zaterdag 27 oktober 2012

Opwaarderen

Deze tekst stond 28 oktober 2012 in de Bossche Omroep, als column bij de rubriek 'Onder de Boschboom'

De gastvrije Bossche overheid ziet graag ondernemers naar de stad komen. Ze creëren arbeidsplaatsen, brengen geld in het laatje, zijn mogelijke sponsoren voor allerlei evenementen. Da's niet alleen van nu: vroeger was het niet anders. Nou, dus niet helemaal, want toen ene Gerard Philips eind negentiende eeuw voor de poort stond, werd hem de kortste weg naar Eindhoven gewezen.

Er zijn ook Bossche ondernemers die hun heil elders zoeken. Interessant vind ik de stadsgenoten die in de zestiende en zeventiende eeuw naar Sevilla trokken om daar hun geluk te beproeven. Hun namen en die van anderen uit het hertogdom zijn opgeslagen in registers die zich in ons land en elders bevinden. De Vlaming Eddy Stols noemt ze in zijn gelijknamige studie uit 1971 ‘De Spaanse Brabanders’. Sevilla, daar was het toen te doen: een centrum voor levendige handel, kunst en cultuur. De metropool - want zo mag die zuidelijke havenstad in die tijd best genoemd worden - trok veel buitenlanders aan: Italianen, Portugezen en ook mensen uit onze contreien. Iemand heeft uitgerekend in hoeveel cafés er geïmporteerd bier getapt werd. Opzienbarend? Ja, want dat verdween in de kelen van Nederlandssprekende cliënten. Zeker in die tijd dronk een echte Spanjool wijn. De rode drank verklaarde hun donkere uiterlijk, was een theorie; licht bier leidde tot een witte huid en blond haar.

Een aantal van die landverhuizers kwam uit dus onze stad. We kunnen niet meer navragen waarom zij ‘derwaarts trokken’. Eén ding zal als magneet gewerkt hebben: de mogelijkheid om in Sevilla bij het Casa y Audiencia de Indias een vergunning te krijgen om naar Nieuw-Spanje af te reizen: Amerika.



De Bosschenaren om wie het gaat, kwamen uit de toentertijd meest noordelijke Spaanse gewesten: De Spaanse Nederlanden, vaak aangeduid als ‘Flandes’, Vlaanderen. Hoewel ze als Spaanse Brabanders rijksgenoten waren, betekende dat - eenmaal in het ‘moederland’ - niet automatisch een enkeltje richting het nieuwe land. Onze stadsgenoten moesten zich laten opwaarderen tot Sevilliaan. En de kortste route was om een dame uit die gemeente te huwen.

Ik sluit echte amoureuze gevoelens niet uit en denk tegelijk aan de tekst van Jaap Fischer: ‘Het was niet uit liefde, het was om je geld; je was niet mooi, maar welgesteld’. In elk geval lukt het de volgende Bosschenaren om in de eerste helft van de zeventiende eeuw het poorterschap van Sevilla te bemachtigen: Juan Tholincx dan wel Tolinque, Jacques Filter en Jorge Duarte Putershouch. Het mag duidelijk zijn dat hun namen in de registers aldaar behoorlijk verspaanst zijn. Ik neem mijn eigen familienaam maar als voorbeeld: die ziet er daar soms ook erg vreemd uit. Hoe dan ook, die Juan Tholincx - Jan Teulings? - wist het ver te brengen. Vier jaar na zijn naturalisatie stierf hij in Mexico.

Tekenend voor die tijd is het verhaal van Bosschenaar Jan de Weer. Hij bereikte in 1640 de stad Sevilla. Op dat moment was zijn geboortestad al elf jaar niet meer in Spaanse handen. Toen hij zich probeerde aan te passen aan de lokale ‘lifestyle’, achtte hij zichzelf - om het met een hedendaags woord te zeggen - ‘underdressed’. Dus vroeg hij in een brief het thuisfront een donatie te doen om hem daar passende kledij aan te laten schaffen.

Van Juan Tholincx weten we zeker dat hij de overkant van de Atlantische Oceaan bereikte. Hij  werd, volgens de annalen, in het jaar 1640 begraven in Mexico.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten