zondag 29 maart 2015

Bier voor de hertog van Brabant

De Spanjaarden die vanaf midden vijftiende eeuw naar het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant trokken voor de handel, verwonderden zich over ‘ons’ uiterlijk. Lang, fors, licht van huid, blond van haar, dat waren we. Zo anders dan wat ze gewend waren om zich heen te hebben.

Voor die uiterlijke verschillen hadden ze ook een verklaring: het zat in de drank. Bier en een bewolkte lucht zorgden voor een licht en blond uiterlijk en rode wijn voor olijfkleurig vel en zwart haar. Nee, het waren geen bierdrinkers, die Spanjolen.

Toen kregen ze een nieuwe koning. Hoewel dat nier in de lijn der verwachtingen lag, werd dat – door zijn huwelijk met Johanna ‘de Waanzinnige’ (Juana la Loca) van Castilië – de hertog van Brabant Filips de Schone. En die had graag een potje bier. Tenslotte was hij ook met recht een Bourgondiër. Dus toen hij zich begin 16de eeuw in Spanje ging vestigen om daar de baas te spelen, nam hij uit het Noorden wat vaten bier mee naar het Zuiden. Zoals Nederlanders nu hagelslag meenemen naar de camping in Las Rosas. En zo kwam volgens onderzoeker Xavier Garcia Barbe het bier naar Spanje.

Echt wortelschieten deed deze drank nog niet. Filips’ zoon Karel V maakte er iets meer werk van. Als geboren Vlaming uit het Habsburgse huis hield hij wel van een pint. Wijn versmaadde hij overigens ook niet. Omdat het gerstenat in Spanje niet voorradig was, bracht hij in 1517 met zijn verhuizing naar het Zuiden ‘en passant’ ook een meester-bierbrouwer mee, wat brouwgezellen en een brouwketel. Hij en zijn hof konden niet werken zonder een lekker glas heerlijk helder etc. In 1537 kwam er in Madrid zelfs een heuse brouwerij onder de leiding van een specialist uit zijn Vlaamse geboortestreek

Toen Karel zich zoveel jaar later in 1556 oud en opgebrand terugtrok aan het eind van de wereld in het klooster van Yuste, nam de hertog van Brabant en keizer van Spanje behalve zijn Vlaamse muziekgezelschap, de Capilla Flamenca, ook meester-bierbrouwer Enrique van der Trehen mee. Volgens de overlevering moet Karel V veel dorst gehad hebben. Vier liter onder een warme maaltijd zou normaal geweest zijn. In die tijd zat er minder alcohol in het bier.

Na Karels dood ging het Madrileense fabriekske in 1558 op de fles. Zoonlief Filips II – hertog van Brabant en Spaans koning - trok in 1561 nieuwe meester-bierbrouwers aan uit de Zuidelijke Nederlanden en sindsdien vindt er in Madrid onafgebroken de productie van bier plaats.

Andere steden moesten nog lang wachten. De Vlaamse kolonie in Sevilla, waartoe ook de in Spanje bekende Bossche houtsnijder Roque de Balduque behoorde – moest in de 16de en 17de eeuw nog lang per boot tonnen bier laten komen. En in die havenstad zaten met name heel wat dorstige Antwerpenaren. Net zoals in de andere havenstad Cádiz: daar hadden op elke vijf taveernes er vier een uitbater uit onze contreien.

De hertogen van Brabant hebben Spanje aan het bier gebracht. Het heeft het uiterlijk van de mediterrane inwoners niet lichter en blonder gemaakt.


Vorig jaar kocht ik bij de super van Mercadona in Águilas het daar verkrijgbare keizerlijke Yuste-bier. Hagelslag neem ik al lang niet meer mee naar het buitenland, of het moet op bestelling van familie zijn. Dat amberkleurige brouwsel smaakte prima. Een beetje 'zoals thuis; het wachten is nu nog op de trek naar het Zuiden van de dubbele Trappist uit het Brabantse Berkel-Enschot.

zaterdag 28 maart 2015

De 'Vlaamse torens' van Spanje

'Demoniseren' is geen nieuw woord. Zo blijkt bijvoorbeeld Filips II, die van 1555 tot 1598 (ook) hertog van Brabant en 'heer der Nederlanden' was slachtoffer van een door Engeland, Italië en Frankrijk ingezette 'leyenda negra'. Aan deze 'zwarte legende' droegen ook de opstandige Oranjes ijverig bij. De vorst werd in die propaganda neergezet als een onmenselijk stuk rapalje. En zijn dienaar, de hertog van Alva, leek zo uit de hellekrochten gekropen te zijn. De werkelijkheid was ongetwijfeld iets genuanceerder.

Hierdoor is vrijwel onbekend gebleven dat Filips II een zwak had voor wat later is gaan heten ‘torres flamencas’: Vlaamse torens. In de zuidelijke gewesten van zijn Noord-Europese Nederlanden was hij gecharmeerd geraakt van deze bouwsels en met name van het bovenste gedeelte ervan: de kapitelen. Die dingen waren hem van zijn kennismakingsreis in het gezelschap van zijn pa Karel V zó bijgebleven, dat hij de vormgeving ervan liet meespelen in de bouw van het klooster van San Lorenzo, meer bekend als ‘El Escorial’.

Raimundo Estepa Gómez publiceerde hierover in 2013 een studie waaruit blijkt dat Filips II meester-timmermannen liet overkomen die hun Spaanse collega’s de kunst leerden.

Overigens betrok Filips II ook andere lieden uit de Zuidelijke Nederlanden bij de bouw van dat klooster. Een aantal daarvan kreeg bekendheid bij de aanleg en het beheer van de tuinen, waarbij de koning het gedeelte met de geneeskrachtige kruiden van groot belang achtte.

Ook onder de volgende twee Filipsen bleef de ‘Vlaamse toren’ ongemeen populair. Met als gevolg dat in menige stad in Centraal-Spanje dit soort torens tot het stadsbeeld is gaan behoren. Wie in Madrid de ‘Ruta de los Austrias’ loopt, ziet wat die koningen van het Habsburgse huis (de Oostenrijkers genoemd) in het straatbeeld hebben nagelaten. Andere voorbeelden zijn te vinden in Toledo, waar het Alcázar al van ver te ontwaren is.


Wie de inspiratiebronnen van Filips II wil zien, gaat naar België. Naar Luik, of misschien dichterbij naar Lier in de provincie Antwerpen. In dit voormalige Brabantse stadje prijkt de Zimmertoren met zijn prachtige uurwerk. Vergelijk dit bouwsel eens met wat er in Spanje staat. Op dat punt had Filips II een goede smaak.















Meer over de 'Vlaamse' erfenis in Spanje:
http://www.thuisinbrabant.nl/files/In-Brabant_Jaargang_4_nummer_6_Een_Brabantse_erfenis_in_Spanje.pdf

zondag 15 maart 2015

Welkom

Deze tekst verscheen op zondag 15 maart als column in de rubriek 'Onder de Boschboom' van de Bossche Omroep

Over een jaar zitten we al op een derde van de tentoonstelling ‘Jheronimus Bosch.Visioenen van een genie’. Omdat Den Bosch zelf nog geen vierkante cm van deze kunstenaar bezit, moet alles van buiten komen en wel uit tien landen. Uit nóg meer landstreken worden de bezoekers verwacht en op de zaterdagmiddagen gaan verkeersregelaars aan de slag om de stromen voetgangers die de nauwe binnenstadsstraatjes verstoppen, in goede banen te leiden. Hoewel de kaartverkoop pas einde zomer start, zijn er al tien prijswinnaars van de Bosch Loterij die bij voorbaat weten dat ze niet in de rij hoeven te gaan staan voor een entreebewijs. Die tentoonstelling moet hét hoogtepunt vormen voor allerlei activiteiten die zich in 2016 aaneenrijgen onder de slogan ‘Welkom thuis Jheronimus’. ‘Welkom thuis’. alsof een verloren zoon terugkeert om nooit meer weg te gaan.

In werkelijkheid moet Jeroen zelf honkvast zijn geweest. Er zijn er die denken dat hij een tijdje in Italië op studie was. Een beetje schilder deed dat in die tijd; het schriftelijke bewijs dat ook Bosch ging, ontbreekt. In elk geval heeft hij tot aan zijn dood in augustus 1516 echt in de hertogstad gewoond en wie niet weg is, hoeft ook niet thuis te komen.

In zijn tijd waren zijn werken zeer gewild: ze raakten internationaal verspreid. Jeroens bekendheid heeft er niet toe geleid dat zijn graf gespaard bleef en kon uitgroeien tot een, zeg maar, ‘bedevaartsoord’. Het verdween. Evenals zijn bekendheid in de stad. Er zijn er die zeggen dat ook hiervoor de schuld ligt bij de protestante stadsregering die vanaf september 1629 de macht overnam.

Het moest lang duren vooraleer Jeroens naam weer opdook. Op 19 augustus 1909 besloot de Bossche gemeenteraad een straat van de nieuwe wijk ‘t Zand naar hem te vernoemen. Het werd een niet al te grote verbinding tussen de Koningsweg en de Van der Does de Willeboissingel. Die naam veranderde op 22 mei 1985 in de Van Bréautéstraat. Ter compensatie kreeg de schilder zijn Jeroen Boschtuin achter het voormalige klooster van de paters Redemptoristen. Een klein lusthof.

In 1930 werd een beeld onthuld, gemaakt door August Falise. Het veranderde een paar keer van plek en nu staat het in de buurt van de twee panden die Bosch successievelijk aan de Markt bewoond zou hebben.

Zelf maakte ik kennis met Bosch via mijn pa. Die had het een en ander opgestoken bij pater Gerlach. De Bosschenaar drs. P. Gerlach OFM Cap. (1901 – 1987) was toentertijd misschien wel de eerste lokale kenner van Jeroen Bosch. Echt ‘Bosch zien’ deed ik in het roemruchte jaar 1967 dat de nodige werken en bezoekers naar de het gebouw aan de Bethaniestraat 4 bracht, nu het Groot Tuighuis. Onder het vak handenarbeid gingen we daar kijken. Gelukkig wist een dikke laag vloerkleden de wiebelige planken van de vloer bij elkaar te houden. Kan me niet herinneren dat organisator Ton Frenken ook nog een slogan had bedacht.

Die is er nu dus wel: 'Welkom thuis, Jheronimus'. Waar vandaan dan toch?