Ik ben
een late roeping. Niet voor carnaval, wel voor skiën. Het is vrijdagmiddag rond
15.00 uur als we - meer dan een half mensenleven geleden - richting Oostenrijk
tuffen. Lang leek deze wintersport niet echt interessant, maar nog geen twee
maanden eerder kreeg ik in de besneeuwde Italiaanse Alpen een damascusbekering. Ik bracht er bij familie in de buurt de kersttijd door en ik vond het prachtig, die zon zo op de witte hellingen. En best warm. Nu dan ben ik dan op weg
naar Telfs om skiles te nemen. 'Eindelijk', zegt mijn vrouw. Aan haar
enthousiasme heeft het niet gelegen. In mijn ogen is zij al een prof.
In die tijd loopt bij Weert de weg naar het zuiden nog gewoon door de stad. Ik zie schoolkinderen verkleed door de straten naar huis gaan. 'Weert', denk is. 'Da's geen Oeteldonk'. Ik voel dat ik al wat afstand neem: het Bossche carnaval zal dit jaar aan mij voorbij gaan. Ik moet dat kunnen hebben: skiën wordt vast fantastisch. We rijden tot we moe worden en overnachten ergens in een hotel aan langs de Rijn.
’s Morgens weer verder en na een drukke zaterdagmiddag vol voorbereidingen, volgt op zondag om 10.00 uur de eerste skiles onder aanwijzingen van mijn echtgenote: klunen op een babyhellinkje dat aandoet als een reuzengletsjer. Het uitzicht is mooi, ik sjouw me kapot en voel me onhandig. Bovendien gaan mijn gedachten elk moment naar huis. Ik stel me voor hoe het volk inmiddels opgesteld staat voor het station, bij de Wilhelminabrug, aan de Postelstraat, de Vughterstraat de Markt.
Na een tijdje houden we pauze. Ik zweet me kapot: in stadium blijkt skiën meer klimmen dan soepeltjes afdalen. Mijn vrouw komt naar mij toe om mij geestelijk te steunen. Het is bovendien bijna 11.11 uur. 'Natuurlijk denk je nu aan Oeteldonk. Dat snap ik.' Waarop ze met het carnavalsprogramma van dat jaar overhandigt. Tranen in mijn ogen. Heimwee in de eerste graad.
Na het ochtendgeploeter kom ik twee van mijn studentes tegen. Moeten die niet thuis bij de Intocht van de Prins zijn? Ze zwaaien enthousiast en roepen: 'Ook lekker Oeteldonk ontvlucht?'
In die tijd loopt bij Weert de weg naar het zuiden nog gewoon door de stad. Ik zie schoolkinderen verkleed door de straten naar huis gaan. 'Weert', denk is. 'Da's geen Oeteldonk'. Ik voel dat ik al wat afstand neem: het Bossche carnaval zal dit jaar aan mij voorbij gaan. Ik moet dat kunnen hebben: skiën wordt vast fantastisch. We rijden tot we moe worden en overnachten ergens in een hotel aan langs de Rijn.
’s Morgens weer verder en na een drukke zaterdagmiddag vol voorbereidingen, volgt op zondag om 10.00 uur de eerste skiles onder aanwijzingen van mijn echtgenote: klunen op een babyhellinkje dat aandoet als een reuzengletsjer. Het uitzicht is mooi, ik sjouw me kapot en voel me onhandig. Bovendien gaan mijn gedachten elk moment naar huis. Ik stel me voor hoe het volk inmiddels opgesteld staat voor het station, bij de Wilhelminabrug, aan de Postelstraat, de Vughterstraat de Markt.
Na een tijdje houden we pauze. Ik zweet me kapot: in stadium blijkt skiën meer klimmen dan soepeltjes afdalen. Mijn vrouw komt naar mij toe om mij geestelijk te steunen. Het is bovendien bijna 11.11 uur. 'Natuurlijk denk je nu aan Oeteldonk. Dat snap ik.' Waarop ze met het carnavalsprogramma van dat jaar overhandigt. Tranen in mijn ogen. Heimwee in de eerste graad.
Na het ochtendgeploeter kom ik twee van mijn studentes tegen. Moeten die niet thuis bij de Intocht van de Prins zijn? Ze zwaaien enthousiast en roepen: 'Ook lekker Oeteldonk ontvlucht?'
Oh ja, zo herkenbaar... Ik ben er ooit een paar jaar uitgeweest (ongelofelijk) en toen ik weer begon, ging ik maandagavond weg (stom!). Dinsdag op het werk dacht ik de hele tijd alleen maar aan wat er op dat moment in Oeteldonk bezig was. Nooit meer, als ik in Oeteldonk ben, weg gaan voordat Knillis is begraven...!
BeantwoordenVerwijderenTot over een paar weken!! :-)
Monic