Ze heeft het me pas nog laten
weten: ‘Je schilderijen hoef ik niet te erven. Het Wedgwoodservies wel’. Ja, ze
kan zo ongelooflijk duidelijk zijn, de jongedame.
Zelf zou ik natuurlijk
voor die kunstwerken gaan, want die vind ik geweldig. Ze zijn ‘modern’ en je kunt
niet zien wat het voorstelt. Altijd een onderwerp van discussie. Ik kan me dus bedenken dat Wedgwood meer zegt.
Als het moet, kan ik uren over het prachtige werk van Geert de Bruijn praten. Ik heb dat een tweetal keer mogen
doen als inleider bij een ‘vernissage’. Dus bij - in gewoon Nederlands - ‘de
opening van een tentoonstelling’. Wat voor mij telt, is de complementaire
waarde van De Bruijns schilderijen en beelden in mijn omgeving. Te midden van juist deze werken
wil ik leven. Sterker nog: dragen ze bij aan de kwaliteit van mijn leven.
De jongedame kan - als
gezegd - dus heel duidelijk zijn als het over schoonheid gaat. En ontnuchterend.
Vooral dat laatste ben ik het afgelopen jaar gaan waarderen. Die groei begon
september jl. met een ontluisterende bevinding. Met een uitspraak, erger nog dan vloeken in de kerk.
Overigens was dat laatste precies de plek waar zij mij van mijn stuk bracht: de Sint-Baafskathedraal in Gent. Daar had ik zojuist - zoals dat zo mooi heet - in stille aanbidding gestaan voor ‘Het Lam Gods’, een
triptiek van de gebroeders van Eyck. Een topper in het vroeger door mij
stukgelezen ‘Eeuwige schoonheid’ van E.H. Gombrich.
Vanuit een ooghoek kijk ik hoe zij kijkt en durf eigenlijk niet te kijken, want ik denk het al van haar af te kunnen lezen. En aan de andere zijde van de dorpel, weer terug in de stralende septemberzon, vraag ik tegen beter weten in: ‘En?’ Al dan niet gespeeld luidt de reactie ‘Een inklapbaar schilderij met heel veel mensen bij een schaap’. Furieusheid en plaatsvervangende schaamte strijden om voorrang. Jarenlange inspanning om als oom bij te dragen aan de culturele ontwikkeling van deze jongedame blijkt voor niets geweest. De rest van ons gezamenlijke weekend zoek ik troost in de andere zaken die Gent ons te bieden heeft. Gelukkig zijn dat er heel wat. Misschien moet ik ook niet zo overspannen reageren, denk ik. We eten lekker, slenteren, bezoeken Het Steen, maken een boottocht. Pakken een buil friet.
Vanuit een ooghoek kijk ik hoe zij kijkt en durf eigenlijk niet te kijken, want ik denk het al van haar af te kunnen lezen. En aan de andere zijde van de dorpel, weer terug in de stralende septemberzon, vraag ik tegen beter weten in: ‘En?’ Al dan niet gespeeld luidt de reactie ‘Een inklapbaar schilderij met heel veel mensen bij een schaap’. Furieusheid en plaatsvervangende schaamte strijden om voorrang. Jarenlange inspanning om als oom bij te dragen aan de culturele ontwikkeling van deze jongedame blijkt voor niets geweest. De rest van ons gezamenlijke weekend zoek ik troost in de andere zaken die Gent ons te bieden heeft. Gelukkig zijn dat er heel wat. Misschien moet ik ook niet zo overspannen reageren, denk ik. We eten lekker, slenteren, bezoeken Het Steen, maken een boottocht. Pakken een buil friet.
Op 17 mei jl. arriveren
wij in Leuven voor een wat lang uitgevallen weekend. Sinds Gent heb ik heel wat
bijgeleerd. Onze reisspullen staan op de hotelkamer en het is tijd voor een
croque monsieur op de Grote Markt. Het is uitgerekend hetzelfde nichtje dat mij eerder
het verschil leerde met de croque madame: ‘Die heeft een eitje’. Weer van een verbluffende helderheid.
Aan de Grote Markt ligt
het stadhuis van Leuven. Zo weggelopen uit Gombrichs ‘Eeuwige Schoonheid’. Een
verblindend mooi gotisch gebouw, kantwerk in steen, met in of aan de gevels
maar liefst 149 beelden. Dit is geweldig. Met een halve blik op het imposante meesterwerk kijk ik de jongedame wat nonchalant
aan. ‘En?’. Ze laat nog geen nanoseconde tussen mijn vraag en haar geglimlachte reactie:
‘Druk’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten