Voorgaande column eindigde
met de (tegeltjes?)wijsheid ‘Wat we meemaken, vormt ons; de keuzes maken we
zelf’. Dat laatste geldt ook voor wat we thuis aan de wand hangen.
Over of en in welke mate
mensen écht zelf kunnen kiezen, loopt sinds - zeg maar - ‘Wij zijn ons brein’
(Dick Swaab) en ‘De vrije wil bestaat niet’ (Victor Lamme) een boeiende
discussie. Wie bekend is met het Scheppingsverhaal, weet dat de mens voorzien is
van een vrije wil. En die vormt de garantie voor een van alles en iedereen
onafhankelijk keuzeproces.
‘Had je gedacht’, roept
het andere kamp. Daar is een ander geschrift leidend, opgesteld door Charles
Darwin. Kort samengevat komt het tegenargument hier op neer dat ondanks alle
technologische vooruitgang we nog steeds opgescheept zitten met de hersenpan
van onze verre voorouders. Die moesten is de savanne snel beslissen of iets
(bijvoorbeeld een dier) of iemand (wat verbergt ie achter zijn rug?) hard weglopen
en doorgaan betekende. Deze dwang tot alertheid en inschatting zit nog steeds
in onze kop en zonder dat we het merken, hebben we al een keuze gemaakt. Hoezo
‘vrij’?
De afgelopen jaren ben ik
opgeschoven richting kamp 2. Hoor ik nu iemand zeggen ‘Ik heb hier lang over
nagedacht en mijn besluit is …’, dan denk ik niet langer dat dit tijdrovende
proces om tot die keuze te komen ook werkelijk de kwaliteit van (die weg naar
de) uitkomst garandeert. Misschien was de persoon in kwestie gewoon te lui om
de knoop door te hakken. Daardoor lag de zaak te wachten tot er fatsoenshalve
een ‘ja’ of een ‘nee’ moest komen. Toegegeven: ik hoor het mezelf ook zeggen
als ik iets voor me uit geschoven heb: ‘Ik heb er lang over moeten peinzen’. En
dan verwacht ik stiekem dat iemand roept: ‘Ge waart gewôôn te lui, meut’.
Hoe dan ook: ik heb
onderhand wel zat tijd gehad om te kunnen bedenken waarom ik ervoor koos ‘De
Bruijnen’ aan de wand te hangen. En ze ook nog als complementair in mijn leven
te betitelen ook nog ook nog. De vergelijking in voorgaande blog ‘Rijping’ met
de speurder die op zoek was naar iets waarvan hij pas wist dat hij het gevonden
had als hij het zag’, vind ik bij nadere beschouwing een beetje wazig. Alsof ik
een verliefd persoon hoor verklaren in een RTL Shownieuws ‘Ik wist meteen dat
‘t ‘m was toen ik ‘m zag’. Toegegeven: er sprong wel degelijk een vonk over
toen ik voor de eerste keer een De Bruijn zag, dat staat buiten kijf. De vraag
aan die persoon in dat tv-programma en ook aan mij is: ‘Dat van ‘Ik wist het
gewoon’ tipt niet als reden: wees concreet’.
Over het antwoord heb ik
lang nagedacht … Nee hoor, ik formuleer dat hier achter de pc. Ik houd van die
werken omdat ze abstract en ‘schoon’ zijn.
Eerst dat abstracte. Het
non-figuratieve in het oeuvre van De Bruijn vormt een bevrijdend gegeven: ik
hoef er niks in te zien. Bevrijdend inderdaad, want we ‘moeten altijd’ in een
voorstelling die binnen een kader hangt, iets zien. Een man op een fiets, een
vrouw in het park, besnorde kerels die in zuurstokachtige sportkledij een
balspel spelen, een dame die een sigaret rookt. Natuurlijk vertelt elke De
Bruijn ook een verhaal. Allicht. Ook zonder dat te kennen - het zal wel weer
iets met die eeuwige moedergodin zijn, hè Geert - is het allereerst de
schoonheid die me aanspreekt.
En dan nog een
(tegeltjes?)wijsheid: over schoonheid valt wel degelijke te twisten. Wordt dus
vervolgd. Ik verklap vast één woord: vlakverdeling. Plus voor wie het nog niet
weet: ik ben kleurenblind in de rood-groen sector, wat geregeld tot verrassende
(vermakelijke?) situaties leidt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten