maandag 30 januari 2012

Suiker en slaven

Aan het eind van de tocht die ik om 08.45 uur in Arona begon, daal ik op zaterdag 28 januari 2011 tegen de klok van 14.00 uur af naar Adeje. Dit ligt op 300 m. hoogte aan de rand van El Barranco del Infierno. Het water uit die kloof was en is van van belang voor de economie van het plaatsje.

In de 16de eeuw en later wordt hier het geld verdiend met de productie van suiker. Tenerife telt dan zeker twaalf grote plantages. De Canarische eilanden hebben voor de productie van suikerriet de toppositie van het 'uitgeputte' Madeira overgenomen. In de historische 'versterkte plaats' die ook nu nog deels in het historische centrum van Adeje zichtbaar is, bevindt zich dan een suikerraffinaderij. Het water uit de rivier zet de machinerie in werking die het riet bewerkt tot de zoete stof. Per boot gaat deze naar Cádiz en Antwerpen, twee belangrijke havensteden binnen het Spaanse wereldrijk. Het zijn in de Nederlanden voornamelijk Vlaamse onderzoekers die later de handelscontacten tussen de Canarische Eilanden, Sevilla/Cádiz en de Spaanse Lage Landen tot object van studie maken. Aan Spaanse zijde krijgt Ana Crespo Solana op dit terrein grote bekendheid.

Suiker doet het in die tijd goed als 'medicijn'. Nog populairder raakt het in de Europese keuken. Op zoek naar grond voor plantagaes blijkt het ook (pas) door Spanje veroverde Cuba een nog geschikter klimaat te hebben voor suikerrietplantages. Mensen met kennis van zaken verhuizen van de Canarische eilanden naar dat oord in de Caraïben. Daaronder bevinden zich ook specialisten met 'Nederlandse' roots, waaronder Van de Valle (Van der Wal) en Monteverde (Groenenberg), waarvan de oorsprong ligt in respectievelijk Oudenburg en Antwerpen. Die laatste familie zou volgens sommige bronnen ook van oorsprong Keuls kunnen zijn.

Voor het agrarische geheel waartoe de raffinaderij van Adeje behoort, werken 'vrije boeren'. Die staan blijkens archiefonderzoek op de loonlijst van de adellijke meester. De slaven krijgen voor dezelfde inspanning eten, drinken en kleding. De medewerkers van die tweede groep komen uit Noord- en Midden-Afrika. Soms uit Spanje zelf: bekeerde joden en moslims (morisco's) die hun oude geloof in het geheim bleven beleven en door de Inquisitie 'opgespoord' werden. De 'versterkte plaats' van Adeje beschermt niet alleen tegen Spanjes Engelse of (later) Hollandse vijanden. Ook zeerovers uit Noord-Afrika worden gevreesd. Tijdens hun roofexpedities voeren ze ook eilandbewoners mee. Om ze thuis te verkopen als slaaf.

Naast deze suiker is ook de wijn van belang. Aan het begin van de twintigste eeuw wordt de grootschalige verbouw van tomaten en bananen geïntroduceerd. De aanwezigheid daarvan is nog steeds goed zichtbaar in en rond Adeje. Het suikerriet is verdwenen en voor uitstekende wijn moet je 20 kilometer de bergen in, naar Villaflor, op 1.300 m. Dalijk ga ik aan tafel, waarvoor ik uit dat wijndorp koud heb staan van Bodega Zeverón een 'bloemrijke' Blanco Los Quemados. Van hetzelfde huis staat de Blanco Afrutado in geschenkverpakking op de kast.

Ik vrees dat die flessen nog voor vertrek hier leeggedronken moeten worden. Tenslotte moet ik op de kofferkilo's letten.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten