De Spanjaarden die vanaf
midden vijftiende eeuw naar het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant
trokken voor de handel, verwonderden zich over ‘ons’ uiterlijk. Lang, fors,
licht van huid, blond van haar, dat waren we. Zo anders dan wat ze gewend waren
om zich heen te hebben.
Voor die uiterlijke verschillen hadden ze ook een verklaring:
het zat in de drank. Bier en een bewolkte lucht zorgden voor een licht en blond
uiterlijk en rode wijn voor olijfkleurig vel en zwart haar. Nee, het waren geen
bierdrinkers, die Spanjolen.
Toen kregen ze een nieuwe
koning. Hoewel dat nier in de lijn der verwachtingen lag, werd dat – door zijn
huwelijk met Johanna ‘de Waanzinnige’ (Juana la Loca) van Castilië – de hertog van Brabant Filips
de Schone. En die had graag een potje bier. Tenslotte was hij ook met recht een
Bourgondiër. Dus toen hij zich begin 16de eeuw in Spanje ging
vestigen om daar de baas te spelen, nam hij uit het Noorden wat vaten bier mee
naar het Zuiden. Zoals Nederlanders nu hagelslag meenemen naar de camping in
Las Rosas. En zo kwam volgens onderzoeker Xavier Garcia Barbe het bier naar
Spanje.
Echt wortelschieten deed
deze drank nog niet. Filips’ zoon Karel V maakte er iets meer werk van. Als geboren
Vlaming uit het Habsburgse huis hield hij wel van een pint. Wijn versmaadde hij
overigens ook niet. Omdat het gerstenat in Spanje niet voorradig was, bracht
hij in 1517 met zijn verhuizing naar het Zuiden ‘en passant’ ook een
meester-bierbrouwer mee, wat brouwgezellen en een brouwketel. Hij en zijn hof
konden niet werken zonder een lekker glas heerlijk helder etc. In 1537 kwam er
in Madrid zelfs een heuse brouwerij onder de leiding van een specialist uit
zijn Vlaamse geboortestreek
Toen Karel zich zoveel jaar
later in 1556 oud en opgebrand terugtrok aan het eind van de wereld in het klooster
van Yuste, nam de hertog van Brabant en keizer van Spanje behalve zijn Vlaamse
muziekgezelschap, de Capilla Flamenca, ook meester-bierbrouwer Enrique van der
Trehen mee. Volgens de overlevering moet Karel V veel dorst gehad hebben. Vier
liter onder een warme maaltijd zou normaal geweest zijn. In die tijd zat er
minder alcohol in het bier.
Na Karels dood ging het Madrileense
fabriekske in 1558 op de fles. Zoonlief Filips II – hertog van Brabant en
Spaans koning - trok in 1561 nieuwe meester-bierbrouwers aan uit de Zuidelijke
Nederlanden en sindsdien vindt er in Madrid onafgebroken de productie van bier
plaats.
Andere steden moesten nog
lang wachten. De Vlaamse kolonie in Sevilla, waartoe ook de in Spanje bekende Bossche
houtsnijder Roque de Balduque behoorde – moest in de 16de en 17de
eeuw nog lang per boot tonnen bier laten komen. En in die havenstad zaten met name heel wat dorstige Antwerpenaren. Net zoals in de andere havenstad Cádiz: daar hadden op elke vijf
taveernes er vier een uitbater uit onze contreien.
De hertogen van Brabant
hebben Spanje aan het bier gebracht. Het heeft het uiterlijk van de mediterrane
inwoners niet lichter en blonder gemaakt.
Vorig jaar kocht ik bij de
super van Mercadona in Águilas het daar verkrijgbare keizerlijke Yuste-bier. Hagelslag
neem ik al lang niet meer mee naar het buitenland, of het moet op bestelling
van familie zijn. Dat amberkleurige brouwsel smaakte prima. Een beetje 'zoals thuis; het wachten is nu nog op de trek naar het Zuiden van de dubbele Trappist uit het Brabantse Berkel-Enschot.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten