Vader gaat vaak ik alle vroegte vissen. Vandaag vertrekt hij laat, want het is winter. Zijn pak hangt in de kast en hij draagt een dikke trui. 'Met kabelsteek', zegt moeder. Al zijn kleren zijn dik. Tegen de kou. Ze vult een blauwe beugelkan met hete koffie en klikt de witte stop vast. Hij haalt zijn fiets uit de schuur. Hengels en schepnet zitten in het foedraal, met touw vastgemaakt aan de stang. De rest gaat in de fietstassen. De aasvisjes haalt hij onderweg op bij de winkel waar ze al een in soort keteltje klaar staan. Vader gaat snoeken. Ik weet dat hij het is die in het halfdonker wegrijdt, anders zou je hem niet herkennen. Als hij weg ik, loop ik naar de kleuterschool.
Moeder is al de hele dag bezig in de keuken. Morgen is het Eerste Kerstdag en ze staat te bakken en te braden. Pa heeft gisterenavond de boom gezet. Ik lijk naar het stalletje en de figuurtjes dat hij jaren geleden uitgezaagd en geschilderd heeft. Door de achterkant van het puntdak steekt handig een elektrisch kaarsje van de verlichting. Die brandt niet en het kribje is nog leeg.
Pa is op pad met ome Harrie. Die van tante Toos, mamma's zus. Ze gaan vaak samen vissen. Het is te koud voor ons om mee te mogen. Ze hebben hun lange werphengels bij zich met op de molen zit een dikke lijn want snoeken zijn de sterkste vissen die er zijn. Die twee laten een meegenomen visje zonder lood rondzwemmen en wachten tot de snoek komt. Aan een ronde rood-witte dobber drijft mee achter het aas.
Eind van de middag is vader weer thuis. Met
een flinke snoek. Het is een prachtig beest. ‘Ge stinkt’, zegt moeder. En pa
verdwijnt naar de badkamer om de visgeur weg te wassen. Wij vissers ruiken dat
zelf niet. Ma legt de snoek in de gootsteen om zijn kop er af te snijden. Het
beest slaat met zijn lijf en springt omhoog tegen de geiser. Met het houten
handvat van haar keukenmes slaat moeder hard op de kop van de snoek. ‘Hij is
wel dood, maar nog niet kapot’. Nu wel, als de kop eraf is. Even laten vliegen
de schubben tot in d’r haar. ‘Ik moet toch nog in bad’, zegt ze, ‘Voor we naar
de nachtmis gaan’.
De koelkast zit al barstensvol. Toch moeten
de vismoten er ook nog bij. ‘Zo blijft dat wel goed tot Derde Kerstdag’, zegt
ma. Heerlijk, gebakken met een krokant randje, denk ik. Snoek vind ik lekkerder
dan karper. En die vangt pa van de zomer wel weer. Dan is het mooi weer en kan
ik mee. Vissen met vader.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten