Soms raken woorden verloren zonder dat ik me daarvan bewust ben. Neem nou
'afgegeven', zoals in de zin 'Mijn ouders hebben hun eerste kind na bijna drie
jaar af moeten geven'. Omdat ik deel van dat gezin ben, weet ik dat mijn
oudste broertje als peuter gestorven is. Mijn ouders lieten hem node gaan.
Moesten hem dus ‘afgeven’. Toen ik dit een tijd geleden schreef, kreeg ik als
reactie of mijn pa en ma dat toentertijd erg vonden. Domme vraag: niemand wil
dat zijn kind sterft. Toen was het even stil aan de overkant. De
respondente-in-kwestie, kennelijk onbekend met die specifieke betekenis van
afgeven, dacht dat de Kinderbescherming het betreffende kind
uit het huis had geplaatst. Zoals pas nog, met die dikke jong. Ik was er even
stil van. Sindsdien houd ik er rekening mee dat mijn vocabulaire gedateerd is.
Mijn moedertaal en dan speciaal mijn moeders taal zit
vol opmerkelijke scheldwoorden. Fielt is er zo-eentje: boef, stuk ellende,
hufter. Ik denk dat het verdwijnend of al verdwenen woord is.
Fluim is een kanshebber om in onbruik te raken. Ik vind dat jammer: het woord heeft een sterk karakteriserend effect. Iemand een fluim noemen is iemand een lamstraal vinden. Een slapjanus, lamlul, lambal. Nogal wat 'lam'. Niet zo vreemd, want een fluim mist elke ruggengraat. Maak zelf maar eens zo'n sluimerig speelselproduct met enig neus ophalen en keelgeschraap. Dat wil je toch zo snel mogelijk weer uitspugen. En wat daarbij op de keien fletst is niks. Een krachteloze fludder. Een fluim. Ik stel voor dit woord weer regelmatig in de mond te nemen ingeval je een zakkenwasser tegenkomt.
Verdwenen bij de jongste generatie of daar aan het verdwijnen lijken mij
ook ‘kennis hebben aan’ en ‘verkering hebben’. Beide uitdrukkingen kunnen
samenvallen. Verschil is er ook. De eerste kan ook zonder speciale betekenis
inhouden dat A ene B kent en er regelmatig mee verkeert, mee omgaat.
Bijvoorbeeld in een collegiale of vriendschappelijke sfeer. Betreft het twee
geliefden, dan valt de betekenis samen met ‘verkering hebben’, dat wil zeggen
dat het dan ‘aan’ is. Het hebben van verkering is zo langzamerhand ‘uit’. Het
is nu zo dat mensen die op elkaar verkikkerd zijn, iets met elkaar hebben,
bijvoorbeeld een relatie. ‘Verkering hebben’: een bijna verloren uitdrukking.
Confronterend zijn de momenten waarop ik verbaal in vreugde of woede
uitbarst. Dan komt het vroegste taalstadium boven. In mijn geval de Bossche
thuistaal, waarbij ik als het boosheid betreft niet bepaald de meest verheven
bladzijdes opsla. In beide gevallen vallen me ineens woorden in de mond,
waarvan ik het bestaan niet meer vermoedde: verloren woorden. ‘Fikkersteen’,
riep ik laatst. En hier betrof het nog slechts een hond die me onder het hard
lopen wel erg enthousiast tegemoet kwam. Toen het baasje - beslist gezakt voor
de cursus Brave Huishond - verontwaardigd kefte dat het beest slechts wilde
spelen, ontviel mij spontaan: ‘Flikkersteen toch op’. Een drieletterwoord kon
ik nog net binnenhouden. Het werd ‘preut’. Voor de Vughtse Hei vond ik dit al
erg genoeg.
Bij emoties teruggaan naar de moedertaal is een bekend verschijnsel. Bijna
net zo automatisch als in geval van ernstige ontreddering (een variant van)
‘moederke toch’ roepen. Ik had een baas die op vakantie gaan erg leuk vond. ‘Ik
pak mijn koffers in het Kerkraads in’, zei ze.
Fluim is een kanshebber om in onbruik te raken. Ik vind dat jammer: het woord heeft een sterk karakteriserend effect. Iemand een fluim noemen is iemand een lamstraal vinden. Een slapjanus, lamlul, lambal. Nogal wat 'lam'. Niet zo vreemd, want een fluim mist elke ruggengraat. Maak zelf maar eens zo'n sluimerig speelselproduct met enig neus ophalen en keelgeschraap. Dat wil je toch zo snel mogelijk weer uitspugen. En wat daarbij op de keien fletst is niks. Een krachteloze fludder. Een fluim. Ik stel voor dit woord weer regelmatig in de mond te nemen ingeval je een zakkenwasser tegenkomt.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten