Zoals hiervoor wordt
aangegeven, zit het ‘van moeders kante’ in de familie om zwaar aan dingen te
tillen. Gelukkig niet constant en ook niet aan alles. Plus dat de een er wel
mee ‘aangemaakt’ is en de ander het moet doen met de verhalen.
Zo vertelt categorie één
aan de tweede bloedverwante club dat het volslagen onvoorspelbaar is wanneer
het verschijnsel toeslaat. Ook stralende zon aan een strakblauwe lucht
weerhoudt de ‘grauwte’ niet. Het is voor degene die het (be)treft ook niet
altijd duidelijk dat het weer zo ver is. Zelf heb ik met veel inspanning en met
talloze aanwijzingen uit mijn directe omgeving enkele van de verschijnselen
leren herkennen. De floers in het hoofd vreet energie. Tijdens die dagen
schakel ik ongemerkt over op de automatische piloot waarna het me buitenshuis
aardig lukt om de dingen te doen die van me verwacht worden. ’s Avonds ben ik
hondsmoe waardoor bijvoorbeeld het koken - iets wat ik graag doe - met weinig
enthousiasme geschiedt. Als ik dat constateer, vraag ik thuis ‘Hangt het er
weer?’
Op enig moment kan het ook
zomaar ineens wegtrekken. ‘Alsof het gordijn opzij geschoven wordt’, roep ik
dan blij. De positieve energie komt weer los; iets om vast te houden. De vraag
is ‘hoe’? Omdat ik eerder al snel mijn bekomst had van corrigerende chemische
preparaten, is het een uitkomst dat - sinds een jaar of zes – bepaalde vormen
van ‘mentale’ beïnvloeding blijken te werken. Hiervóór noemde er drie van.
Nummer vier lijkt in zijn
aanpak op die van het eerder beschreven ‘ont-moeten’. Tijdens een (in mijn ogen
uitstekende en welkome) training werden we een keer naar huis gestuurd met de
opdracht om eens stil te staan bij het woord ‘maar’. We gebruiken het om de
haverklap. Vaak volkomen functioneel, zoals in ‘Dit is niet groen maar grijs’.
Als kleurenblinde heb ik geleerd zo’n correctie op prijs te stellen. ‘Ik vind
je plan goed, maar… ‘ is van geheel andere orde. De boodschap zit ‘m in het stuk
achter de komma en om de een of andere reden richten we onze communicatief zo
in, dat na een aai over de bol vaak een negatief signaal komt. Zo van ‘Dat kan
wel lijen na een complimenterende intro’.
De opdracht was om bij
elke (niet functionele) ‘maar’ na te gaan of deze met een andere aanpak
vermeden zou kunnen worden. Zo kan kritiek op een plan uiteraard terecht zijn.
De vraag is of het commentaar ook zonder een ‘best goed, maar toch’-constructie
gemaakt kunnen worden. Wat kan. Bijvoorbeeld door aan te geven dat er meer
wegen naar Rome leiden. Ik had een aantal jaren een baas die dat deed, en dan
eindigde met: ‘En die van jou is er ook een’. Waarna we ons al snel over de
strategische landkaart bogen, want ik wilde dan wel weten wat hij nog meer als mogelijkheden
in zijn kop had. Veel van geleerd.
Wat me vooral op is gaan
vallen wanneer er weer eens een ‘maar’ in mijn eigen taalgebruik aan zat te
komen, is het feit dat ik de meeste ‘maars’ gewoon weg kon laten. Wat het
experiment namelijk opleverde was dat de wereld waaruit ‘maar’ opduikt, er een
is waarin we het kennelijk fijn, nuttig, passend, etc. vinden om op een
kwaliteit of prestatie van de ander af te dingen. ‘Heb je gezien dat X zijn
huis heeft geschilderd?’, ‘Ja, maar hij heeft wél twee linkerhanden’. Ook de
eigen prestatie of ervaring kan ‘bemaard’ worden: ‘Ja, we hadden een prima
hotel, maar er waren te weinig ligbedden rond het zwembad’. Totaal overbodig,
dit soort ge-maar. Inslikken dus. In het eerste geval: gun de ander de lol;
zelf ben je er niet minder om! En bij twee: pak een ander hotel, ga aan het
strand liggen of leg zelf voor dag en dauw een handdoek op zo’n ligding. Meut.
Een leuk bijeffect van de
bevinding dat het leven met veel minder ‘maars’ toekan, is dat dit het hart
verblijdt waardoor het gesomber minder snel gedijt.
(wordt nog één keer
vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten