Als het vliegtuig landt,
zie ik rechts de Atlantische Oceaan en de Montaña Roja. Links verdringen zich
de heuvels rond de top van El Teide, Europa’s hoogste berg: 3.718 m. Na precies
vijf maanden ben ik weer terug op Tenerife. Ik denk alles te herkennen.
Dat klopt heel aardig.
Althans het eerste halfuur. De lange wandeling naar de bagageband en de winkel
op het vliegveld waar ik een kaart koop om tegen gereduceerd tarief te bussen.
In de aankomsthal staat een kleine dubbeldekker met museale waarde. Het eiland
herdenkt het feit dat hier 100 jaar gevlogen wordt. Het plaatsje waar ik naar
toe ga, was in die tijd niet meer dan een klein vissersdorp, met aan de
zuidkant een vliegveldje voor pioniers. Alleen een mini-torentje herinnert daar
aan.
De standplaats van de taxi’s is waar ik deze verwacht en ook het gesprek met de chauffeur klinkt bekend: over de crisis en hoe die in Nederland is. Een vergelijking met die in zijn land ligt voor de hand. Ook hij was het afgelopen jaar op het vasteland van Spanje en had gezien hoe in Madrid, Toledo en Barcelona het aantal bedelaars toegenomen was. Vooral met mensen waarvan je dat niet zou verwachten. Deze natie heeft met 27%, op Griekenland na, heeft het hoogste percentage werklozen in Europa. ‘Misschien is het op dit eiland wat beter’, zegt de chauffeur, ‘Hier komen veel toeristen’.
De standplaats van de taxi’s is waar ik deze verwacht en ook het gesprek met de chauffeur klinkt bekend: over de crisis en hoe die in Nederland is. Een vergelijking met die in zijn land ligt voor de hand. Ook hij was het afgelopen jaar op het vasteland van Spanje en had gezien hoe in Madrid, Toledo en Barcelona het aantal bedelaars toegenomen was. Vooral met mensen waarvan je dat niet zou verwachten. Deze natie heeft met 27%, op Griekenland na, heeft het hoogste percentage werklozen in Europa. ‘Misschien is het op dit eiland wat beter’, zegt de chauffeur, ‘Hier komen veel toeristen’.
Die blijken er in El
Médano met bosjes rond te lopen. Uiteraard geen overwinteraars, zoals toen ik
hier afgelopen januari en februari was. Zomergasten, naar schatting voor 95%
Spaans. Da’s dus duidelijk een verschil met eerder. Het is daarbij ook drukker
dan toen. In dat zuidelijke geheel vallen de Noord-Europeanen - zoals ik - op als een neger op de Noordpool.
Over die in het oog lopende aanwezigheid bestaat trouwens een vermakelijk
autobiografisch boek.
Warmer, drukker dus en
nog Spaanser dan toen. Ik loop meteen met mijn twee koffers een kapperszaak
binnen. Tien minuten later ga ik fris geknipt richting Calle de Gaviota waar ik
om 18.00 uur Ramón en Chary hoop te treffen, het echtpaar van wie ik voor de
komende tijd een appartement gehuurd heb. Ze wonen een stuk verderop in de
straat, nadat de geboorte van hun tweede dochtertje hun starterswoning wat te
klein maakte. Het weerzien is allerhartelijkst en binnen lijkt weinig
veranderd. ‘Of de waterkoker goed is’, vraagt Ramón. Die is op verzoek gekocht.
Ik ben helemaal enthousiast.
Eenmaal alleen in huis,
blijkt dat ik vergeten ben hoe sterk hier het ruisen van de zee aanwezig is.
Tot in de slaapkamer is het rustgevende geluid te horen. Niet alleen met de
balkondeuren open.
De avond gaat op aan
inkopen doen - van tandpasta tot olijfolie – inruimen en lezen. Tot 20.00 uur
liggen mensen op het strand in de zon. Na middernacht spelen kinderen aan de
rand van het water. Opnieuw een verschil met afgelopen winter; het is nu veel
levendiger.
Zondagmorgen loop ik een
uurtje hard richting Playa de Tejita. Dit staat bekend als het mooiste strand
van het eiland. Ook hier veranderingen: ten zuiden van de Montaña Roja is over
een lengte van een paar honderd meter veel zand weggeslagen. Er moet een flinke
storm gestaan hebben die afgetekende zandzandklifjes veroorzaakt heeft. Buiten
mij zijn er nog twee wandelaars.
Na het ontbijt opnieuw
boodschappen doen. Terug op de kleine boulevard merk ik dat de gemeentelijke
wifi waarvan deze winter al sprake was, nu dan werkt. Ik sla gelijk aan het
mailen en appen.
Wanneer de zon het
hoogst staat, zit ik binnen te lezen. Een activiteit die geleidelijk overgaat
in de siësta. Rond 16.00 uur maak ik goed ingesmeerd een strandkuier. Veel
plankzeilers en kite-surfers. Een ploeg kinderen, waaronder nog kleuters,
krijgt les in surfen. In hun geel-zwarte kledij vallen zowel leerlingen als
onderwijzenden op. Ouders leggen de verrichtingen vast met iPhone, fototoestel,
videocamera. ‘Mijn eerste zeilplank’.
Om 21.00 uur zit ik aan de overkant van de straat op het terras van het kleine restaurant Vetusta. Het smaakt als vanouds. Als ik binnen ga pinnen, roept de eigenaar: ‘¿Aye hombre, qué tál?’ Waarna we allerlei nieuwtjes uitwisselen. En waar al die Spanjaarden vandaan komen? Uit de hoofdstad van dit eiland: Santa Cruz.
Om 21.00 uur zit ik aan de overkant van de straat op het terras van het kleine restaurant Vetusta. Het smaakt als vanouds. Als ik binnen ga pinnen, roept de eigenaar: ‘¿Aye hombre, qué tál?’ Waarna we allerlei nieuwtjes uitwisselen. En waar al die Spanjaarden vandaan komen? Uit de hoofdstad van dit eiland: Santa Cruz.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten