Op een dag zit er een
nieuwe jongen bij ons in de vierde klas. Hij woont bij mij om de hoek. Vanuit
de achtertuin kan ik hun balkon zien. Hij komt uit Indonesië waar zijn vader
militair was. De kranten staan vol met verhalen over Nederlanders die alsnog
naar hier komen. Spijtoptanten heten die. Een moeilijk woord.
Er zijn ook nog twee
broertjes. Zijn moeder ben ik nog niet tegengekomen. Dat gebeurt pas als ik na
school bij hun thuis ga spelen. Zijn ma lijkt wel een meisje, lacht veel en
heeft kleurrijke kleren aan. Ze is mooi en met zo’n dame wil ik later trouwen. De
moeder heeft veel weg van de vrouwen op de postzegels uit Singapore. In die stad woont mijn
oudste zus en ze stuurt brieven met foto's. De zegels week ik van de enveloppen en doe ze in een boek. Soms schrijft ze uit Johore.
Of ik honger heb.
Tuurlijk, als je negen bent, waarbij ik wel wil weten wat. Een loempia. Dat ken ik niet, want die heb ik nog nooit op. Dan krijg ik een gebakken
loempiavel recht uit de pan. Een soort pannenkoekje met een aparte smaak, denk
ik. Er komt ook een glas met donkere limonade op tafel en dan drink ik voor het
eerst van mijn leven Coca-Cola. Net of dat spul uitzet in mijn mond. Best
lekker.
Dan gaan we in de gang
spelen. Misschien is mijn moeder wel in de tuin. Om hier van de tweede etage naar
haar te zwaaien, loop ik door de keuken naar het balkon. Ik kijk naar onze
kant; ma is er niet. Boven mijn hoofd bungelen kleine visjes aan een touw. Kennelijk
moeten die nog wat drogen. Mijn pa brengt ook regelmatig karper of snoek mee en
die beesten verdwijnen naar de koelkast. Zouden die visjes die in de zon hangen te
blikkeren nog te eten zijn?
Als ik thuiskom, vraagt
ma waar ik gespeeld heb. Op mijn antwoord reageert ze met: 'Bij die Indische
Indische mensen?'. Ik zeg 'ja' en er hangen visjes op het balkon te drogen.
Wanneer ik later in
Indonesië rondreis, zie ik overal visjes die aan lijnen en op rekken in de zon
gedroogd worden. Balkonvisjes.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten