Het lijkt een ritueel.
Zo gauw de zon rond 08.00 uur ’s morgens de Baai van El Médano bereikt, gaan de
eerste badgasten te water. Veelal vertegenwoordigers van de Derde Leeftijd.
Senioren dus. Een deel daarvan verschijnt groepsgewijs bij het strand, gehuld
in kamerjas, omgeslagen badlakens of ‘iets makkelijks’. De bovenkleding
verdwijnt in een van de tassen die even later aan een reuzenkapstok langs de
kademuur hangen. Localo’s. Ze komen voor de echte bakgasten uit zwemmen en
kletsen. Zo ook de club oudere dames die ik vanwege hun hoofddeksel de
‘dobberende badmutsen’ ben gaan noemen.
Ze deinen een poos op de
golven. Steeds op dezelfde plek. Tegen de tijd dat ik terug ben van mijn eigen
sportieve inspanning, komen ze in een kluitje uit het water. Afdrogen,
gegoochel met badlakens en dan is er koffie op een van de terrasjes.
De Baai van El Médano
kent verschillende gezichten. Een strand in de luwte van de bebouwing is dé
plek om te zonnen. Aansluitend volgt een kartelrand, gevormd door fossiele
zandduinen die met hun spitse snuiten naar de Atlantische Oceaan wijzen. Deel
drie is een winderige zandbank voor de kite-surfers. Richting de Montaña
Bocinegro volgt een mooi stil gedeelte, met daarachter een meertje dat een
afgeschermd fourageerplaats vormt voor overtrekkende vogels. Het is ook de
laatste plek op het eiland waar de chorlitejo patinegro nog voorkomt. Een
refugium voor deze strandplevier.
De baai bood lang
bescherming aan de plaatselijke vissers. De grotere schepen ankeren
tegenwoordig precies aan de andere zijde van de zuidpunt: in Los Cristianos,
een echte vishaven, waar de vangst direct verkocht wordt aan de handelaren die
daar klaar staan met vrachtwagentjes en een grote hoeveelheid ijs.
Op 26 september 1519
legde hier in de Baai van El Médano een kleine vloot van vijf schepen aan onder
het commando van Hernando de Magellanes en Juan Sebastián Elcano. Ze waren op
20 september vertrokken van Sanlúcar de Barrameda, een bekende plaats aan de Guadalquivir
in Andalusië. In de Baai sloegen ze onder meer vlees en water in. Ook was er
tijd om te rusten. Op 3 oktober zetten ze koers naar het westen voor de eerste
zeetocht rond de wereld van deze Spaanse verkenners. Bij Vuurland ligt de
Straat van Magellaan, een naam die mij in de zesde klas van de lagere school
aanzette tot het lezen van boeken over ontdekkingsreizigers die de nieuwe
wereld van namen voorzagen.
Ik loop langs de baai
waar Magellaan voor anker ging. In zijn scheepsjournaal vermeldde hij ‘de Rode Berg’,
la Montaña Roja. In het verlengde daarvan maakt een vliegtuig een bocht van of
naar het Aeropuerto Tenerife Sur, waarvan ik de verkeerstoren zie liggen. De
Rode Berg, een in de zee dobberend baken voor reizigers.
De nada, ik heb genoten van 'onze' week in El Médano. Abrazo, Netty
BeantwoordenVerwijderen