Tot ik stopte met werken,
heb ik drie schilderijen van werkplek naar werkplek gesleept. Steeds hing dit
trio op mijn kantoor. In Den Bosch, Arnhem, Helvoirt, Weert, Bussum, Eindhoven,
Amersfoort. En wie daar binnen kwam, vond ze mooi óf lelijk. Een middenweg
bestond niet. En dat is nog steeds zo, want nu hangen ze thuis. ‘Boven’, om
precies te zijn. Want beneden hangen andere exemplaren. Allemaal van de hand
van één kunstenaar: Geert de Bruijn. En over dat werk wordt door habitués en
nieuwkomers hardnekkig gezwegen of uitbundig gepraat. Mij maakt het niet uit:
het zit me als een jas die ik niet wegdoe.
Eigenlijk wist ik al op
jonge leeftijd dat in het huis waar ik later zou gaan wonen, ‘kunst’ een rol moest
gaan spelen. Van wat dat dan zou voorstellen, had ik nog geen benul. Wel weet
ik me de plek te herinneren waar zich dat inrichtingsbesef voor het eerst
meldde. Acht of negen jaar was ik toen er op het plein voor het stadhuis een
kunstmarkt gehouden werd. Den Bosch, wellicht door de aanwezigheid van een
academie in die tijd al bovengemiddeld voorzien van pottenbakkers, schilders en
andere artiesten, had flink uitgepakt. De kramen werden beheerd door besnorde
mannen in donkere kleding van ribfluweel plus (in een aantal gevallen) flambard
en door meisjesachtige vrouwen die op Juliette Greco leken. Om de een of andere
reden bezochten mijn volwassen zussen deze buitenexpositie en ging ik mee.
Terzijde: als veruit de jongste tussen al die groten, blijkt – terugblikkend-
mijn omgeving rijk aan prikkels te zijn geweest. Hoe dan ook, na hun trouw
werden de huiskamers van de meiden nog jaren opgesierd door bloemvazen en
borden met abstracte motieven. Want dat was mode in die tijd.
De wanden van het eerste
huis dat we na ons huwelijk betrokken, voorzag ik zelf van meerkleurige
golvende decoraties. Toen we het na vier jaar verlieten, kregen we zonder
mokken het sleutelgeld terug: met een flinke dot verf zouden de volgende
bewoners er niets meer van zien. Overigens bleken die aan schrootjes verslaafd
en die latjes dekten in één keer.
Het serieuze werk deed
zijn intrede bij de volgende woning waar een schilderij van een échte kunstenaar
kwam te hangen. Die markt van toen was inmiddels zo’n 20 jaar voorbij: goede
dingen hebben rijping nodig.
Het bleef niet bij één De Bruijn.
Het aantal nam toe en als gezegd ging er op enig moment een aantal mee naar de
elkaar opvolgende buitenposten. Hoewel mijn bekendheid met de kunstenaar en
zijn werk groeide en ik zelfs betrokken raakte bij de samenstelling van een pagina’s
tellend achtergrondverhaal bij het oeuvre van de schepper, wist ik lang niet te
verwoorden waarom ik mij zo graag omringd zag met het op de ‘moedergodin’ geënt
werk. Pas toen ik een inleiding hield bij de opening van een tentoonstelling in
Waalwijk waarbij de 2- en 3-dimensionale
geesteskinderen van Geert een aantal zalen van het Leder- en Schoenmuseum
vulden, wist ik mijn gedrevenheid te verwoorden. En sindsdien – ik denk om en
nabij zo’n 12½ jaar geleden – voldoet die motivering nog volledig. De werken
van Geert de Bruijn vormen een complementaire waarde in mijn leven.
Deze week stelde iemand
bij een aflevering van NCIS de vraag: ‘Waarna ben je op zoek?’ Het antwoord
luidde: ‘Dat weet ik als ik het tegenkom’. Bij alles wat ik achtereenvolgens al
dan niet toevallig in mijn huis plaatste, wist ik één ding: het is pas af als
ik dat andere gevonden heb. En ‘dat’ werd ingevuld door het werk van Geert de
Bruijn. Toen ik het zag, wist ik het.
Een binnenhuisarchitect
zal misschien zijn tenen krommen. Of lyrisch rondlopen tussen mijn bullen. Dat
zal mij een zorg zijn. Tegeltjeswijsheid (?): ‘Wat we meemaken, vormt ons; de
keuzes maken we zelf’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten