donderdag 23 februari 2012

Ons eerste Harrieke

Harrieke, het eerste kind van mijn ouders stierf toen hij net twee was. Een drama voor moeder Riek en vader Harrie. De pijn droegen zij mee tot aan hun dood. In hun talrijke verhalen over de oudste, konden zij geen duidelijke oorzaak aanwijzen voor de leverziekte die mijn broertje fataal werd. Een allergische reactie op een prik, een vuile naald? Op zijn prentje zetten ze van Guido Gezelle: 'God gaf hem ons, God nam hem ons, Gods name zij geprezen', 31-10-1928 - 22-12-1930.

Op 21 december 1947, na vier meisjes, kom ik als zesde telg het gezin versterken. De jongste zus moet op dat moment na jaren de benjaminvlag aan mij overdragen. 'nen boy', zou mijn pa geroepen hebben uit het raam van ons bovenhuis. En dan bovendien - op één dag na - precies zeventien jaar na het overlijden van 'ons eerste Harrieke'. Ik heb vader die symboliek vaak horen vernoemen. De beladenheid daarvan heb ik zelf nooit ervaren. Ook had ik nimmer het idee een remplaçant te zijn. Of de oudste zoon, de stamhouder. Laat staan dat ik, als 'ons tweede Harrieke', de schaduw van mijn voorgangertje ervoer. Mijn speelkameraadje heette bij hem thuis 'ons tweede Leoke'. Dat fenomeen 'tweede' was net zo normaal in mijn ogen als de Nachtmis met kerst. Ik speelde gewoon mee bij de A'tjes.

Met 'ons eerste Harrieke in d'n Hemel' hadden we op die strategische plek natuurlijk wel een 'veurzeggertje'. Iemand die 'voor ons kon spreken' bij Hem die voor ons onwetenden nauwelijks te benaderen was. Dus waren we ondanks het verdriet wel gezegend met een ambassadeur in het Gelukzalige Rijk dat wij nog maar moesten zien te verdienen. 'Ons eerste Harrieke' zat al mooi op die gouden plek, samen met bijvoorbeeld de heiligen. En hij kon ons vanaf grote hoogte zien ook nog ook nog.

Hoe dat kon, legt mijn moeder mij uit als ik een keer met haar naar de stad loop terwijl het al donker begint te worden. We zijn in de Jan de la Barlaan als ze me vertelt hoe dat nou met de hemel zit. 'Kijk', zegt ze, 'Er is daar boven veel licht, en in de vloer zitten gaatjes. Die noemen wij sterren. Als die-daar-boven op hun buik gaan liggen, kunnen ze ons hier beneden zien, als ze dat willen tenminste. Nu ook. En ze lopen natuurlijk op en neer, en af en toe komt zo'n heilige met zijn schoen op zo'n gaatje. Dan is zo'n ster eventjes donker, maar als die heilige of wie dan ook weer voorbij is, floept de ster weer aan'. En als ik op een heldere avond naar de twinkelende sterren aan de hemel kijk, zie ik mijn broertje voorbij komen.

Bovenstaande alinea komt uit het verhaal 'Sterre' dat negen jaar terug verscheen in ' Wè zeet uwes?’, mijn grammatica van de Bossche stadstaal. Die serieuze uitgave bevat een tiental vermakelijke (nou ja, dat vind ik dan) vertellingen uit mijn familie. Voor deze blog heb ik 'Sterre' overgezet van de Bossche thuistaal naar gangbaar Nederlands.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten