zondag 4 maart 2012

Apenstreken (3); oma's

Voor mijn verjaardag heb ik een boek gehad. Eentje waarvan ik de inhoud zelf schrijf. De titel is al voor me bedacht: ‘Vertel ‘s! Omdat je bent bijzonder bent’. Om me te stimuleren, bevat de uitgave een serie vragen. Zijn die beantwoord, dan is het boek af. Het blijkt een fijne bezigheid om het verhaal bij beetjes op te schrijven.

Een hoofdstuk gaat over grootouders. Nou, die heb ik goed gekend. Met de ouders van mijn pa - Driek en Pietje - woonden we een tijd in dezelfde straat. Kaat, de moeder van moeder verbleef regelmatig langere tijd bij ons in huis. Haar man - ook een Harry - was toen al een eeuwigheid dood. Geen van deze familieleden heeft ooit ook maar en dag op mij gepast: de ouderzorg lag in de eerste lijn, vooral bij ‘ons moeder’. En natuurlijk bij ‘ons Nelly’. Opa- of omadag stond nog niet in de Dikke Van Dale. Wel waren Driek, Pietje en Kaat zeer betrokken bij hun kleinkinderen. Ze besteedden ook de nodige tijd aan hun (talrijke) kleinkinderschaar. Op andere pagina’s dan die van mijn verjaardagscadeau, heb ik herinneringen aan hen achtergelaten.

Op deze foto zit ik als manneke op schoot bij Kaat, als gezegd ‘oma van moederskante’. En wat blijkt nou: dit plaatje verwijst naar een klassieke relatie tussen oma en kleinkind. ‘Klassiek’ bezien vanuit de biologische invalshoek. Sinds kort kijk ik met andere ogen naar dit kiekje. Aanleiding hiertoe vormt de stelling in ‘Mark Nelissen, De bril van Darwin’: ‘De evolutietheorie voorspelt dat elk van de vier grootouders een andere investering zal doen in een kleinkind’. En de grootste inspanning mag je verwachten van de moeder van je moeder. Onderzoek zou deze hypothese bevestigen.

In een notendop: in een ver verleden leidde natuurlijke selectie ertoe dat ‘het vrouwtje’ ook genen binnenhaalde die niet afkomstig waren van ‘het mannetje’ waarvan ze al of ook nakomelingen had. Het vaderschap blijkt dus al miljoenen jaren een precaire kwestie. Gemakshalve gingen de ‘mannetjes ‘ er maar van uit dat ze hun eigen jong verzorgden, want tijd en moeite steken in het pakketje van een ander bleek weinig motiverend. Die ‘drive’ hebben de vaders van nu nog. Plus de ‘onbewuste’ twijfel over hun daadwerkelijke aandeel bij de procreatie. Hun vaders hebben die onuitgesproken aarzeling ook. In de praktijk leidt dit tot ‘discriminatoire grootouderinvestering’: kleinkinderen kunnen het minst verwachten van de vader van hun vader en het meest van de moeder van hun moeder. De andere twee grootouders nemen een middenpositie in.

Zo blijkt opnieuw hoe de oermens ook in ons gedrag voortleeft. Vormt dit een verklaring voor het feit dat opoe Kaat in mijn verhalen en herinneringen zo’n grote rol speelt? En hoe zit dat bij u, die tot dusver deze tekst al dan niet met scepsis of herkenning gelezen heeft?



Geen opmerkingen:

Een reactie posten