zondag 20 maart 2016

Bolduque (59); hit

Deze tekst verscheen op 20 maart als column in de rubriek ‘Onder de Boschboom’ in De Bossche Omroep.

Is het bijzonder dat er uiteindelijk zoveel werken van Jheronimus Bosch in Spanje terecht zijn gekomen? Nee. Als de ‘Katholieke Koningen’ Isabella I van Castilië en haar man Ferdinand II van Aragon in 1492 bij Granada het laatste Arabische bolwerk op het Iberisch Schiereiland in handen krijgen, wil Isabella Spanje weer zo snel mogelijk bij de andere Europese landen aansluiting laten vinden. Allereerst moet iedereen katholiek worden, net zoals ‘vroeger’ onder de Visigotische vorsten (rond 700). Zoals eigen is aan totalitaire leiders, kiest ze voor uitsluiting en zuivering. Joden die zich niet bekeren, stuurt ze in datzelfde jaar het land uit. In de loop van de tijd volgen de moslims. De Spaanse Inquisitie gaat toezicht houden op het rechte geloof.

Ook door middel van de kunst wil Isabella Spanje laten herintreden. Italië gaat een belangrijke bron vormen én De Lage Landen, toen nog onder de Bourgondische vorsten. Vooral de zogenaamde ‘Vlaamse Primitieven’ zijn favoriet bij de vorstin. De liefde voor die kunstenaars uit centra als Brugge en Antwerpen heeft ze van thuis meegekregen. Uit met name het graafschap Vlaanderen en het hertogdom Brabant trekt ze (met belastingvoordeel) kunstenaars en handswerklieden aan. En vanuit Antwerpen beginnen scheepsladingen schilderijen, altaarstukken, houten stoelen en fijn linnen hun weg te vinden naar het zuiden. Isabella legt een kunstcollectie aan waartoe ook werk van de ‘Vlaamse Primitief’ Jheronimus Bosch behoort. Kringen rond het koningspaar nemen deze voorliefde over en in de loop van de jaren wordt de kunst uit onze streken een hit onder de Spaanse bovenlaag. Er ontstaat zelfs een ‘estilo gótico hispano-flamenco’, een Spaans-Vlaamse gotiek. De nazaten van Isabella en Ferdinand zetten deze trend voort: Karel V, Filips II, III, IV. Vooral Filips II groeit uit tot een bewonderaar van verzamelaar van Bosch.

De aandacht voor de werken van Jheronimus Bosch - die in Spanje tot de ‘primitivos flamencos’ behoort - past binnen een trend. Dat ze de lange (boot)reis naar het zuiden overleven, mag wel degelijk bijzonder heten. Al lijkt in de 15de en 16de eeuw het vervoer over zee de aangewezen weg, zonder gevaar is deze niet. De schepen richting Spanje vormen een interessante prooi voor kapers en - afhankelijk van de politieke verhoudingen - voor buitenlandse oorlogsbodems. Uiteraard spelen ook de elementen een rol. Ladingen bestemd voor Castilië gaan in stormweer verloren, onderweg naar Cantabrische havensteden als Santander, Laredo en Bilbao. De Golf van Biskaye staat bekend om zijn grillige klimaat. Zo verliest Mencía de Mendoza werk van Bosch, waarschijnlijk door een schipbreuk..

Eenmaal aan wal, moeten de schilderijen de woeste en steile Cordilleria Cantábrica over. Ze worden - goed ingepakt - vervoerd in aangespannen karren, op muilezels, of daar waar zelfs deze lastdieren niet kunnen komen, op de rug van mensen. Het wegennet is slecht, het weer in de bergen onvoorspelbaar, rovers zwerven rond en niet anders dan met de grootste moeite komt de eerste grote stad in zicht: Burgos. Vanaf daar worden de omstandigheden wat gunstiger en verloopt het vervoer vlotter.

Meer weten? Lees Harry van den Berselaar en Lieve Bedeer, Kunst van de Lage Landen naar Spanje, Bossche Kringen nov. 2015.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten