woensdag 25 oktober 2017

Dokkum (slot); garnalen, Moddergatters en pepermuntjes

Op de fiets door Noord-Oost Friesland. Mijn vrouw heeft een knooppuntenroute samengesteld die binnen de gemeente Dongeradeel blijft. In deze dunbevolkte streek blijkt die administratieve eenheid ruim genoeg voor een rondje van 55 km zonder ‘groot Dokkum’ te hoeven verlaten. Vooraf googelt ze het aantal bewoners van deze provincie: bijna 650.000. ‘Geen wonder’, zeg ik, ‘Als na De Jong en Jansen de achternaam De Vries op 3 in de top-10 staat, moeten er in de loop der eeuwen wel erg veel lieden dit oord verlaten hebben’. Friezen in de diaspora; dat moeten er veel zijn. 

In de zon en met de wind in de rug, zeilen’ we richting Waddenkust. Drie maanden terug deden we bij vergelijkbaar weer een ‘rondje Lauwerszee’, niet zover hiervandaan. Ook nu volgen de dorpjes en buurtschappen met in onze ogen opmerkelijke namen elkaar in een aardig tempo op. Opvallend zijn de kerktorens met zadeldak. In een aantal gevallen zit daar een romaanse hal aan vast.

Hier moeten jongelui kilometers trappen om op een school voor middelbaar onderwijs te komen. Opvallend veel hebben hun stuur voorzien van een ossenkop, voor het hangwerk tegen de wind in. Boudewijn de Groot gaat door mijn hoofd terwijl ik kauw op de vraag van mijn vrouw waarom hier eigenlijk niet meer bekende wielrenners vandaan komen. Concurrentie van het schaatsen op de (kunst)ijsbaan? Of misschien vinden jonge fietstalenten zes jaar heen en weer met boekentas of rugzak wel zat. Of is (dan wel was) de zondag traditioneel aan andere zaken gewijd?

We naderen een dorpje dat niet op -jum, -ga of -werd eindigt: Moddergat. Bekend van Man bijt hond, hoor ik naast me. Dat heb ik dan gemist. 'Toen was ik zeker in de keuken'; ik hoor het ons moeder nog zeggen.
Zou het trouwens effect op mensen hebben als ze in hun jeugd steeds moeten vermelden dat ze uit Moddergat komen? Wat voor reacties krijg je dan? Hoe wordt zo’n inwoner trouwens genoemd: Moddergattenaar? Moddergatter, Modderkruiper? Het is Moddergatter, lees ik later. Ik merk dat ik dadelijk iets smoezeligs verwacht aan te gaan treffen.

Het tegenovergestelde blijkt waar: het plaatsje achter de dijk maakt een frisse en schoongewassen indruk. Vrolijk zelfs, als helft van de Siamese tweeling Moddergat/Paesens. Bij binnenkomst is er een voormalig granaatfabriekje dat bij nader inzien garnaalfabriekje moet zijn. Dat krijg je als je het Friese ‘It Genaatfabryk’ niet nauwkeurig leest. Het is te huur voor presentaties en andere kleinschalige bijeenkomsten. Iets verder vormt een ensemble vissershuisjes het mini-openluchtmuseum ‘t Fiskershúske, met ertegenover een monument dat herinnert aan een stormnacht van 5 op 6 maart 1883 waarin 17 schepen vergingen en 83 vissers uit deze gemeenschap omkwamen. Op de kam van de dijk zijn hun namen te lezen; aan de voet staat een beeld van een vrouw-met-kind ter ere aan de echtgenotes die er zich toen doorheen moesten slaan.

Aan de zeekant blubber tot zover het oog reikt. Met aan de overzijde een ‘vermoeden van Ameland’, Op een bord staat handgeschreven dat het om 16.40 uur hoog water is. Een groep wadlopers komt net aan wal.

We fietsen door het dorpje met de dubbele naam. In het oog springend is de St.-Antoniuskerk. Het spitse torentje is van latere datum; het kwam ter vervanging van een zadeldakuitvoering. Het geheel heeft nog romaanse delen en opnieuw lees ik dat de kloostermoppen hier ‘friezen’ genoemd worden.

We gaan verder westwaarts. Schapen begrazen de dijk en boven ons zijn veel kleine en grotere roofvogels waar te nemen. Ze hebben hier alle ruimte.
Die is er ook zat om de congestie in de Randstad te ontlasten. Heel veel plek voor een nieuwe stad. Misschien kan het nieuwe kabinet het verhuizen van West naar Noord bevorderen door te beginnen met een remigratiepremie voor Iedereen die De Vries heet. Dit soort dingen ga je als vanzelf denken, peddelend in het groen onder hoge heldere luchten.

Bij Holwerd betrekt het en in een mum van tijd wordt de hemel grijs. De wind neemt toe en we gaan richting Dokkum. Regen is er niet voorspeld; onze plotse haast wordt ingegeven door de wetenschap dat de keuken in het Abdijhotel tot 15.00 uur open is voor de lunch. We hebben al uitgecheckt, de koffertjes staan in de auto, het fietsenrek is bevestigd. We kunnen na de bik direct weg om de vrijdagavondfile (aangevuld met herfstvakantiegangers) vóór te zijn.

Eerst een stuk over smalle weggetjes, de berm in voor grote en kleine landbouwmachines. De schuif achter een tractor schaaft de kleiklonten van het wegdek. Wat later komen we langs de DVC, de Dokkumer Vlaggen Centrale, een (iconisch) bedrijf dat we al kenden. Nieuw is wetenschap dat daar vlakbij de Wilhelminapepermuntjes gemaakt worden. Zou je de fabriek niet gezien hebben, dan was er altijd nog de geur!

Ruim voor tijd kunnen we aan tafel in de gelagkamer. Het wordt voor alle twee een vegetarische schotel met quinoa, groente, pecannoten, tomatencompote en geroosterde plakjes halloumi en pompoen. Na het voldoen van de rekening ‘bestuit’ (complimenteer) ik de kok: ook hij had een belangrijk aandeel in het genoegen van deze Dokkumse Driedaagse.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten