woensdag 29 oktober 2014

Bossche ziel (1); muziek, taal, ontmoeting

Bestaat er zoiets als een Bossche ziel? Herken je een Bosschenaar van een afstand? Sommige inwoners van de stad zullen hierop direct bevestigend reageren. Anderen zeggen ‘wie weet’. Graag reken ik me tot die tweede categorie.

Om te beginnen worden Bosschenaren gewoon in bed geboren: thuis of in het ziekenhuis. Niet echt bijzonder dus. Interessant is te weten wat er vanaf dat moment gebeurt om - laten we zeggen - 18 jaar later de boreling van toen te horen roepen: ‘Ik ben een echte Bosschenaar’. Voor een antwoord hierop wil ik in een aantal blogs wat bouwstenen aandragen.

Cijfers zijn op dit punt niet aanwezig. Misschien kan een promotieonderzoek e.e.a. staven. In elk geval is de kans aanwezig dat een kind dat in Den Bosch ter wereld komt, zeker één ouder heeft die een muziekinstrument bespeelt. Is dat bijzonder? Kijken we naar de kaart van het Meertensinstituut, dan blijkt dat in het (voormalige) katholieke deel van Nederland verenigingen op het gebied van muziek (koor, harmonie, fanfare, operette, etc.), toneel, schutterij en aanverwante activiteiten min of meer gemeengoed te zijn. Wat het voor Bossche keinder iets specialer maakt, is als die pa of ma in een carnavalsclub speelt. Wat dat kan betekenen: daarover later. Hoe dan ook: muziek hoort bij de stad en getoeter of getrommel thuis laat niemand onberoerd.

Den Bosch heeft een eigen stadstaal of -dialect zo u wil, die/dat - hoewel in een teruglopend aantal sprekers - ook door jongeren beheerst wordt. Het ‘kunnen verstaan’ geldt voor meer mensen dan ‘het kunnen spreken’. Onderzoek van ondergetekende en Gerlaine Piters-Jansen maakt duidelijk dat er drie taalvarianten voorkomen die met name naar klank en wijk te onderscheiden zijn. Zo sprak de voorgaande Peer van de Muggenheuvel een mooi middenstands-Bosch terwijl zijn opvolger hard zijn best moet doen om daarbij in de buurt te kunnen komen. Meervoudig winnares van ‘de Klèts en schrijfster van tot nog toe twee Oeteldonkse dichtbundels Monique Gloudemans hanteert de prachtige ronde standaardvariant. De derde vorm, gekenmerkt door hard uitgesproken en langgerekte klinkers, wordt vaak gehoord, terwijl niemand zegt deze zelf te spreken. Een interessant fenomeen in de tijd dat ik met de bandrecorder op stap ging. Wat het ook zij: het Bosch wordt in het openbaar gekoesterd tijdens bijeenkomsten en opvoeringen. De herkenning zorgt voor een onderlinge band. Bosch kunnen spreken draagt bij aan de identiteit.

Vervolgens bestaat zoiets als het streven van het lokale bestuur om de stad van een onderscheidend imago te voorzien. Lange tijd werd de leus ‘Den Bosch, Ontmoetingsstad’ gehanteerd. Die suggereerde dat de gemeente een platform bood voor ontmoetingen op velerlei terrein: mode, paardensport, toneel, muziek horeca. Of die campagne met koppen van Bossche gezichtsbepalers er veel toe bijgedragen heeft dat - zeker op zaterdagmiddagen - er soms geen doorkomen aan is in het centrum, weet ik niet. Bekend uit onderzoek is dat de meeste bezoekers komen om ‘te shoppen’. En daarbij iets te gebruiken, bij voorkeur op een terras. Daarbij is het kennelijk niet van belang dat Den Bosch zich al jaren met gemak weet te handhaven in de nationale top-3 van ‘duurste terrassteden’. Overigens heeft het gemeentelijk promotiebeleid zich verlegd naar het binnenhalen als titels als ‘De winkelstad van Nederland’, waarbij winkelstad vervangen kan worden door ‘fietsstad’, ‘groenste stad’, ‘meest gastvrije stad’. Wie in zo’n stad opgroeit en woont, kan aan dit soort ‘gewaardeerde aandacht’ niet ontkomen. Dat zet zich vast op de mens.


(wordt vervolgd)

vrijdag 10 oktober 2014

Geen volksverhuizing

Dat met die befaamde volksverhuizingen lijkt het toch net even anders te liggen. Het idee kan op de schop dat na de Romeinse tijd Europa één doorgangshuis was voor elkaar opvolgende hordes migranten. Eerder is sprake van ‘langzame volksverschuivingen’, schrijft Annemarieke Willemsen.

Tja, hoe moet dat nu verder? Want als iets eenmaal in het geschiedenisboek staat, lijkt het in beton gegoten. Zo weet elke Nederlander dat na het vertrek der Romeinen ons land in duisternis gehuld werd. Tot het aantreden van Karel de Grote zou die donkere tijd er een zijn geweest van verval, woestheid en wapengeweld. En van al die lieden-op-drift dus. Zie dat beeld maar eens bij te stellen: onbegonnen werk.

De tentoonstelling ‘Gouden Middeleeuwen. Nederland in de Merovingische wereld, 400-700 na Chr.’ laat zien dat het zoveel jaar terug echt anders was dan we lange tijd dachten. Bij gebrek aan gegevens wisten we niet beter. Vondsten en onderzoek vertellen inmiddels een bijgesteld verhaal.

Wat feiten. Het huidige Nederland was in genoemd tijdvak een randzone van het Merovingische rijk. De vorst zat in Frankrijk en ‘onze’ centra-van-belang waren Tongeren, Maastricht, Nijmegen, Dorestad en Utrecht. Het merendeel had al een Romeins verleden. Wat daarboven zat, bevond zich in een bestuurlijk niemandsland. Alles bij elkaar telde de bevolking 40.000 tot 50.000 zielen. De helft daarvan woonde langs de kust en een kwart in het rivierengebied. Er heerste rust, gestreden werd er niet veel, de gezondheid was beter dan in de eeuwen voor en na de Vroege Middeleeuwen. De infrastructuur – water- en landwegen – was voldoende voor handelscontact met verre oorden.

De meeste mannen waren boer en visser, of ze combineerden beide activiteiten. De vrouwen zorgden voor huis, haard en kleding. Zij bezaten de sleutels van het huis. De sieraden in de vitrines laten zien dat beide seksen gebruikssieraden bezaten die er ook nu nog verfijnd aandoen. Het bewaarde glaswerk is zonder meer mooi.

En die ronddarrende bevolking? Dat liep zo’n vaart niet. Ze trokken niet in aanstormende cohorten door Europa. Eerder was er sprake van een geleidelijke verplaatsing van volkeren.

Kortom: de Vroege Middeleeuwen zijn niet langer ‘donker’. Na bezichtiging van de tentoonstelling in het Leidse Rijksmuseum voor Oudheden blijkt die periode een aangename kleur gekregen te hebben. Op 26 oktober loopt de expositie ten einde. Allez dus!

Het flankerende en overtuigende boek van dr. Annemarieke Willemsen ‘Gouden Middeleeuwen. Nederland in de Merovingische wereld, 400-700 na Chr.’ bevat een schat aan informatie.







dinsdag 7 oktober 2014

Malta (2); de Romeinse Weg

Eind september is het lekker weer op Malta. De door ons bezochte restaurants hebben een prima keuken en onze studio is goed. Ondanks deze positieve punten komt de ‘klik’ met het eiland niet tot stand; bezoeken aan Valletta en Gozo veranderen daar weinig aan. Geel overheerst in de bebouwde omgeving; echte kleuren springen er niet uit. Malta presenteert zich ‘ingetogen’, in mijn ogen. ‘Kneuterig’, typeert de jongedame het geheel. Druk, vol en tegelijkertijd heerst er de sfeer van een dorp, waar een grote rust van uitgaat. Misschien vergelijken we te veel met Mallorca en Tenerife waar we samen eerder waren.

Mijn enthousiasme groeit ik wanneer ik op een namiddag vanaf het hotel 150 m. omhoog loop om aan de ‘Roman Road’ te beginnen. Het is 17.00 uur en de grootste hitte is ‘van d’n dag’ als ik langs een geplaveid slingerend pad omhoog ga. Links van de stenen Romeinse weg loopt een brede droge sloot die 2.000 geleden al het regenwater naar beneden leidde. Nu is het al zes maanden kurkdroog; volgens schema moet de nattigheid in november beginnen te vallen.

Borden geven uitleg. De route zigzagt omhoog naar de heuvel waarop het oude Xemxija lag. Zo’n 6.000 jaar terug ‘begonnen’ in het Stenen Tijdperk. En wie zaten niet op Malta: Feniciërs, hun nazaten uit Carthago, Romeinen, Byzantijnen, Arabieren, Noormannen, Spanjaarden, Maltezer Ridders, Fransen, Engelsen. Om dan vanaf 1964 een eigen republiek te kunnen worden. Deze ‘Heritage Trail’, beschreven door een groep ‘Vrienden van Xemija’, getuigt van dit verleden.

De route leidt langs onder meer een menhir, twee Romeinse bijenkolonies, een pelgrimsweg, graven en grotwoningen uit elkaar opvolgende tijdperken, de resten van een Neolithische tempel, een 17de-eeuwse boerderij, een Romeins badhuis en opmerkelijke uitgehakte neolithische ‘wegsporen’.

Na mijn eerste wandeling verhaal ik mijn tocht aan de balie van het hotel. Daar blijken ze het boekje te hebben waarvan ik las op een van de borden onderweg. Verdikke, heb ik toch wat dingen overgeslagen en daarom ga ik de volgende dag na een luie dag aan het zwembad terug. En de ochtend daarna nog een keer, mét de jongedame.

Van het geheel vind ik de Romeinse bijenkolonies het meest tot de verbeelding spreken. De bijenvolkeren konden terecht in muurnissen, waarachter ze in aardewerk potten hun raten bouwden. Volgens een theorie zou de naam Malta een verbastering zijn van de Romeinse naam Melita die verwijst naar ‘mela’: honing. Waarom ook niet.

Een van die honinggaarderijen is gevestigd in een voormalige Fenicische begraafplaats. Overigens blijken veel oude begraafplaatsen later hergebruikt te zijn. Bijvoorbeeld als grotwoning (tot ca. 1930). Op de stenen toegangspoort tot een daarvan heeft iemand eeuwen geleden de afbeelding van een galei gekrast. Een opmerkelijk spoor uit het rijke verleden van Malta.

De gemeente mag dat verleden best meer onder de aandacht brengen van de bezoekers aan dit deel van het eiland. Is de moeite meer dan waard.











De Heritage Trail op joetjoep: https://www.youtube.com/watch?v=Vv_bF2Y3n_0


dinsdag 30 september 2014

Malta (1); geelzucht

Één stap buiten het vliegtuig slaat de hitte onmiddellijk toe. De eerste gedachte is dat het toestel zelf deze warmte uitstraalt; tenslotte hangt een straalmotor vlak voor ons. Niet dus. 20 stappen later biedt de hal verkoeling: buiten heerst de sirocco, de wind uit de woestijn die Malta in de dagen rond 23 september tijdelijk in een sauna verandert.

Wij rijden met de bus richting Xemxija, een plaatsje in het noordwesten aan St. Paul's Bay. Het lijkt alsof we voortdurend door een verstedelijkt gebied gaan: waar de ene gemeente ophoudt, begint direct de volgende. Gele bebouwing overheerst, opgetrokken uit de lokale kalkzandsteen. 'Alsof we op een zomerse dag door de buitenwijken van Edinburgh rijden', denk ik. De Britse aanwezigheid van zo’n 150 jaar op dit eiland is goed zichtbaar.

Het is druk: Malta staat op de tiende plaats in de wereldlijst van dichtstbevolkte landen. Op het landkaartje blijkt de vesting van Valletta te verzinken in een agglomeratie van formaat. Het verkeer op de smalle, kronkelige wegen is navenant: te veel voor dit netwerk. 

De jongedame en ik zoeken onderweg naar typische Mediterrane trekken. De talrijke kleine barretjes en winkeltjes uit Italië (dat hier dichtbij ligt), Frankrijk en Spanje – alle drie landen die hier ooit de baas warren – kunnen we niet ontdekken in het straatbeeld. De uitbundige aanwezigheid van bijvoorbeeld bloeiende bougainville en oleander ontbreekt. Het leven lijkt naar binnengeklapt. Mijn voorlopige diagnose luidt: geelzucht.

Eindelijk in het open veld: geaccidenteerd terrein met terrasbouw. Op lage heuvelkammen opnieuw non-descripte bebouwing. Er is nauwelijks groen te bekennen. Stoffig. Als er al vee is, staat dat binnen. Later horen we dat het al zes maanden niet geregend heeft.

We passeren Buġibba, net zoals Xemxija onderdeel van de gemeente St. Paul’s Bay, dan wel in het Maltees San Pawl il-Baħar  Aan de rotsige zeezijde doet het plaatsje leuk aan. Spetterend wordt het nergens, is mijn indruk. Aan de overkant ligt Xemxija. Ik vraag me af waar de mensen hun dagelijkse inkopen doen.

Als de rolkoffertjes in studio 110 van het hotel staan, drinken we wat op een drijvend plateau aan de baai waar volgens de overlevering de apostel Paulus schipbreuk leed. Malta, waar de Europese en Arabische wereld elkaar raken. De eerste kennismaking heeft me wat afwachtend gemaakt. Ik ben benieuwd naar de komende dagen.

zaterdag 20 september 2014

Sint & Smurfpiet

Moest vandeweek best wel lachen om die krampachtige Roetpiet. Een nieuw bedacht wit hulpje van de Sint, met op zijn/haar blanke smoeltje donkere vegen van al dat claustrofobische geklauter door de schoorsteen. Een bleekscheet die geen roetmop is! Daarentegen wel iets tussen die twee verboden woorden in: een schetige roetpiet.

Ooit lieten Puk & Muk zich vergezellen door Moortje. Misschien was die verwant aan Moriaantje; ook al zo zwart als roet. En blankvel Arendsoog had een roodhuid als vriend: Witte Veder. Kuifje ontmoette in Afrika een krompratende bevolking 'Dat schip Sneeuwwitje heet, en Kuifje en Bobby hier brengt'. Dat alles ligt - als politiek incorrect - ver achter ons.

Opmerkelijk dat ik aan onze zwarte Pieterman moet denken in dit witte dorpje. Een smetteloos wit Duits dorpje, met de prachtige naam Bad Fredeburg. Een Kurort. Doet het ook geweldig op een ansichtkaart, met al dat goed onderhouden 'Fachwerk'. Schilderachtig, hoewel veel van wat hier staat na '45 opnieuw opgebouwd moest worden. Barstensvol 'nach alter Tradition', met diensters in klederdracht en oude mannen in typische groene jasjes.

Goedheiligman loopt tussen deze historisch uitgedoste lieden niet rond. Gelukkig zijn er andere zaken die dit land tot op het bot verdelen: de 'Weißwurst-Linie' om wat te noemen. De bondsrepubliek heeft als bekend een geschiedenis waarbij veel vraagtekens te plaatsen zijn, maar het hoofdstuk van Pietermanknecht ontbreekt in het boek.

Ik zal eens navragen hoe het hier met Karl May’s reisavonturen vergaan is. Kan best meevallen, want in mijn herinnering was de auteur vóór de belangen der oorspronkelijke bewoners van Amerika. In mijn stukgelezen exemplaar van ‘Winnetou, het opperhoofd der Apachen’ staat bijvoorbeeld op pagina 87: 'Het lijkt u zeker wel vreemd, een Duitscher, die Apache is geworden?' 

Aan onze kant van de grens bestaan er dus plannen om Sint z'n knecht op te bleken. Met als lichtend voorbeeld kindervriend Michael J. Bovendien wordt ie/ze ontkroesd, van de blinkende oorbellen ontdaan, terwijl ook het rood op de lippen zowat verdwijnt. Er komen ook roodharige mutaties. En blauwe: de Smurfpiet.

Roetpiet: hoe krijg je het bedacht? Sterker nog: hoe krijg je het ingevoerd? Zal wel een kwestie van wennen zijn. Zoals Nederland – met name op papier - met enige oefening ook de volgende overstappen heeft leren maken. Gekkenhuis werd psychiatrisch ziekenhuis, blind visueel gehandicapt, gevangenis justitiële inrichting, schoongemaakt gecuretteerd.

'Nederland wordt steeds schoner', staat op de milieufolder. Wie weet raakt ook Zwarte Piet bijgezet in het onbeschaafde verleden van Nederland. De strijd is nog niet beslist.


zondag 7 september 2014

Kant

Deze tekst verscheen als column bij de rubriek 'Onder De Boschboom' in de Bossche Omroep van 7 september.

Op 5 en 6 september 1944 – nu dus 70 jaar geleden – ontruimden de Duitsers Konzentrationslager Herzogenbusch. In de 20 maanden dat ‘Kamp Vught’ in gebruik was, zaten daar 32.000 mannen, vrouwen en kinderen langer of korter gevangen. Zeker 749 stierven er; velen werden op transport gesteld, op weg naar een zekere dood. Nu houdt een klein deel van het oorspronkelijke terrein de herinnering vast aan die gruwelijke tijd. Een paar keer per week passeer ik de drie wachttorens en het prikkeldraad. Rennend. ‘Ik loop aan de goede kant’, denk ik dan.

Die gedachte heeft in de jaren een dubbele lading gekregen. Eerst ervoer ik met name de blijdschap om het feit dat ik me hier vrij kan bewegen. Later kwam ook de vraag wat toentertijd landgenoten aanvoerden als reden om aan de andere kant van de afrastering te gaan werken. Aan de ‘verkeerde’ kant.

Ik kan meer dan zeven decennia na dato niet in hun hoofden kruipen. Bovendien kent de discussie over ‘goed’ en ‘fout’ de nodige valkuilen. In haar proefschrift ‘Mensen, macht en mentaliteiten achter prikkeldraad’ (2011) draagt Marieke Meeuwenoord motieven aan voor de keuze van Nederlanders om (in Vught) als bewaker aan de slag te willen. Twee zaken springen eruit: het ging om een relatief goed betaalde baan met bijkomende materiële voordelen. Brood op de plank. Daarnaast was er ‘de overtuiging voor de nationaalsocialistische zaak’. Bij de meeste kandidaten streden opportunisme en overtuiging om voorrang. ‘Opportunisten’ met een gezin blijken, omdat ze geen of een klein inkomen hadden, vaak al eerder voor de Duitsers gewerkt te hebben. Vervelend genoeg bracht deze inzet hen dikwijls ver van huis. Een baan in Nederland maakte de hereniging met partner en kinderen mogelijk. Voilà. Voor jongemannen gold een combinatie van geld, avontuur, ‘weg van thuis’. Niet alleen politieke overtuiging leidde dus tot deze vorm van collaboratie.

Kandidaten die goedgekeurd werden, kregen een opleiding. Deze vond plaats in onder meer de Bossche Willem I-kazerne en het Kamp Vught. Na afloop waren ze SS’ers, leden van een gevreesde categorie. Anders dan ik verwacht had, blijkt uit het onderzoek van Meeuwenoord dat de jongere kandidaten slechts in een enkel geval uit NSB-gezinnen kwamen. NSB’ers, een verachte categorie.

‘Ik loop aan de goede kant’, terwijl ik kijk naar barak 13B. In mijn jeugd wisten ze precies welke Nederlanders aan de verkeerde kant gestaan hadden. De verhalen daarover van mijn ouders en hun leeftijdsgenoten waren scherpe kiekjes in zwart-wit. De bewakers van Kamp Vught zijn vervolgd. Met hen heb ik geen mededogen als ik twee keer per week langs wachttorens en prikkeldaad ren. Het feit dat ik kennelijk aan de goede kant loop, is overigens niet mijn verdienste: ik ben nooit voor de vraag gesteld om te kiezen in oorlogstijd.

Deze week verscheen van Marieke Meeuwenoord ‘Het hele leven is hier een wereld op zichzelf’. Een publieksboek met als ondertitel ‘De geschiedenis van het Kamp Vught’.


woensdag 3 september 2014

Kijken (3); Albrecht Dürer

Albrecht Dürer, een alleskunner. Schilderen, tekenen, het maken van gravures en houtsneden: hij beheerste het allemaal. Met misschien nog met een kwartvoet in de gotiek en daarnaast een topper uit de Renaissance. Zó begaafd. Ongevraagd werd hij eind zestiger jaren een van mijn drie wegwijzers bij het leren kijken naar kunst.

Dürer (1471-1528), tijdgenoot van Bosch (ca. 1450-1516). Net zoals bij Giotto vroeg ik me af waarom Albrecht al tot een ander tijdperk behoorde terwijl Jheronimus nog werkte in de stijl der Vlaamse Primitieven of ‘Oudnederlandse Schilders’. Was het omdat de Duitser Italië ontdekt had waar het al volop Renaissance was? Wie naar het werk van Dürer kijkt, weet dat de suggesties rond een mogelijk verblijf van Bosch in Venetië of Florence elke grond missen.

Van de houtsneden was en ben ik nog het meest onder de indruk. Zijn ‘neushoorn’ groeide uit tot een icoon. Uren kun je kijken naar het beest - dat hij overigens zelf nooit in levenden lijve zag - uitgevoerd tot in de kleinste details.

Boeiend vind ik de exemplaren waarin hij kunstenaars-aan-het werk in beeld brengt. Schilders achter hun ezel. En de man die een model probeert vast te leggen, zwoegend op de ‘verkorting’: een zeer moeilijk perspectief. De Italiaan Andrea Mantegna (1431-1506), door Dürer sterk bewonderd, had deze techniek onder de knie. Toen ik op een mistige decemberdag tijdens een tentoonstelling in Mantua zijn ‘Bewening van Christus’ zag, begreep ik hoezeer Albrecht tegen hem opgezien moet hebben.

Indrukwekkend is Dürers houtsnede van de vier apocalyptische ruiters.

Veel opwekkender dan de afbeelding van dit kwartet zijn de schilderijen. Uiteraard zijn zelfportret (1498) als jongeman, en Adam & Eva (1507). Zijn weergave van een jonge haas (gouache 1506) is en wordt nog steeds ter versiering gebruikt op van alles en nog wat. Erger nog is het lot van zijn tekening ‘(biddende) handen’: van kunst tot kitsch, 1-, 2- en 3-dimensionaal.

Albrecht Dürer heeft mij geleerd naar het detail en de werking van het perspectief te kijken. Inmiddels heb ik een deel van zijn oeuvre mogen zien dat verspreid is geraakt over verschillende (met name) Europese musea. Elk keer opnieuw een vreugdevolle gebeurtenis.

Kijken (1): http://bolduque.blogspot.nl/2014/08/kijken-1-rousseau-de-douanebeambte.html
Kijken (2): http://bolduque.blogspot.nl/2014/08/kijken-2-giotto-di-bondone.html