donderdag 12 januari 2012

1953


Mijn moeder en ik zijn thuis. Of zij al naar de kerk is geweest, weet ik niet. Pa en mijn zusjes zijn zojuist door het slechte weer naar de H. Mis gegaan. Het giet en ik sta door het glas van de tuindeuren te kijken naar de regen die blaasjes maakt op de tegels. De ark van Noë lijkt ineens heel dichtbij. Gelukkig hoef ik er niet door. ‘Als je nog niet je Eerste H. Communie gedaan hebt, hoef je zondags niet verplicht naar de kerk’, weet ik. Het is voor mij ‘nog ginne moet’, zegt ons mam. Het is 1 februari en ik sta nog in mijn pyjama. Binnenkort ga ik in mijn indianenpak naar de carnaval. Mijn grote neef heeft beloofd me met oorlogskleuren te schminken.

Als de groten thuis zijn, klinken ze ernstig. Er is iets heel ergs gebeurd. Ergens zijn huizen ondergelopen en mensen verdronken. Dijken zijn kapot gegaan door het woeste water. Van dijken weet ik alles, want als er plassen staan op het ‘Veldje van dokter Vos’, bouwen wij daar stevige waterkeringen. Daarna maken we ze ook weer stuk. Maar dat is spel; dit vandaag is echt. Het is op de preekstoel gezegd. Pa moet naar de Veemarkt. En naar de Sint-Jan. Hij gaat kleren brengen voor de mensen die alles kwijt zijn geraakt in de storm.

Een paar dagen later moet ik mijn kamer af. Die deel ik met mijn oudere zus. In die ruimte wordt een bed bijgezet. Daarvoor komt ’s avonds iemand van ‘de zaak’. ‘De zaak’ is de V&D en mijn vader werkt daar. Die collega moet al zijn spierkracht gebruiken om het veldbed te spannen. Het is een houten frame, met in het midden een stuk juten. Als dat strak staat, kan het opgemaakt worden. We krijgen zolang vluchtelingen die nu in de Veemarkt logeren.

Als ik uit school kom, zitten er drie mensen extra aan tafel. Ze komen uit Oude-Tonge en heten Cor, Claar en Hugo Boom. Hugo is ouder dan ik en draagt een plus-four. Hun boerderij staat onder water. ‘Zout wèèter’, zegt Claar en ze wijst aan hoe hoog. Ze maken geen kruisteken voor het eten en toch bidden ze. De familie is ‘prottestant’ en wij moeten ze gewoon helpen. Ze hebben dezelfde God die zij 'de Here' noemen. Mijn pa gaat die naam ook ineens gebruiken. Ik hoor hem zeggen dat die ramp ‘de wil van de Here’ is. Meent hij dat echt? Zijn woorden klinken als de tekst op het prentje van mijn gestorven broertje, van ons eerste Harrieke: ‘God gaf hem ons, God nam hem ons, Gods name zij geprezen’.

Toch vind ik het gek om dit uit de mond van ons pa te horen, maar misschien zeg je dat zo wel op zijn ‘prottestants’.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten