woensdag 17 februari 2016

Beelden (2); zwiepen

Tegen de blinde muur rechts achter de toegangsdeur tot het atelier heeft Guillermo een wit laken gespannen. Het reikt bijna tot het plafond en het doek fungeert als spatscherm. Wanneer hij vindt dat wat door zijn cursisten uit klei is vervaardigd, de toon der kritiek kan doorstaan, komt het object op de tafel vóór het laken te staan. Daarna wordt een laag gips aangebracht die uiteindelijk als mal zal gaan fungeren.

Spanjaarden eten alles: varkensoren, rundermaag, geitenpootjes, stierenballen. Bezoek een markthal en overtuig uzelf. Onder het sobere regime van Franco hebben we geleerd niks weg te gooien, hoor je vaak als verklaring. Herkenbaar voor de Nederlandse naoorlogse generatie die elke overgebleven aardappel in de ijskast zet ‘om deze de volgende dag ergens in te verwerken’. Ik ben van die club, eet in Spanje ook alles, behalve pens. En zet waar dan ook de overgebleven pieper in de koeling.

Na het nodige 'opstrakken' kan mijn weinig omvangrijke reisensemble van klei - hutkoffer, koffertje en dokterstas op een rechthoekige lage console van hetzelfde materiaal - voor het laken. Om de console plaats ik een ‘hekje’ van vier bijeengezochte latjes. Deze houtjes moeten ervoor zorgen dat het gips het voetstuk van een centimeterbrede rand gaat voorzien. Wanneer deze constructie op de tafel staat, maak ik mijn gips aan in de onderste helft van een genekte plastic ‘fles’ waarin eerst acht liter bronwater zat. In de hoek bij de deur staan twintig van die bijgesneden dingen opgestapeld klaar. Alles kan hergebruikt worden, zei een medecursist op de eerste avond. Het atelier heeft inderdaad iets van een uitdragerij. Mijn pa had in de schuur overal kisten en dozen staan met oude radiolampen die regelmatig te pas kwamen. We kopen niets nieuws als we het voor niks zelf kunnen maken, hoor ik. Ik slik mijn opmerking in over Zeeuwen.

Het witte poeder wrijf ik tussen beide handen boven het water waarin het dwarrelend verdwijnt. Het duurt lang voor zich aan de oppervlakte een eilandje vormt dat langzaam door het vocht verkleurt. Vervolgens ga ik met mijn rechterarm tot aan de elleboog het mengsel in en roer. Wanneer het wat dikker is geworden, mag ik het over mijn gekleide product gooien. Voor dit ‘smijtwerk’ krijg ik een speciale techniek onderwezen. Gehuld in korte broek, wit T-shirt, shorts en teenslippers - om zo weinig mogelijk kledij te bespatten - breng ik mij rechterhand ter hoogte van de linkerheup waarbij de vingers met daarin het gips, naar beneden wijzen. Met een ferme zwaai komt de arm naar voren, gaat de hand op en kletst een deel van de nog dunne witte smurrie op de koffertjes. Die onderhandse zwieper moet ervoor zorgen dat het gipsmengsel tot in de hoekjes komt die van bovenaf niet te bereiken zijn. Het voorwerp wordt gekeerd en ik krijg het advies wat venijniger te zwiepen. Het laken beweegt na elke wapper.

Even pauze, want al wat er op dit moment nog aan gips bijkomt, loopt als water naar beneden. Na een aantal minuten verder roeren, is de emulsie dik genoeg voor de tweede ronde die Guillermo me leert aan t brengen. Nu met een zwiepertje meer vanuit de pols. Het wordt me streng verboden om - al is het maar met de vingertoppen - het steeds meer verdwijnende koffergroepje aan te raken. Omdat het gipsmengsel snel dik wordt, gaat de tweede fase snel over in de derde waarin Guillermo van boven naar beneden de boel afsmeert. Daarna haalt hij met een plamuurmes de overtollige gipsresten weg tot aan de vier latjes. Wat overblijft, is een iglo met een vierkanten onderzijde. Ik haal deze witte ondefinieerbare klomp weg en zet het met houten werkblad en al weg om een tafel. Het moet wat dagen drogen. En afkoelen, want de iglo voelt warm aan. De chemie van het gips, geeft Guillermo aan, waarna ik de gipstafel af ga bikken.

Vervolgens was ik mijn handen, pak een nieuw stuk klei en begin aan mijn tweede werkstuk. Waar denk je aan, vraag de leraar. Een kop, zeg ik. Niet dus, da’s iets voor gevorderden. Als ik verder ben met de anatomie. Een mens, opper ik. Een staande mens. Compacte halfhoge figuren doen het ’t best, reageert Guillermo. Uiteraard ben ik het met hem eens. Voorstudies voor een beeld van Wilhelmina schieten door mijn gedachten. Ze bevinden zich in een zaal van het Scheveningse museum Beelden aan Zee waar ik ze afgelopen zomer zag. Ik maak een herder, roep ik ferm. Een man met een wijde jas die in het landschap staat.

Dezelfde avond nog zet ik ‘thuis’ wat ruwe schetsen op stukken karton die afkomstig zijn van een doos waarin een zak tarwe-ontbijtgraan zat; we gooien immers niks weg.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten