We klimmen omhoog langs een weg omzoomd door Japanse cipressen. Deze hebben volgens de gids verschillende kwaliteiten: ze houden grond plus vocht vast en leveren hout voor de meubelindustrie. Dit hoge gedeelte staat er vol mee. Ondanks hun goede eigenschappen blijkt het noodweer van vorige week ook hier zijn sporen te hebben nagelaten.
Al snel bereiken we de kraterrand met een grandioos uitzicht op drie 'binnenmeren': Azul, Verde en Santiago. Het stadje Sete Cidades daar in de diepte doet wat curieus aan: wie wil wonen in een wereld door wanden omgeven?
We lopen twee uur, met zicht op een prachtomgeving: links het zoete water van de ‘lagoas’ en rechts de Atlantische Oceaan. Af en toe accentueert de zon de schoonheid van het landschap.
En ook hier steeds weer hortensias: het eiland barst ervan. Ons hotel heeft het als symbool verwerkt op muren en ruiten. Hortensias: in mijn ogen kerkhofblommen. Na vijf dagen tussen die struiken moet ik er eigenlijk een andere 'beleving' aan toe gaan kennen.
Na de lunch volgt de afdaling naar het stadje. De zon schijnt en duidelijk is te zien dat het diepe gedeelte van het meer blauw en het ondiepe groen is. We luisteren naar het oude verhaal over de prinses en de herder. Ze houden zo veel van elkaar dat de herder de koning om de hand van zijn dochter gaat vragen. Wanneer die hem als a.s. schoonzoon afwijst, huilen de geliefden de krater vol. Zij geeft met haar blauwe ogen kleur aan de ene helft en hij met zijn groene aan het andere part. Wat een liefdesverdriet.
Na een kort oponthoud in een bar, rijden we met het busje naar een volgend meer Santiago. Genoemd naar St.-Jacob. Of naar de kreet waarmee de Spanjaarden - die hier een tijd de baas waren - de vijand aanvielen. Het is een juweeltje, met de kleur van erwtensoep. Wie heeft hier staan janken?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten