Op 9 augustus 1595 komt in Den Bosch Achter het Vuurstaal een kind met twee hoofden ter wereld. Van Heurn vermeldt in zijn beschrijving van deze bekende geschiedenis ook de aanwezigheid van ‘eenen vleeschen staart’ aan de rugzijde. Het jong leeft een kwartier, wordt gedoopt en vervolgens ‘door de Vroedvrouw gesmoord’. De begrafenis vindt plaats op last van de Schepenen, hoewel de ouders het best nog wel een tijdje tegen betaling zouden willen tentoonstellen.
Al snel daarna vallen aan de Bossche Markt in De Witte Bock wel enkele andere bijzondere doden te zien: drie gemummificeerde lijken uit de Canarische eilanden. Jan en Alphons Mosmans schrijven hierover in hun Oude namen van huizen en straten te ’s-Hertogenbosch: ‘Den 24en Augustus 1595 waren in dit huis, voor een halven stuiver, drie menschelijke lijken te zien, aangevoerd uit Teneriffe, het grootste der Kanarische eilanden. Deze lijken, toen reeds naar schatting drie eeuwen oud, waren wondergoed geconserveerd, en enkel door den tijd verdroogd’. Dit voorval staat niet in Van Heurn, maar wel op de website van het Stadsarchief.
Een curieus verhaal, denk ik elke keer weer wanneer ik langs de Bijenkorf loop; want op die hoogte stond ooit De Witte Bock. Dan vraag ik me dingen af zoals: ‘Hoe kwam dat drietal hier? Keken de Bosschenaren er van op? Hoe heet was het 24ste augustus?’ Maar ook: ‘Wat zat daar toen?’ Ad van Drunen vermeldt in zijn Van straet tot stroom dat De Witte Bock in 1595 een wijntaveerne is. Eenzelfde gelegenheid zit dan ook in het pand rechts, genaamd In Spaengien. Toevallig, die naam? De ‘mummies’ komen immers van een Spaans eiland naar een Spaanse stad die ze Bolduque noemen. Een rondje thuisland dus. Een kwestie van logisch toeval?
Het verhaal begint met de wetenschap dat op een aantal Canarische eilanden de
rietsuikerindustrie groeit en bloeit in de 16e eeuw. Ook ‘Brabantse Spanjaarden’ dragen daaraan bij als plantagehouder. Op La Palma zijn dat bijvoorbeeld de Antwerpse families Van Groenenbergh en Van Dale. Aan die laatste raakt ene Paul van Ghemert geparenteerd.(Hun nakomelingen gaan in 2011 door het leven als Monteverde, Van Dalle en Wangüemert.) Veel van die suikerbaronnen doen het zo goed, dat ze allerlei (kunst)voorwerpen uit hun geboortestreek laten overkomen ter verfraaiing van huis, kerken en kapellen. Tot op de dag van vandaag gaan ze op de Canarische archipel prat op de (religieuze) ‘Vlaamse’ kunst die daar nu aanwezig is.
De oorspronkelijke eigenaren van al die luxe goederen ‘zitten’ dus in de rietsuikerindustrie. Maar ze houden zich ook bezig met de productie van malvasíawijn: een zoete drank die dan zeer gewaardeerd wordt. De producten van hun inspanning gaan per boot richting Cádiz, Sevilla en Antwerpen. Misschien is daarbij een rol weggelegd voor handelaren met Antwerpse (Van Damme) of Brugse (Van de Walle) roots. Zorgt dat circuit ervoor dat de ‘mummies’ binnen het nog niet opgedeelde Brabant in onze richting komen? Samen met een zending wijn voor de uitbater van wijntaveerne De Witte Bock? Of met een handelsreiziger?
De Spanjaarden veroverden in de 15e eeuw successievelijk de Canarische eilanden op de oorspronkelijke bevolking. Al die stammen werden gemakshalve Guanchen genoemd, dat zoiets zou betekenen als ‘mensen van Tenerife’. Van hen is bekend dat zij doden balsemden en ze vervolgens in koele grotten bijzetten. Van de originele exemplaren zijn er inmiddels niet veel meer over. Een groot deel werd vermalen tot een zogenaamd geneeskrachtig medicijn. Weer andere verdwenen als opmerkelijke vondst.
‘Curieus’, kan toentertijd een van die Spaanse Brabanders gedacht hebben, ‘daar zullen ze thuis van opkijken’. Misschien is het zo wel gegaan.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten