Mijn moeder
en ik zijn thuis. Of zij al naar de kerk is geweest, weet ik niet. Pa en mijn
zusjes zijn zojuist door het slechte weer naar de H. Mis gegaan. Het giet en ik
sta door het glas van de tuindeuren te kijken naar de regen die blaasjes maakt
op de tegels. De ark van Noë lijkt ineens heel dichtbij. Gelukkig hoef ik
er niet door. ‘Als je nog niet je Eerste H. Communie gedaan hebt, hoef je zondags
niet verplicht naar de kerk’, weet ik. Het is voor mij ‘nog ginne moet’, zegt ons mam. Het is 1 februari en ik sta nog in mijn pyjama. Binnenkort ga
ik in mijn indianenpak naar de carnaval. Mijn grote neef heeft beloofd me met
oorlogskleuren te schminken.
Als de
groten thuis zijn, klinken ze ernstig. Er is iets heel ergs gebeurd. Ergens
zijn huizen ondergelopen en mensen verdronken. Dijken zijn kapot gegaan door
het woeste water. Van dijken weet ik alles, want als er plassen staan op het ‘Veldje
van dokter Vos’, bouwen wij daar stevige waterkeringen. Daarna maken we ze ook
weer stuk. Maar dat is spel; dit vandaag is echt. Het is op de preekstoel
gezegd. Pa moet naar de Veemarkt. En naar de Sint-Jan. Hij gaat kleren brengen
voor de mensen die alles kwijt zijn geraakt in de storm.
Een paar
dagen later moet ik mijn kamer af. Die deel ik met mijn oudere zus. In die
ruimte wordt een bed bijgezet. Daarvoor komt ’s avonds iemand van ‘de zaak’. ‘De
zaak’ is de V&D en mijn vader werkt daar. Die collega moet al zijn
spierkracht gebruiken om het veldbed te spannen. Het is een houten frame,
met in het midden een stuk juten. Als dat strak staat, kan het opgemaakt
worden. We krijgen zolang vluchtelingen die nu in de Veemarkt logeren.
Als ik uit
school kom, zitten er drie mensen extra aan tafel. Ze komen uit Oude-Tonge en
heten Cor, Claar en Hugo Boom. Hugo is ouder dan ik en draagt een plus-four. Hun boerderij staat onder
water. ‘Zout wèèter’, zegt Claar en ze wijst aan hoe hoog. Ze maken geen
kruisteken voor het eten en toch bidden ze. De familie is ‘prottestant’ en wij
moeten ze gewoon helpen. Ze hebben dezelfde God die zij 'de Here' noemen. Mijn pa
gaat die naam ook ineens gebruiken. Ik hoor hem zeggen dat die ramp ‘de wil van
de Here’ is. Meent hij dat echt? Zijn woorden klinken als de tekst op het prentje van mijn gestorven
broertje, van ons eerste Harrieke: ‘God gaf hem ons, God nam hem ons,
Gods name zij geprezen’.
Toch vind ik
het gek om dit uit de mond van ons pa te horen, maar misschien zeg je dat zo wel op
zijn ‘prottestants’.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten