Over de herkomst van de Spaanse flamenco – de dans en niet de flamingo – is diep nagedacht. Laatst las een theorie die een navelstreng met Den Bosch legt. ‘Si non è vero, è ben trovato’, hoor ik mijn Italiaanse neefjes al jaloers roepen: ‘Als het niet waar is, dan is het toch leuk verzonnen’. Dat zou ik ook zeggen als ik geen kaaskop, maar een spaghetti-eter was.
In de 16e eeuw noemden de Spanjaarden al die kaaskoppen gemakshalve ‘flamencos’, Vlamingen. Da’s net zoiets als nu alle Nederlanders ‘Hollanders’ noemen, maar goed. In die vervlogen tijd maakte onze stad – Bolduque in het Spaans geheten – magnifieke messen. Dat excellente product kreeg de naam ‘bolduque’ of ‘belduque’ en het groeide uit tot een begeerd object!
Als Spanjolen uit het leger van koning Filips II, III, IV hier in leven wisten te blijven (en volgens Geoffrey Parker stierven ze in onze contreien met bosjes) en zich uiteindelijk niet in Brabant vestigden maar terugkeerden naar Spanje, dan werden zij daar ook ’flamencos’ genoemd. Omdat die lieden een beetje uit het lood waren geraakt en zich thuis ontworteld gedroegen, werd ‘flamenco’ een scheldwoord. Later kregen ook zigeuners dat opgespeld en zoals we weten, hebben die een speciale band ontwikkeld met wat nu de flamencodans heet.
De ‘Bossche’ theorie gaat een stap verder. Die vertelt namelijk dat de uit de Nederlanden teruggekeerde militairen zich thuis regelmatig overgaven aan meeslepende vormen van zang en dans. Geïnspireerd door de treurnis en verschrikkingen van het slagveld, wisten zij een opvallend muzikaal genre te ontwikkelen. Op de dansvloer droegen zij voor iedereen goed zichtbaar hun (vaak enige) kostbaarheid: de Bossche ‘belduque’.
Zo’n ‘cuchillo flamenco’, zo’n ‘Vlaams’ mes uit die verre Brabantse stad, liep in het oog. De aanwezigheid van deze aandachttrekkende versiering groeide uit tot een onderscheidend kenmerk en dat leidde tot de benaming ‘de dans van de dragers van het Vlaamse mes’. Een wel erg lange omschrijving voor deze wilde dansvorm, zodat de naam al snel ingedikt werd tot flamenco.
Een curieus verhaal? Beslist. Maar onzinnig? Niemand weet nog zeker welke flamencotheorie de ware is. Bovendien versterkt dit messcherpe relaas de band tussen onze stad en het oude moederland, waar nog steeds de mooiste werken van Jeroen Bosch hangen die we hier zo graag naar toe willen halen (zie blog Bolduque (4); Bosch in Spanje).
Ik zie voor me hoe onze agenten in Madrid deze geschiedenis rond de bittertafel vertellen aan de directie van het Prado. Niet geheel toevallig hebben ze afgesproken in een etablissement bij de Plaza Santa Ana waar de uitbaters hun eigen donkere bier brouwen. Die gelegenheid heet ‘Naturbier’, en met één u’tje erbij, ben je weer helemaal thuis.
‘Kijk’, zeggen onze verbindingstroepen, ‘Dit soort bier maken wij bij ons dus ook. Maar er is meer wat ons bindt …’, waarna natuurlijk dat mes op tafel komt. Na afloop gaat het gezelschap uitbundig dansend naar buiten: Den Bosch, de moeder der flamenco, die stad kun je ‘De Tuin der Lusten’ toch niet onthouden?
Geen opmerkingen:
Een reactie posten