donderdag 20 november 2014

Bossche ziel (6); Oeteldonks spel

Mogelijk is carnaval hét element dat de vorming van de vermeende ‘Bossche ziel’ beïnvloedt. Zeker is deze traditie het aspect bij uitstek waarin de Bosschenaar zich laat zien; z’n ziel ‘blootlegt’, zegmaar. Dit plaatselijke carnaval kent verschillende varianten die (zoals bij de Bossche stadstaal ook het geval is) tot eenzelfde familie behoren, in dit geval genaamd Oeteldonk.

Oeteldonk is een van de drie ‘rijken’ in Nederland waar een ter plekke stevig geworteld en kleurrijk uitgegroeid carnaval bestaat. De andere twee bevinden zich in Bergen op Zoom en Maastricht. Hoewel alle drie zeer verschillend in uitwerking, verwijzen ze naar een gedeelde Bourgondisch decor, waarmee ze zich onderscheiden van de Rijnlandse aanpak elders.

Tijdens carnaval heet Den Bosch drie dagen Oeteldonk, een uit-stekende plek in een moerassige delta waar de inwoners, de oetels, het ondanks de hogere ligging het niet droog houden. Belangrijk in die periode is het spel van scherts en luim, waarin met een aantal zaken de draak gestoken wordt, zoals met de lokale politiek en de vip’s. Overigens stort zich niet elke Bosschenaar in het feest; er zijn er die het ontvluchten. Ontgaan zal het niemand: zelfs in de meest afgelegen buitenwijken wappert weken vooraf de rood-wit-gele vlag.

Spel vormt een kernbegrip. Spel om het spel, zoals beschreven door Johan Huizinga in ‘Homo Ludens’ (1938): ‘Spel versiert het leven en vult het aan, en het is als zodanig onmisbaar’. Een kleurrijk accent dus, misschien zelfs ‘de krenten in de pap’. Dit ‘versierende element’ komt met name tot uiting tijdens de Intocht op zondag en de Grote en Kinderoptocht op respectievelijk maandag en dinsdag. Eenzelfde intentie ligt ook aan de basis van de kleinschalige voorpret tijdens Poemiek, De Jankbokaal en de Klètsavonden.

Aan het alleenrecht van dit ludieke karakter wordt sinds enkele decennia in toenemende mate getornd. ‘Spelbederf’ ligt op de loer en gevaar dat dit optreedt, schuilt in de mate waarin organisatoren, deelnemers en publiek het wedstrijdelement gewicht gaan geven. Filosoof Coen Simon schrijft dat het voetbal afscheid nam van het ‘spel’ zoals door Huizinga omschreven, op het moment dat de oefenmeester zijn trainingspak inruilde voor kostuum, overhemd en stropdas. Voetbal is nu een zakelijk evenement, met winstverwachtingen, imagowaarde en individueel transferbelang. Zo verdween in Oeteldonk het spel uit het jaarlijkse Kwèkfestijn op het moment dat deelnemende clubkes ‘beroepszangers’ gingen inhuren om die kwaliteitsimpuls te winnen. Aanvankelijk werd dit schandalig gevonden en volgenden stukken in de krant. Nu is het bereiken van een finaleplaats - al dan niet met huurlingen - de norm. Bij het vernemen van een te lage klassering staan grote mannen met nog grotere bekken te huilen als voetballers die net tweede zijn geworden bij het WK-voetbal. Wie eenmaal de laatste tien minuten van de zaterdagmiddag voorafgaande aan en de bekendmaking van de uiteindelijke juryuitslag bijwoont, weet genoeg.

Een tweede ontwikkeling die ‘spelbederf’ in de hand werkt, is de ernst waarmee het spel meer en meer bedreven wordt. Een ernst die in verschillende gedaantes vorm geeft aan iets wat in wezen als een luchtig en kortstondig verschijnsel het leven even doet opveren. Op zich hoort ernst bij de luim: carnaval is geen luchthartig wegwerpartikel. Of zoals Huizinga zegt: ‘Spel is niet ernstig, maar spel kan heel goed ernstig zijn’. In die zin is het passend om over die luim tijden tevoren na te denken. Op dit moment wordt er in de bouwhal al druk gewerkt aan de realisering van de vaak geestige ontwerpen voor de Optocht. Zelf vind ik het steeds weer spannend of het ‘ons gruupke’ lukt om een actueel onderwerp spits vorm te geven tijdens de Intocht. Daarover vergaderen we vanaf begin januari met (scherts)notulen en al. En als die Intocht heeft plaatsgevonden en we ’s zondags na afloop rond 13.30 uur met een blij gevoel op de volle Markt staan, weten we precies wat we het jaar daarop zeker moeten doen. Iets wat iedereen tien minuten later achter het bier al weer vergeten is.

Aan de Intocht is de deelname van mannen en vrouwen die ik voor het gemak de ‘vrije radicalen’ noem een opvallend verschijnsel. Het gaat hierbij om individuele deelnemers en groepjes die hun eigen gang gaan binnen een volksoploop waarin leden van de Oeteldonkse Club nog enigszins de vaart proberen te houden. Contact van die ‘loslopers’ met het publiek is de helft van de lol én tegelijkertijd iets wat de snelheid uit de stoet haalt. Met opstoppingen, gaten en inhaalacties als gevolg. Een gezellige chaos. De ernst lijkt ver weg. Het officiële protocol ook. Of, om opnieuw in de pas te blijven met Huizinga: ‘Spel is vrij; het is vrijheid’.

De ‘vrije radicalen’ vieren zo hun eigen variant van het grote feest. Vaak in een uitdossing die afwijkt van kiel en pandjesjas, die de standaard zijn voor anderen. De eerste groep beweegt zich ook op enige afstand van de Prins, de Peer en andere iconen waarvan de aanwezigheid welwillend wordt geaccepteerd. De tweede groep, mogelijk de omvangrijkste, hecht waarde aan een uitdossing in blauw en zwart, voorzien van een zo groot mogelijk aantal jaaremblemen op kiel en pandjesjas, met eretekens om de nek en kikkertjes op de (vrouwen)hoeden. Over de kielen wordt de mythe in stand gehouden dat deze blauwe boernoesen nooit gewassen (mogen) worden. Prins, Peer en anderen zijn dichterbij. Zij - plus bepaalde rituele handelingen - worden vooral serieus genomen. Het is in dit segment waarop de ernst meer en meer vat krijgt.

Ook een eigen leven lijken de clubkes te leiden. Er is een grote interne samenhang en zeker ook discipline. De leden trekken er samen op uit, maken muziek voor zichzelf en anderen en vormen daarmee een fundament onder het feest: geen festijn zonder (Oeteldonkse) hits. Vaak is de muzikale prestatie van uitstekende kwaliteit.

Hoewel de grenzen diffuus zijn en tegenwerpingen tegen deze stratificatie voor de hand liggen, bewegen zich op het oog dus drie stromingen binnen hetzelfde gedeelde spel. Voor elk zijn de spelregels verschillend. Anders dan bij het Bosch waarin de gebruikers van de verschillende taalvariaties elkaar ‘als van eenzelfde stam’ herkennen en probleemloos kunnen verstaan, lijkt het alsof die onderlinge verstaanbaarheid als het om feesten gaat, afneemt tussen de carnavalsvierders. De reden kan gezocht worden in de mate waarin de verschillende feestgangers ‘hun ziel I(en zaligheid)’ leggen in de beleving van het gespeelde dorp Oeteldonk; waarover in de volgende blog.


(wordt vervolgd)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten