Het bezoek van een Bossche delegatie afgelopen week aan Madrid was volgens burgemeester Ton Rombouts niet bedoeld om schilderijen los te weken: dat vindt hij straks een taak voor het Noordbrabants Museum en de Stichting Jheronimus Bosch 500. ‘Wij proberen alleen het pad naar die samenwerking te plaveien’.
Die eerder met veel elan aangekondigde grote tentoonstelling rond Jeroen Bosch gaat in 2016 toch nog wel door? Wat hebben de eerdere Bossche missies naar het Iberisch Schiereiland opgeleverd? Heb ik Jan Peter Balkenende niet zelf horen zeggen, dat het allemaal geweldig wordt? En dat zijn Spaanse collega Zapatero toch ook sympathiek stond tegenover het initiatief uit Nederland? Op het moment dat ik Rombouts’ woorden lees, krijg ik – om het populair te zeggen – ‘zoiets van een déjà vu’. In al die tijd geen millimeter opgeschoten dus, maar het komt wel goed. Die sussende verzekering staat in de laatste alinea, want de bezochte museumdirecties en conservatoren zijn genegen om samen te werken in het researchprogramma dat vanuit Den Bosch gestart is. Bovendien blijkt de nieuwe Nederlandse ambassadeur ‘bereid in te springen waar het nodig is om onze stad te vertegenwoordigen’. Fijn, ook deze positieve intentie, maar daarmee gaat nog altijd geen schilderij op transport naar de plek waar het ooit vervaardigd werd.
De volgens de krant bezochte musea zijn het Galdiano en het Escorial. José Lázaro Galdiano was een rijke meneer die kunst verzamelde. Met stille bewondering heb ik op een zonnige dag zijn collectie bekeken. Daartoe behoort een mediterende Johannes de Doper in de Woestijn, toegeschreven aan Bosch; in het fascinerende Escorial hangen er nog drie die van ‘onze Jeroen’ zouden kunnen zijn. Het is uit het oogpunt van PR wel aardig om twee kleine JB-bezitters te bezoeken, maar het Madrileense Prado heeft meer van Bosch in huis dan dit duo samen en de bekendste werken bovendien. Maar ik lees niet dat ook dit museum op het lijstje stond.
Wat me het meest verbaast in de uitspraken van Rombouts is de volgende: ‘De Bossche Zwanenbroeders hebben als genootschap veel overeenkomsten met het Spaanse Fundación Carlos de Amberes, het zou mooi zijn als we die konden verbinden met elkaar’. Doen, zou ik zeggen, altijd leuk, maar wat draagt dat bij? Overigens vertoont de Fundación Carlos de Amberes (Karel van Antwerpen) die ik ken nauwelijks overeenkomst met onze Broederschap; van het opgetekende ‘veel’ is absoluut geen sprake. Het is een instituut dat op een geweldige manier het onderzoek stimuleert naar met name de wederzijdse beïnvloeding tussen de (voormalige Spaanse) Nederlanden en Spanje. Op haar initiatief vinden seminars plaats, tentoonstellingen, muziekoptredens en komen waardevolle boeken tot stand. Waarom die geambieerde band tussen beide organisaties? Omdat het wel vrolijk klinkt?
Ik zit niet te wachten op dit soort quasi interessante berichten. Zeg dan gewoon: ‘Beste Bosschenaren, voor die tentoonstelling in 2016 stellen we onze ambitie bij, want na oktober 2008 is de realiteit weerbarstiger gebleken dan de droom.’ Soit. Dat kan ik begrijpen en respecteren. In de boodschap echter dat het wel goed komt, lees ik in dit geval de moedwillig volgehouden flirt met verschijnselen die op een ernstige vorm van ‘hybris’ wijzen. En in de klassieke verhalen der Grieken volgde op deze vorm van blinde hoogmoed, een verschrikkelijke afloop.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten