donderdag 12 september 2013

Dobberende mutsen

Het lijkt een ritueel. Zo gauw de zon rond 08.00 uur ’s morgens de Baai van El Médano bereikt, gaan de eerste badgasten te water. Veelal vertegenwoordigers van de Derde Leeftijd. Senioren dus. Een deel daarvan verschijnt groepsgewijs bij het strand, gehuld in kamerjas, omgeslagen badlakens of ‘iets makkelijks’. De bovenkleding verdwijnt in een van de tassen die even later aan een reuzenkapstok langs de kademuur hangen. Localo’s. Ze komen voor de echte bakgasten uit zwemmen en kletsen. Zo ook de club oudere dames die ik vanwege hun hoofddeksel de ‘dobberende badmutsen’ ben gaan noemen.

Ze deinen een poos op de golven. Steeds op dezelfde plek. Tegen de tijd dat ik terug ben van mijn eigen sportieve inspanning, komen ze in een kluitje uit het water. Afdrogen, gegoochel met badlakens en dan is er koffie op een van de terrasjes.

De Baai van El Médano kent verschillende gezichten. Een strand in de luwte van de bebouwing is dé plek om te zonnen. Aansluitend volgt een kartelrand, gevormd door fossiele zandduinen die met hun spitse snuiten naar de Atlantische Oceaan wijzen. Deel drie is een winderige zandbank voor de kite-surfers. Richting de Montaña Bocinegro volgt een mooi stil gedeelte, met daarachter een meertje dat een afgeschermd fourageerplaats vormt voor overtrekkende vogels. Het is ook de laatste plek op het eiland waar de chorlitejo patinegro nog voorkomt. Een refugium voor deze strandplevier.

De baai bood lang bescherming aan de plaatselijke vissers. De grotere schepen ankeren tegenwoordig precies aan de andere zijde van de zuidpunt: in Los Cristianos, een echte vishaven, waar de vangst direct verkocht wordt aan de handelaren die daar klaar staan met vrachtwagentjes en een grote hoeveelheid ijs.

Op 26 september 1519 legde hier in de Baai van El Médano een kleine vloot van vijf schepen aan onder het commando van Hernando de Magellanes en Juan Sebastián Elcano. Ze waren op 20 september vertrokken van Sanlúcar de Barrameda, een bekende plaats aan de Guadalquivir in Andalusië. In de Baai sloegen ze onder meer vlees en water in. Ook was er tijd om te rusten. Op 3 oktober zetten ze koers naar het westen voor de eerste zeetocht rond de wereld van deze Spaanse verkenners. Bij Vuurland ligt de Straat van Magellaan, een naam die mij in de zesde klas van de lagere school aanzette tot het lezen van boeken over ontdekkingsreizigers die de nieuwe wereld van namen voorzagen.

Ik loop langs de baai waar Magellaan voor anker ging. In zijn scheepsjournaal vermeldde hij ‘de Rode Berg’, la Montaña Roja. In het verlengde daarvan maakt een vliegtuig een bocht van of naar het Aeropuerto Tenerife Sur, waarvan ik de verkeerstoren zie liggen. De Rode Berg, een in de zee dobberend baken voor reizigers.

1 opmerking: