Op vrijdag 23 december beklim ik (weer eens) de toren van de Bossche St.-Jan. Elke keer blijkt wat ik te zien krijg anders. Ook nu weer zijn er nieuwe dingen. Sinds het vorige bezoek blijkt weinig overhoop gehaald is, maar kennelijk kijk ik nu door een nieuwe bril, figuurlijk dan.
Terwijl ik in gedachten naar de trommel staar die automatisch om de zoveel tijd voor het melodietje van de beiaard zorgt, hoor ik een stem zeggen: ‘Hoe laat is het buiten?’. Niet dat iemand dit écht vraagt terwijl we naar de gids luisteren: de zin komt uit een vergeten plooi van mijn geheugen. In mijn (vroege) jeugd was dit een normale vraag. In elk geval bij ons thuis. Zeker van ‘ons opoe’. ‘Jonge, hoe laot is’t buite?’
Ik ging dan niet de tuin in om op de klok van de St.-Jan te kijken. Of die van het stadhuis. Beide uren werden aan mijn oog onttrokken door de aanwezigheid van huizen en andere gebouwen. Ik liep dan ook niet naar een groot uurwerk dat bijvoorbeeld op het Kapelaan Koopmans op een omgebouwde lantaarnpaal stond. Nee, ik bleef gewoon thuis, keek richting schouw en las daar de tijd af.
‘Jonge, hoe laot is’t buite?’ Ik mis een stuk van het verhaal over de speeltrommel in de klokkentoren. Geen ramp, want ik ken het al. Ik stel me voor in wat voor een tijd die vraag ontstaan moet zijn. Ik zie een schilderij met mensen die hun werk op het land onderbreken om te bidden. ‘Het Angelus’ van Jean-François Millet. Aan de horizon is een kerktoren zichtbaar. Waarschijnlijk heeft zojuist de klok kenbaar gemaakt hoe laat het is. De lichtval maakt twee tijden mogelijk: het is buiten 06.00 of 18.00 uur.
Wie afhankelijk is van de tijd die de torenklok aangeeft, moet goed tellen. Zo zijn er (nog) pendules die op de hele uren twee keer slaan. Ik bedoel dan: de juiste tijd herhalen zodat je nog eens de kans krijgt om exact het aantal slagen te tellen. Fijn als je in een gehorig huis woont: dan ben je blij als het middernachtelijk uur voorbij is.
Misschien wilde oma weten of haar horloge gelijk liep met de officiële tijd. Die ik kon afleiden van het radioprogramma dat opstond. Of zou ons opoe nog de eeuw meegemaakt hebben dat er nachtwakers rondgingen. Al dan niet met ratel, zoals in mijn kleutertijd een ratelaar de komst van de vuilniswagen aangaf. Die nachtwachten riepen om het uur hoe laat het was: ‘Twaalf heit de klok, de klok heit twaalf’. Voor wie geen klok had. Of geen klok kon kijken. ‘Jonge, hoe laot is’t buite?’
Terwijl ik in gedachten naar de trommel staar die automatisch om de zoveel tijd voor het melodietje van de beiaard zorgt, hoor ik een stem zeggen: ‘Hoe laat is het buiten?’. Niet dat iemand dit écht vraagt terwijl we naar de gids luisteren: de zin komt uit een vergeten plooi van mijn geheugen. In mijn (vroege) jeugd was dit een normale vraag. In elk geval bij ons thuis. Zeker van ‘ons opoe’. ‘Jonge, hoe laot is’t buite?’
Ik ging dan niet de tuin in om op de klok van de St.-Jan te kijken. Of die van het stadhuis. Beide uren werden aan mijn oog onttrokken door de aanwezigheid van huizen en andere gebouwen. Ik liep dan ook niet naar een groot uurwerk dat bijvoorbeeld op het Kapelaan Koopmans op een omgebouwde lantaarnpaal stond. Nee, ik bleef gewoon thuis, keek richting schouw en las daar de tijd af.
‘Jonge, hoe laot is’t buite?’ Ik mis een stuk van het verhaal over de speeltrommel in de klokkentoren. Geen ramp, want ik ken het al. Ik stel me voor in wat voor een tijd die vraag ontstaan moet zijn. Ik zie een schilderij met mensen die hun werk op het land onderbreken om te bidden. ‘Het Angelus’ van Jean-François Millet. Aan de horizon is een kerktoren zichtbaar. Waarschijnlijk heeft zojuist de klok kenbaar gemaakt hoe laat het is. De lichtval maakt twee tijden mogelijk: het is buiten 06.00 of 18.00 uur.
Wie afhankelijk is van de tijd die de torenklok aangeeft, moet goed tellen. Zo zijn er (nog) pendules die op de hele uren twee keer slaan. Ik bedoel dan: de juiste tijd herhalen zodat je nog eens de kans krijgt om exact het aantal slagen te tellen. Fijn als je in een gehorig huis woont: dan ben je blij als het middernachtelijk uur voorbij is.
Misschien wilde oma weten of haar horloge gelijk liep met de officiële tijd. Die ik kon afleiden van het radioprogramma dat opstond. Of zou ons opoe nog de eeuw meegemaakt hebben dat er nachtwakers rondgingen. Al dan niet met ratel, zoals in mijn kleutertijd een ratelaar de komst van de vuilniswagen aangaf. Die nachtwachten riepen om het uur hoe laat het was: ‘Twaalf heit de klok, de klok heit twaalf’. Voor wie geen klok had. Of geen klok kon kijken. ‘Jonge, hoe laot is’t buite?’
Geen opmerkingen:
Een reactie posten