook op het idee gekomen zijn om de Spaanse pers te volgen? – noemt dat het Brugse paneel het tiende geanalyseerde werk van Bosch is. Hiermee zit het team bijna op de helft. Nog een kleine drie maanden te gaan tot de opening van de Bossche Boschtentoonstelling. Ik ben benieuwd of de ‘waterstanden’ in die tijd nog een vervolg krijgen.

donderdag 19 november 2015

Verzachting

‘We hebben de kunst om niet aan de waarheid te sterven’. Nietzsche. Dit is het commentaar van Mirjam op de blog ‘Rijping’Van haar siert sinds deze zomer een beeld ons huis. ‘Verzacht het ook?’, schrijf ik op Facebook. Vrijdag 13 november vult dan al dagen het nieuws. De aanslagen in Parijs hebben een lange en indringende echo. Ze antwoordt: ‘Kunst kleurt, verzacht en verrijkt het leven’. Escapisme, troost, optimisme? Ik moet de context opzoeken waarin Nietzsche deze uitspraak heeft gedaan.

Allerlei deskundigen worden erbij gehaald om voor de duiding de gecoördineerde aanval. Zeker is dat het geval in de Spaanse krant El País; misschien omdat Spanje een bloederige jonge optelsom kent van terroristische aanslagen. Eerst door de ETA, meer recentelijk door mohammedaanse extremisten. De experts proberen vanuit hun invalshoek de achtergrond van de haat te verklaren waarmee de daders zich tegen Frankrijk i.c. het westen richten. Een geïnterviewde is Alí Ahmed Said Ésber (85). Hij ontvluchtte Syrië in 1956. Zijn gastland Libanon bleek in 1986 ook niet langer veilig en sindsdien woont hij in Parijs. Onder de naam Adonis is hij uitgegroeid tot een van de grote Arabische dichters, lees ik in de krant. ‘ISIS heeft een marge weten te vinden in de mentaliteit van een aantal Arabieren die in een nihilistische denkwereld leven’. Hij pleit ervoor om eerst en vooral de cultuur aan te pakken waarin de nietsontziende denkbeelden kunnen ontstaan. Een cultuur die gevoed wordt door een weinig kansrijke omgeving. Én door het feit ‘dat binnen de Arabische wereld het onderscheid niet gemaakt is tussen geloof en politiek’. Ik denk aan de christelijke wereld ten tijde van de Kruistochten. Of in tijd wat dichterbij: Noord-Ierland.

Psychiater en antropoloog Richard Rechtman, expert op het gebied van ‘het mechanisme der haat’ haakt aan bij die negatieve omgeving ‘waarin het niet te voorspellen is wie de stap zet naar het extremisme’. Farhad Khosrokhavar, onderzoeker in Parijs zegt: ‘Een van oorsprong sociaal probleem wordt er een van religieuze en culturele aard. Mensen die de maatschappij haten en hun afwijzing omzetten in een radicale versie van de islam’.

Het mag duidelijk zijn waar de oorzaak gezocht kan worden: bij een afwijzing van mohammedanen door onze Europese maatschappij. Wat brengt deze wetenschap? Een extra inspanning van overheid en ondernemingen om meer banen te creëren? Of een betere opleiding?

De avond voor de aanslag in Parijs las ik op pagina 190 van Sebastien Valkenberg ‘Op Denkles’ dat uit onderzoek in Nederland en vijf andere Europese landen blijkt dat tweederde van de ondervraagde moslims hun religieuze wetten belangrijker vinden dan de wetten van de landen waarin zij leven. Deze passage uit een Duits onderzoek (2013) herinnerde ik me uit een publicatie in de NRC. Evenals de zin uit een ander Nederlands onderzoek (2014) dat 73% van de ondervraagde jongeren van Turkse en Marokkaanse afkomst moslimstrijders die afreizen naar Syrië en Irak als helden zien. Een dag later klinken uit deze bevindingen meer urgentie. En Nog sterker op 19 november wanneer in ons land op bepaalde scholen de één minuutstilte wordt verstoord met de kreet ‘Allah is groot’. In de beschrijving van een tweedeling in Nederland vormen vaak financiële aspecten de meetlat. Hier is sprake van een culturele component.

Nog een keer: wat brengt deze wetenschap? Meer aanhang voor de PVV? Een grotere inspanning om financiële en culturele grenzen aan te pakken? Begrip voor de kansloze jongeren of een bevinding als: ‘Niks slachtofferrol: ze hebben zelf voor hun radicalisme gekozen en zijn dus zonder meer verantwoordelijk voor hun daden?’

Ik probeer vooral om de ratio aan het woord te laten bij mijn overwegingen. Een radicale opmerking is zo gemaakt; zo’n kunst is dat nou ook weer niet. Ik kijk nog een extra keer naar de kunst aan de muur, waarin Geert de Bruijn wellicht aanwijzingen geeft voor een evenwichtig antwoord. Of voor verzachting.

donderdag 12 november 2015

Lekker abstract

Voorgaande column eindigde met de (tegeltjes?)wijsheid ‘Wat we meemaken, vormt ons; de keuzes maken we zelf’. Dat laatste geldt ook voor wat we thuis aan de wand hangen.
Over of en in welke mate mensen écht zelf kunnen kiezen, loopt sinds - zeg maar - ‘Wij zijn ons brein’ (Dick Swaab) en ‘De vrije wil bestaat niet’ (Victor Lamme) een boeiende discussie. Wie bekend is met het Scheppingsverhaal, weet dat de mens voorzien is van een vrije wil. En die vormt de garantie voor een van alles en iedereen onafhankelijk keuzeproces.

‘Had je gedacht’, roept het andere kamp. Daar is een ander geschrift leidend, opgesteld door Charles Darwin. Kort samengevat komt het tegenargument hier op neer dat ondanks alle technologische vooruitgang we nog steeds opgescheept zitten met de hersenpan van onze verre voorouders. Die moesten is de savanne snel beslissen of iets (bijvoorbeeld een dier) of iemand (wat verbergt ie achter zijn rug?) hard weglopen en doorgaan betekende. Deze dwang tot alertheid en inschatting zit nog steeds in onze kop en zonder dat we het merken, hebben we al een keuze gemaakt. Hoezo ‘vrij’?

De afgelopen jaren ben ik opgeschoven richting kamp 2. Hoor ik nu iemand zeggen ‘Ik heb hier lang over nagedacht en mijn besluit is …’, dan denk ik niet langer dat dit tijdrovende proces om tot die keuze te komen ook werkelijk de kwaliteit van (die weg naar de) uitkomst garandeert. Misschien was de persoon in kwestie gewoon te lui om de knoop door te hakken. Daardoor lag de zaak te wachten tot er fatsoenshalve een ‘ja’ of een ‘nee’ moest komen. Toegegeven: ik hoor het mezelf ook zeggen als ik iets voor me uit geschoven heb: ‘Ik heb er lang over moeten peinzen’. En dan verwacht ik stiekem dat iemand roept: ‘Ge waart gewôôn te lui, meut’.

Hoe dan ook: ik heb onderhand wel zat tijd gehad om te kunnen bedenken waarom ik ervoor koos ‘De Bruijnen’ aan de wand te hangen. En ze ook nog als complementair in mijn leven te betitelen ook nog ook nog. De vergelijking in voorgaande blog ‘Rijping’ met de speurder die op zoek was naar iets waarvan hij pas wist dat hij het gevonden had als hij het zag’, vind ik bij nadere beschouwing een beetje wazig. Alsof ik een verliefd persoon hoor verklaren in een RTL Shownieuws ‘Ik wist meteen dat ‘t ‘m was toen ik ‘m zag’. Toegegeven: er sprong wel degelijk een vonk over toen ik voor de eerste keer een De Bruijn zag, dat staat buiten kijf. De vraag aan die persoon in dat tv-programma en ook aan mij is: ‘Dat van ‘Ik wist het gewoon’ tipt niet als reden: wees concreet’.

Over het antwoord heb ik lang nagedacht … Nee hoor, ik formuleer dat hier achter de pc. Ik houd van die werken omdat ze abstract en ‘schoon’ zijn.

Eerst dat abstracte. Het non-figuratieve in het oeuvre van De Bruijn vormt een bevrijdend gegeven: ik hoef er niks in te zien. Bevrijdend inderdaad, want we ‘moeten altijd’ in een voorstelling die binnen een kader hangt, iets zien. Een man op een fiets, een vrouw in het park, besnorde kerels die in zuurstokachtige sportkledij een balspel spelen, een dame die een sigaret rookt. Natuurlijk vertelt elke De Bruijn ook een verhaal. Allicht. Ook zonder dat te kennen - het zal wel weer iets met die eeuwige moedergodin zijn, hè Geert - is het allereerst de schoonheid die me aanspreekt.


En dan nog een (tegeltjes?)wijsheid: over schoonheid valt wel degelijke te twisten. Wordt dus vervolgd. Ik verklap vast één woord: vlakverdeling. Plus voor wie het nog niet weet: ik ben kleurenblind in de rood-groen sector, wat geregeld tot verrassende (vermakelijke?) situaties leidt.

vrijdag 6 november 2015

Rijping

Tot ik stopte met werken, heb ik drie schilderijen van werkplek naar werkplek gesleept. Steeds hing dit trio op mijn kantoor. In Den Bosch, Arnhem, Helvoirt, Weert, Bussum, Eindhoven, Amersfoort. En wie daar binnen kwam, vond ze mooi óf lelijk. Een middenweg bestond niet. En dat is nog steeds zo, want nu hangen ze thuis. ‘Boven’, om precies te zijn. Want beneden hangen andere exemplaren. Allemaal van de hand van één kunstenaar: Geert de Bruijn. En over dat werk wordt door habitués en nieuwkomers hardnekkig gezwegen of uitbundig gepraat. Mij maakt het niet uit: het zit me als een jas die ik niet wegdoe.

Eigenlijk wist ik al op jonge leeftijd dat in het huis waar ik later zou gaan wonen, ‘kunst’ een rol moest gaan spelen. Van wat dat dan zou voorstellen, had ik nog geen benul. Wel weet ik me de plek te herinneren waar zich dat inrichtingsbesef voor het eerst meldde. Acht of negen jaar was ik toen er op het plein voor het stadhuis een kunstmarkt gehouden werd. Den Bosch, wellicht door de aanwezigheid van een academie in die tijd al bovengemiddeld voorzien van pottenbakkers, schilders en andere artiesten, had flink uitgepakt. De kramen werden beheerd door besnorde mannen in donkere kleding van ribfluweel plus (in een aantal gevallen) flambard en door meisjesachtige vrouwen die op Juliette Greco leken. Om de een of andere reden bezochten mijn volwassen zussen deze buitenexpositie en ging ik mee. Terzijde: als veruit de jongste tussen al die groten, blijkt – terugblikkend- mijn omgeving rijk aan prikkels te zijn geweest. Hoe dan ook, na hun trouw werden de huiskamers van de meiden nog jaren opgesierd door bloemvazen en borden met abstracte motieven. Want dat was mode in die tijd.

De wanden van het eerste huis dat we na ons huwelijk betrokken, voorzag ik zelf van meerkleurige golvende decoraties. Toen we het na vier jaar verlieten, kregen we zonder mokken het sleutelgeld terug: met een flinke dot verf zouden de volgende bewoners er niets meer van zien. Overigens bleken die aan schrootjes verslaafd en die latjes dekten in één keer.

Het serieuze werk deed zijn intrede bij de volgende woning waar een schilderij van een échte kunstenaar kwam te hangen. Die markt van toen was inmiddels zo’n 20 jaar voorbij: goede dingen hebben rijping nodig.

Het bleef niet bij één De Bruijn. Het aantal nam toe en als gezegd ging er op enig moment een aantal mee naar de elkaar opvolgende buitenposten. Hoewel mijn bekendheid met de kunstenaar en zijn werk groeide en ik zelfs betrokken raakte bij de samenstelling van een pagina’s tellend achtergrondverhaal bij het oeuvre van de schepper, wist ik lang niet te verwoorden waarom ik mij zo graag omringd zag met het op de ‘moedergodin’ geënt werk. Pas toen ik een inleiding hield bij de opening van een tentoonstelling in Waalwijk waarbij de  2- en 3-dimensionale geesteskinderen van Geert een aantal zalen van het Leder- en Schoenmuseum vulden, wist ik mijn gedrevenheid te verwoorden. En sindsdien – ik denk om en nabij zo’n 12½ jaar geleden – voldoet die motivering nog volledig. De werken van Geert de Bruijn vormen een complementaire waarde in mijn leven.

Deze week stelde iemand bij een aflevering van NCIS de vraag: ‘Waarna ben je op zoek?’ Het antwoord luidde: ‘Dat weet ik als ik het tegenkom’. Bij alles wat ik achtereenvolgens al dan niet toevallig in mijn huis plaatste, wist ik één ding: het is pas af als ik dat andere gevonden heb. En ‘dat’ werd ingevuld door het werk van Geert de Bruijn. Toen ik het zag, wist ik het.


Een binnenhuisarchitect zal misschien zijn tenen krommen. Of lyrisch rondlopen tussen mijn bullen. Dat zal mij een zorg zijn. Tegeltjeswijsheid (?): ‘Wat we meemaken, vormt ons; de keuzes maken we zelf’. 

woensdag 23 september 2015

Leef je droom!

Onlangs ging een kameraad met pensioen. De dag na zijn afscheid stond zijn huis vol met stukken zeep (terwijl hij niet stinkt), flessen wijn (hoewel hij nauwelijks drinkt) en boeken (hij leest veel en graag). In de gang - half verscholen achter de jassen - kwam een bordje vol goede raad aan de afzwaaier, waaronder de tip ‘eindelijk tijd om lui te zijn’. Begrijpelijk, hoewel een moeilijke voor deze ontvanger die voorzien is van een bovengemiddelde onrust in zijn kont.

Maandagmorgen jl. - misschien hingen er tijdelijk weinig jassen - viel mijn oog op de aansporing: ‘Leef je droom’. Wat een triestheid. Ik hoop dat deze zin snel door een brede duffelse wintercoat uit het zicht van mijn vriend gehouden gaat houden.

Taalkundig wringt de zin die een variant is op ‘Maak je droom waar’. Dat laatste is heel erg in de mode geraakt. Misschien hebt u de tijd nog meegemaakt waarin mensen timmerman wilden worden, verpleegster, stewardess, onderwijzer, juf, ontdekkingsreiziger. Om dan vervolgens 40 jaar lang gewoonweg met iets anders de kost te gaan verdienen. En na die vier decennia krijg je dan zo’n bord dat het nu dan eindelijk tijd is om die droom die je al die tijd gekoesterd hebt, het liefst voor het te laat is, waar te gaan maken.

Achter die aansporing ligt de aanname dat die voorgaande 40 jaar waardeloos waren. Oké, er kwam geld binnen voor de hypotheek, de eventuele kinderen konden doorleren, op vakantie gaan lag ook nog binnen de mogelijkheden, terwijl de verwezenlijking van wat écht gewenst werd, moest wachten.

Terug naar mijn vriend. Die ging geen dag (nou ja, eentje dan) zonder plezier naar zijn werk. Hij was er altijd enthousiast aan bezig. Op dat gebied begint hij dus zonder trauma’s aan zijn bestaan als pensionista.

Welke droom moet hij dan gaan leven? Ja, natuurlijk weet ik er wel een stelletje te noemen uit de serie seks, drugs en rock&roll, waarbij ik me realiseer dat dit laatste niet binnen de strekking van die aanmoediging op dat bord komt.

'Je droom waar maken' hoort bij het huidige tijdsgewricht waarin een baan (of liever werk) vooral op passie moet stoelen. Die verplichting gaat zo ver dat ik twee weken terug in de buurt van Den Haag op een vrachtwagentje dat mobiele plees vervoerde, de slogan las ‘Passion for toilets’. Ineens verschenen allerlei ranzige beelden voor mijn ogen.

Ik ben bang dat ikzelf een vroege ambitie nooit waar heb gemaakt. In de kinderstoel gezeten kreeg ik de opmerking van de parochieherder, die ook Harry heette, ‘dat ik dan zeker ook wel priester wilde worden’. Volgens mijn moeder moet ik toen hard zijn gaan huilen, gevolgd door ‘nee, ik wil papa worden’. Dat kan niets anders dan een schrikreactie zijn geweest. Eerlijkheidshalve heb ik nooit van het vaderschap gedroomd en er ook nooit voor gekozen.

Waren en zijn er andere dromen? Tuurlijk. En als die nu nog liggen te wachten, dan is dat dieptriest. André Aleman schrijft in zijn ‘Het seniorenbrein’ (naar mijn idee van overheidswege verplichte kost voor ieder die 65 jaar wordt) dat rond genoemd levensjaar mensen de neiging krijgen om de rekening op te gaan maken. Wie tevreden is met wat hij/zij bereikt heeft - zelfs al is dit minder dan gedroomd -  gaat met een prettig gevoel het ambteloze bestaan in. Wie ontevreden blijkt met het gerealiseerde resultaat, verzuurt. En wordt vervolgens een ramp voor zichzelf en omgeving. Tja, wie droomt er nou van een augurk te zijn? Of sterker nog: een rolmops!