vrijdag 6 november 2015

Rijping

Tot ik stopte met werken, heb ik drie schilderijen van werkplek naar werkplek gesleept. Steeds hing dit trio op mijn kantoor. In Den Bosch, Arnhem, Helvoirt, Weert, Bussum, Eindhoven, Amersfoort. En wie daar binnen kwam, vond ze mooi óf lelijk. Een middenweg bestond niet. En dat is nog steeds zo, want nu hangen ze thuis. ‘Boven’, om precies te zijn. Want beneden hangen andere exemplaren. Allemaal van de hand van één kunstenaar: Geert de Bruijn. En over dat werk wordt door habitués en nieuwkomers hardnekkig gezwegen of uitbundig gepraat. Mij maakt het niet uit: het zit me als een jas die ik niet wegdoe.

Eigenlijk wist ik al op jonge leeftijd dat in het huis waar ik later zou gaan wonen, ‘kunst’ een rol moest gaan spelen. Van wat dat dan zou voorstellen, had ik nog geen benul. Wel weet ik me de plek te herinneren waar zich dat inrichtingsbesef voor het eerst meldde. Acht of negen jaar was ik toen er op het plein voor het stadhuis een kunstmarkt gehouden werd. Den Bosch, wellicht door de aanwezigheid van een academie in die tijd al bovengemiddeld voorzien van pottenbakkers, schilders en andere artiesten, had flink uitgepakt. De kramen werden beheerd door besnorde mannen in donkere kleding van ribfluweel plus (in een aantal gevallen) flambard en door meisjesachtige vrouwen die op Juliette Greco leken. Om de een of andere reden bezochten mijn volwassen zussen deze buitenexpositie en ging ik mee. Terzijde: als veruit de jongste tussen al die groten, blijkt – terugblikkend- mijn omgeving rijk aan prikkels te zijn geweest. Hoe dan ook, na hun trouw werden de huiskamers van de meiden nog jaren opgesierd door bloemvazen en borden met abstracte motieven. Want dat was mode in die tijd.

De wanden van het eerste huis dat we na ons huwelijk betrokken, voorzag ik zelf van meerkleurige golvende decoraties. Toen we het na vier jaar verlieten, kregen we zonder mokken het sleutelgeld terug: met een flinke dot verf zouden de volgende bewoners er niets meer van zien. Overigens bleken die aan schrootjes verslaafd en die latjes dekten in één keer.

Het serieuze werk deed zijn intrede bij de volgende woning waar een schilderij van een échte kunstenaar kwam te hangen. Die markt van toen was inmiddels zo’n 20 jaar voorbij: goede dingen hebben rijping nodig.

Het bleef niet bij één De Bruijn. Het aantal nam toe en als gezegd ging er op enig moment een aantal mee naar de elkaar opvolgende buitenposten. Hoewel mijn bekendheid met de kunstenaar en zijn werk groeide en ik zelfs betrokken raakte bij de samenstelling van een pagina’s tellend achtergrondverhaal bij het oeuvre van de schepper, wist ik lang niet te verwoorden waarom ik mij zo graag omringd zag met het op de ‘moedergodin’ geënt werk. Pas toen ik een inleiding hield bij de opening van een tentoonstelling in Waalwijk waarbij de  2- en 3-dimensionale geesteskinderen van Geert een aantal zalen van het Leder- en Schoenmuseum vulden, wist ik mijn gedrevenheid te verwoorden. En sindsdien – ik denk om en nabij zo’n 12½ jaar geleden – voldoet die motivering nog volledig. De werken van Geert de Bruijn vormen een complementaire waarde in mijn leven.

Deze week stelde iemand bij een aflevering van NCIS de vraag: ‘Waarna ben je op zoek?’ Het antwoord luidde: ‘Dat weet ik als ik het tegenkom’. Bij alles wat ik achtereenvolgens al dan niet toevallig in mijn huis plaatste, wist ik één ding: het is pas af als ik dat andere gevonden heb. En ‘dat’ werd ingevuld door het werk van Geert de Bruijn. Toen ik het zag, wist ik het.


Een binnenhuisarchitect zal misschien zijn tenen krommen. Of lyrisch rondlopen tussen mijn bullen. Dat zal mij een zorg zijn. Tegeltjeswijsheid (?): ‘Wat we meemaken, vormt ons; de keuzes maken we zelf’. 

Geen opmerkingen:

Een reactie posten