Wij babyboomers hebben het de laatste jaren wel gevreten,
nondeju. Oké, van de recente crisis krijgen we nog net niet de schuld, want de
inhalige daders waren precies iets te jong. Al het andere dat fout loopt, hebben we
wel gedaan. Te lang de kachel op kolen gestookt, vervolgens op aardolie en nu op gas.
We hebben de geldverslindende VUT uitgevonden en de caravanvakanties-buiten-het-seizoen. En nu drinken we te veel. ‘We vormen de generatie die gewend is te
drinken’, zei onlangs nota bene een leeftijdsgenoot namens de Ouderenbond. ‘We zouden
tijdens de vastentijd eens 40 dagen moeten stoppen’, suggereerde hij in een adem.
Daar krijg je een speldje voor. Een soortement druppel.
Tijdens carnaval kwam ik de zoon van een kennis tegen. ‘Nu mag
het nog’, zei hij, terwijl hij me een glas bier overhandigde. ‘Aswoensdag
begint jullie drooglegging’.
Onze drooglegging? Ik keek hem wat daas aan, hoewel dit pas mijn
derde biertje die ochtend zou worden. ‘Ja’, ging hij verder, ‘Goeie actie van
de ouderenbond. Gezond ook. De generatie van jou en van pa drukt wel flink op het
nationale zorgbudget’.
Ik dacht: ‘Ik zal oe hebbe, vader’. Want wie moest er na het
examenfeest zonodig tussenuit? Voor een adempauze. Alsof hij met zijn ouders
niet verder geweest was dan Losser en Melissant. We konden ‘m op internet
volgen via ‘Waar zit ik?’ Nou, hij zat niet: hij lag. Op de witste stranden,
met de mooiste meiden die daar zelf beslist niet woonden en ook de noodzaak
voelden om zich na 18 jaar lummelen te leren kennen.
Na een jaar lamballen zat hij weer op zijn jongenskamer - mama:
het was wel even wennen hoor, na al die vrijheid die we thuis hadden - om te
gaan studeren. De trein slipte in de late herfst op te natte blaadjes en
toen huisden zijn ouders hem met een gehuurde boedelbak over. Beestachtig hard
blokken en toch iets buiten schema afgestudeerd, meteen een baan - papa: na
zijn stage wilden ze hem zo graag hebben - leasebak, leuke partner en dan dus
ook serieus denken aan een gezin. Plus huis. Plus studieschuld. Plus hypotheek.
En voor dat laatste mocht papa, inmiddels ook gepensioneerd babyboomer, wel
mooi mee naar de bank. Om garant te staan.
Kijk, dat dan weer wel, jongen. Want je ouders hadden leren
sparen. SPAREN. Geld wegzetten voor later, snap je? Want zo zijn wij opgevoed, kerel.
Wij, kinderen van de Wederopbouw en de Bestedingsbeperking. Met ouders die de
Tweede Wereldoorlog nooit meer kwijt zouden raken. Waar we van leerden dat die
ene aardappel die vandaag niet opgaat, morgen in de soep kan. En uitgerekend
jij gaat mij vertellen dat wij op het zorgbudget drukken. D’r moest een wet
komen die het jouw vader verbood om voor jou garant te staan. In mijn tijd,
sodejanus ....
Ik keek ‘m aan. Wat ik had willen zeggen, stierf op weg naar
woorden. Het zou toch niet meer worden dan het zoveelste verhaal uit de
prehistorie, waarmee ik alleen mezelf zou bereiken met een litanie die ik al
kende. ‘Er zitten anderen aan het roer’, zou Rosanne Hertzberger nog geen week later in haar zaterdagse NRC-column schrijven. Jongere lieden, met andere ideeën.
Zwijgend nam ik zijn glas aan om na een kleine stilte te
zeggen: ‘Merci. Daar drinken we dan op. En weet je, gelukkig drukken we op dat budget met
zeer velen. Een paar miljoen of meer ouwe knakkers, die na de oorlog tussen de soep
en de aardappels in elkaar gezet zijn. Met schaarse middelen. Over tien jaar zijn
jullie van die krakkemikkige babyboombende af. Doe je ouders mijn hartelijke
groeten. Ik bel je pa binnenkort voor een goed glas trappist. Bedankt voor de
pils. Proost’.
Die trappist met zijn pa wordt dan na de Pasen. Want ik doe mee
aan die drooglegging van 40-dagen. Misschien bewoog ik me door het uitzicht op zo lang 0%
alcohol wat minder ontspannen dan anders in dat carnavalsgewoel. Tenslotte moet
de aanvechting om die jonge knaap verbaal naar de strot te vliegen, toch ergens
vandaan komen. Toch?
Deze reactie is verwijderd door de auteur.
BeantwoordenVerwijderenSubliem...
BeantwoordenVerwijderenBehalve dan die van oe eigens verzonnen drooglegging van 40 dagen. Ok op vrijdagen dan, dan kom ik niet in de snoeptrommel.
Wat heb ik toch met monkelen....