vrijdag 30 december 2011

Brobbelbies

Het is zo langzamerhand een traditie geworden: op 30 december met (de) familie de Winterwandeltocht van Bernheze. Vandaag 15 kilometer vanuit het startpunt bij Heesch. We gaan richting natuurgebied Maashorst dat gedeeld wordt door de gemeentes Oss, Landerd, Bernheze, en Uden. Het bezoekerscentrum bevindt zich bij het buurtschap Slabroek.

Het weer is een geschenk. Na een nacht en vroege ochtend  vol storm, hagel, onweer en regen straalt de zon ‘as ‘nne gèk’. Uit de wind is het magnifiek. Veel ‘masten’, naaldbomen die hier ooit zijn neergezet om het zand vast te houden. Ook weiland of ‘als weiland ogende grond’ met grazende Schotse Hooglanders. Er moeten ook IJslandse pony’s rondlopen, maar die zie ik niet.

Dit begrazingsgebied heet Brobbelbies. Het is duidelijk dat het om nat terrein gaat, zeker na al die majem van de afgelopen tijd. Bovendien is het waterbeheer erop gericht dit gebied het oude drassige karakter weer terug te geven. Het toponiem Slabroek – waar het bezoekerscentrum Maashorst gevestigd is – en de aanwezigheid van een zogenoemde Hogeweg accentueren het karakter van een waterrijke omgeving

In de zeventiende eeuw moet zich in deze contreien een ex-militair opgehouden hebben, Kobus van der Schlossen. Als lid van de 'Zwarte Bende' voorzag hij op wederrechtelijke wijze in zijn levensonderhoud. Dit kostte hem in 1695 de kop. Het verhaal gaat dat Kobus een soortement Robin Hood was, maar dan wel eentje die zijn ziel verkocht had aan de duivel voor tovenaarskunsten. Toen de 'politie' hem zowat te pakken had, sprong hij in de plomp en veranderde in een bies. Vanwege zijn bovennatuurlijke gedaanteverandering in deze plant zou het omringende water zijn gaan brobbelen.

B(r)obbelen - met umlaut 'b(r)ubbelen' - betekent 'borrelen van water', bubbelen, opborrelen, luchtbellen in het water vormen. De 'bies' is een veelvoorkomend oevergewas. Er werden/worden stoelen, matten en koffers van 'gevlochten'.

We passeren ook het veld met het graf van de vorst(in) van de Maashorst (800-500 voor Chr.), waar in de Romeinse tijd opnieuw mensen begraven werden. In de 14de/15de eeuw werd er een landweer aangebracht: de scheiding tussen het Land van Ravenstein en het hertogdom Brabant. Later zou dit de grens worden tussen Uden en Nistelrode. De ‘herinrichting’ van deze archeologische site is van recente datum.

Meer over ‘De vorst(in) van de Maashorst: http://www.youtube.com/watch?v=CFMbS4z-xzQ

donderdag 29 december 2011

Hoe laat is het buiten?

Op vrijdag 23 december beklim ik (weer eens) de toren van de Bossche St.-Jan. Elke keer blijkt wat ik te zien krijg anders. Ook nu weer zijn er nieuwe dingen. Sinds het vorige bezoek blijkt weinig overhoop gehaald is, maar kennelijk kijk ik nu door een nieuwe bril, figuurlijk dan.

Terwijl ik in gedachten naar de trommel staar die automatisch om de zoveel tijd voor het melodietje van de beiaard zorgt, hoor ik een stem zeggen: ‘Hoe laat is het buiten?’. Niet dat iemand dit écht vraagt terwijl we naar de gids luisteren: de zin komt uit een vergeten plooi van mijn geheugen. In mijn (vroege) jeugd was dit een normale vraag. In elk geval bij ons thuis. Zeker van ‘ons opoe’. ‘Jonge, hoe laot is’t buite?’

Ik ging dan niet de tuin in om op de klok van de St.-Jan te kijken. Of die van het stadhuis. Beide uren werden aan mijn oog onttrokken door de aanwezigheid van huizen en andere gebouwen. Ik liep dan ook niet naar een groot uurwerk dat bijvoorbeeld op het Kapelaan Koopmans op een omgebouwde lantaarnpaal stond. Nee, ik bleef gewoon thuis, keek richting schouw en las daar de tijd af.

‘Jonge, hoe laot is’t buite?’ Ik mis een stuk van het verhaal over de speeltrommel in de klokkentoren. Geen ramp, want ik ken het al. Ik stel me voor in wat voor een tijd die vraag ontstaan moet zijn. Ik zie een schilderij met mensen die hun werk op het land onderbreken om te bidden. ‘Het Angelus’ van Jean-François Millet. Aan de horizon is een kerktoren zichtbaar. Waarschijnlijk heeft zojuist de klok kenbaar gemaakt hoe laat het is. De lichtval maakt twee tijden mogelijk: het is buiten 06.00 of 18.00 uur.

Wie afhankelijk is van de tijd die de torenklok aangeeft, moet goed tellen. Zo zijn er (nog) pendules die op de hele uren twee keer slaan. Ik bedoel dan: de juiste tijd herhalen zodat je nog eens de kans krijgt om exact het aantal slagen te tellen. Fijn als je in een gehorig huis woont: dan ben je blij als het middernachtelijk uur voorbij is.

Misschien wilde oma weten of haar horloge gelijk liep met de officiële tijd. Die ik kon afleiden van het radioprogramma dat opstond. Of zou ons opoe nog de eeuw meegemaakt hebben dat er nachtwakers rondgingen. Al dan niet met ratel, zoals in mijn kleutertijd een ratelaar de komst van de vuilniswagen aangaf. Die nachtwachten riepen om het uur hoe laat het was: ‘Twaalf heit de klok, de klok heit twaalf’. Voor wie geen klok had. Of geen klok kon kijken. ‘Jonge, hoe laot is’t buite?’

Geheugenpaleis (4); de psychologische tijd

Na de eerste 100 pagina’s ben ik ‘Het geheugenpaleis’ een spannend boek gaan vinden. Overigens zonder dat ik als lezer op zoek moet naar de oplossing van een misdaad. Het is eerder zo dat de auteur om elk hoek een onvoorspelbare horizon weet te creëren. ‘Wat zal het volgende vergezicht zijn?’ Daarmee krijgt het ook iets van een rariteitenkabinet. Met daarin het optreden van bijvoorbeeld kuikenseksers, geheugenatleten en de meest vergeetachtige man op aarde.

Ik ben de schrijver ook gaan waarderen om zijn ‘beeldend’ taalgebruik. ‘Goed verwoord’, denk ik regelmatig. Bijvoorbeeld bij ‘een formidabel geheugen is niet gewoon een bijproduct van expertise, het is de essentie van expertise’ (pag. 81). Jammer dat ie zelf geen wetenschapper is, anders zou ik ‘m ook nog op zijn woord geloven. Die vooringenomen houding reken ik mezelf aan. Is dat wat jaren werk in een wetenschappelijk instituut met me heeft gedaan?

Wat verbale pareltjes. Over een man die een deel van zijn geheugen kwijt is: ‘Zijn sociale universum strekt zich niet verder uit dan de mensen in de kamer. Hij leeft in het smalle licht van een schijnwerper, omgeven door duisternis’ (pag. 89). Zo’n beeld tekent voor mij de pijnlijkheid van een ‘gedachteloos leven’. In het beschreven geval heeft de persoon af en toe enig besef van de situatie waarin hij verkeert. Wanneer houdt het leven op?

Nog zo’n mooie formulering: ‘Monotonie doet de tijd inkrimpen; nieuwigheid maakt dat hij zich ontvouwt’ (pag. 93). Krijg het maar bedacht. Een aansporing om het pad van routine en vertrouwdheid met enige regelmaat links te laten liggen. Afwisseling en nieuwe beelden: ze verlengen de psychologische tijd. Ze laten de klok later slaan.

Hoewel ik – als eerder gezegd – van een populair lied nog geen twee regels foutloos kan reproduceren, het onthouden van bovenstaande citaten kost me geen moeite. Net zoals bij een recept van een smakelijk gerecht: vertel het me, en ik ga er meteen mee aan de slag. Zonder op het spiekbriefje te hoeven kijken. Of dat iets te maken heeft met wat ik nog hoop te lezen (een strategie om mijn rampzalige geheugen te verbeteren): wie weet. Ik heb nog tweederde van het boek voor me. Ook dit houdt dit verhaal spannend.

maandag 26 december 2011

Geheugenpaleis (3); verbetering

De auteur maakt zijn lezers duidelijk dat hij verslag wil doen van het jaar waarin hij de prestaties van zijn geheugen met succes wil verbeteren. Een nobel streven én een succes dat voor ieder weggelegd is.

Al lezende kom ik terug op mijn indruk dat dit boek voor Amerikanen geschreven zou zijn. Au contraire. Was die gerichtheid op de yankees zijn bedoeling geweest, dan had hij zijn aanpak wel anders georganiseerd. Voor een Amerikaans boekt ademt het te veel intelligentie en humor uit om het zoveelste werk te zijn in de reeks 'How to improve ...', gevolgd door een kookboekachtige weg naar de gelukzaligheid.

Goed, het geschrift begint me nu echt te boeien. Het klikt - om het zo te zeggen - tussen het Geheugenpaleis en mij. Da's wel belangrijk, want zo snel geloof ik een auteur niet. Zeker niet een scribent van Amerikaanse origine, een te wantrouwen soort vanwege de gedemonstreerde blije kijk op de toekomst. Met titels als: 'Word gelukkiger', 'Presteer meer', 'Ontdek je werkelijke energie', en dit allemaal voor €22,95.

Het boek zet me aan het denken. In elk geval over de intentie en de aanpak van dit werk. Mijn vooringenomenheid slinkt wanneer de auteur een begeleider krijgt in de persoon van K. Anders Ericsson, hoogleraar psychologie en 'geheugenverbeterexpert'. Wat ik in mijn handen heb, is geen kook-, maar een avonturenboek. Met mij als lezer op de eerste rij om dit alles te volgen.

Dit is boeiend. En om duidelijk te zijn: we hebben het over het lezen van een boek. Het perspectief dat de auteur aan de lezer voor houdt, is dat van een toekomst waarin hij/zij beter presteert bij het onthouden en reproduceren van gegevens. Voilá, da’s nie niks.

Het lezen van dit boek is als het lopen door een bos met bomen waarvan een deel bekend voorkomt. Maar de meeste aanwezige woudreuzen hebben nog geen betekenis. En het ‘sottobosco’ waarover ik struikel: wat heeft dat ermee te schaften? Aangezet door de tijd van het jaar denk ik: ‘Het zal me allemaal duidelijk worden’. Hoop & belofte: die combinatie geeft de mensch energie om voort te gaan. Ook dus met het Geheugenpaleis.


Toledo (7); vechtschool


Het is geen flauwekul om in de periode 1567 – 1623 gemiddeld tweejaarlijks een massa van 4.000 tot 8.000 soldaten plus aanhang van Genua naar Brussel te laten sjouwen. Alleen al de organisatie van 'het dagelijks brood' is een permanente vraag voor de kwartiermakers. Ik stel me voor hoe zo’n ploeg die wel 20.000 te voeden ‘monden’ kon tellen, als een plaag sprinkhanen naar het noorden trekt en onderweg alles kaal vreet. Stadsbesturen hebben die lui liever niet over de vloer ook al wordt voor logies en eten betaald. Als het even kan, overnacht het voetvolk in tijdelijke kampen terwijl er voor officieren een bed geregeld wordt. De dag daarna moet de karavaan zo spoedig mogelijk weer opkrassen.

Deze landverhuizing vindt plaats over beproefde handelswegen in een (nog) dunbevolkt Europa. Op moeilijke punten moeten verbrede wegen en tijdelijke bruggen de passage versnellen. Gidsen zorgen voor de nodige ‘topografische’ ondersteuning. Als de omstandigheden meezitten, hoeft de reis maar een dag of 30 in beslag te nemen.

Spanje voert in de wereld gelijktijdig strijd op verschillende fronten. Dat vraagt om een grote en goed getrainde legermacht. Wie de Nederlanden overleeft, mag zich een ervaren militair noemen. De Países Bajos españoles hebben de naam een goede leerschool te zijn. Daar moeten de soldaten niet alleen de gevechtshoudingen zien te overleven. Ook het garnizoensleven trekt zijn wissel op de mensen, zeker als de betaling steeds maar weer uitgesteld wordt. Daardoor is de dreiging dat militairen aan het muiten slaan, constant aanwezig. Als dat gebeurt, moet de plaatselijke bevolking bloeden. Om dit te voorkomen, wil de legerleiding de soldij nog wel eens 'voorschieten', maar dit verhult het echte probleem niet: het ontreken van een permanente bevoorrading.

Uiteindelijk hebben de Spanjaarden na 80 jaar strijd de slag om het noordelijke deel van de Nederlanden verloren. Volgens Geoffrey Parker speelde de grote afstand tot het moederland hierbij een belangrijke rol. Een goede logistiek voor de tijdige 'aanlevering' van militairen, materieel en financiële middelen was nauwelijks te realiseren. Wat dit in de praktijk betekend moet hebben, valt te lezen in de boeken rond kapitein Alatriste. Deze serie van Arturo Pérez-Reverte zijn inmiddels ook in het Nederlands vertaald.

In Spanje bestaat de 'Amigos del Camino Espanol de Los Tercios'. Begin december 2011 ontmoet ik in Toledo een aantal 'motoren' achter deze groep. Deze officieren zorgen voor het vasthouden van de herinnering: www.elcaminoespanol.com.

zondag 25 december 2011

Geheugenpaleis (3); verbetering

De auteur maakt zijn lezers duidelijk dat hij verslag wil doen van het jaar waarin hij de prestaties van zijn geheugen met succes wil verbeteren. Een nobel streven én een succes dat voor ieder weggelegd is. Al lezende kom ik terug op mijn indruk dat dit boek voor Amerikanen geschreven zou zijn. Au contraire. Was die gerichtheid op de yankees zijn bedoeling geweest, dan had hij zijn aanpak wel anders georganiseerd. Voor een Amerikaans boekt ademt het te veel intelligentie en humor uit om het zoveelste werk te zijn in de reeks 'How to improve ...', gevolgd door een kookboekachtige weg naar de gelukzaligheid.

Goed, het geschrift begint me nu echt te boeien. Het klikt - om het zo te zeggen - tussen het Geheugenpaleis en mij. Da's wel belangrijk, want zo snel geloof ik een auteur niet. Zeker niet een scribent van Amerikaanse origine, een te wantrouwen soort vanwege de gedemonstreerde blije kijk op de toekomst. Met titels als: 'Word gelukkiger', 'Presteer meer', 'Ontdek je werkelijke energie', en dit allemaal voor €22,95. Het boek zet me aan het denken. In elk geval over de intentie en de aanpak van dit werk. Mijn vooringenomenheid slinkt wanneer de auteur een begeleider krijgt in de persoon van K. Anders Ericsson, hoogleraar psychologie en 'geheugenverbeterexpert'. Wat ik in mijn handen heb, is geen kook-, maar een avonturenboek. Met mij als lezer op de eerste rij om dit alles te volgen.

Dit is boeiend. En om duidelijk te zijn: we hebben het over het lezen van een boek. Het perspectief dat de auteur aan de lezer voor houdt, is dat van een toekomst waarin hij/zij beter presteert bij het onthouden en reproduceren van gegevens. Voilá, da’s nie niks.

Het lezen van dit boek is als het lopen door een bos met bomen waarvan een deel bekend voorkomt. Maar de meeste aanwezige woudreuzen hebben nog geen betekenis. En het ‘sottobosco’ waarover ik struikel: wat heeft dat ermee te schaften? Aangezet door de tijd van het jaar denk ik: ‘Het zal me allemaal duidelijk worden’. Hoop & belofte: die combinatie geeft de mensch energie om voort te gaan. Ook dus met het Geheugenpaleis!

zaterdag 24 december 2011

Geheugenpaleis (2); vergeten kunst

Ik lees het Geheugenpaleis. Wie is de legendarische Joe Greenstein? Nooit van gehoord en hij staat al meteen vooraan de tekst. Dit boek is niet voor Europeanen geschreven. Of voor lieden uit Tibet, Thailand en Terschelling. Zo Amerikaans als Thanksgiving Day. Of 'Let’s have lunch together'. Dat was het dan: gestopt op pagina 14.

Toevallig of stiekem verder kijken. Mmm, er blijkt nog een ‘wereldkampioen geheugen’ te bestaan. Niet afhaken dus en gewoon doorlezen?

Mirakels, dan wordt het verhaal interessanter: een fotografisch geheugen zou niet bestaan en onthouden is volgens de dan regerend kampioen 'geheugenatleten' slechts 'een kwestie van techniek en inzicht in de werking van het geheugen'. Iets dat voor eenieder weggelegd is. Kijk, nu wordt het aantrekkelijk om toch de volgende pagina om te slaan. Ook voor mij.

Ik kom op bekend terrein: dat van de verteller, de éénoog in het land der blinden. Als nog nauwelijks iemand leest, vertelt hij het volk 'Van den vos Reynaerde'. Zomaar uit de kop, want in die tijd gaat veel mondeling van generatie op generatie. Als boeken uiteindelijk gemeengoed worden, raakt de kunst van het onthouden vergeten. Op pagina 18 raak ik écht nieuwsgierig.

Zet mij voor publiek en dan weet ik van geen ophouden. Vraag me dan niet elk woord volgens een vastgelegd script te reproduceren, want dat is er absoluut niet bij. Ik kan nog geen twee zinnen van een populair lied onthouden. Ook niet als ze – hoewel niet wereldberoemd – van eigen makelij zijn. Gewoon niet. Zou ik dat vasthouden dan toch kunnen leren? Ik stel me al voor de 15 coupletten van het Wilhelmus onder enige hapering feilloos uit mijn bolle toet te kunnen opzeggen. Zingen zelf, indien gewenst. Dat is geen vaderlandslievende daad: het nut zit hem in het weten te onthouden. Ik ben nu wel zeer benieuwd wat de volgende pagina's van het Geheugenpaleis aan mijn raderwerk gaan brengen.

vrijdag 23 december 2011

Toledo (6); soldatenvolk

Als de Nederlanden onder de Spaanse kroon vallen, reizen allerlei lieden uit het zuiden hierheen. Overheidsdienaren, zakenlieden en natuurlijk soldaten. Van die laatste beroepsgroep zijn er steeds meer nodig. Zeker als het morren onder edelen en burgers toeneemt.

Veel militairen komen te voet. In de jaren ontstaat de zogenoemde Camino Español, de Spaanse weg van de havenstad Genua naar Namen of Brussel. Geoffrey Parker heeft daarover een boek geschreven. En later Fernando Martínez Laínez.

De weg is in gebruik van 1567 tot 1623. De eerste lichting staat onder commando van Alva. Die moet na de Beeldenstorm van 1566 op bevel van Filips II orde op zaken gaan stellen in de Noordelijke gebieden. Overigens wordt er ook wel gebruik gemaakt van een zogenoemde ‘Zwitserse weg’ en tot 1640 kwomen er ook per boot. Met uitzondering van het Twaalfjarig bestand, kan de ‘permanente’ troepenmacht gemiddeld uit zo’n 64.000 personen bestaan.

Dat soldatenvolk wordt ‘ingehuurd’. Parker heeft berekend dat het ‘echte’ Spaans aandeel in onze contreien hooguit 12-14% bedroeg. Bourgondië, Wallonië, de Italiaanse en Duitse landen zijn belangrijke ‘hofleveranciers’. Dat huurleger komt niet automatisch tot stand. Ronselen is aan de orde van de dag. Als in Spanje de oogst verbrandt of verzuipt, staan de boerenzonen in de rij. Blijven ze thuis, dan gaan de autoriteiten er zelfs toe over om de gevangenissen open te zetten. D'r komt dus ook tuig van de richel mee met de meute. Die kan zo'n 4.000 monden tellen. 'Monden', want onderweg is het steeds weer zaak om aan eten te komen voor de soldaten, hun vrouwen, kinderen en andere begeleiders. Alleen al daarvoor is constant een legertje diplomaten en kwartiermakers in de weer ter voorbereiding van de (bijna) jaarlijks aanvoer van nieuwe troepen.

Op 7 december 2011 loop ik in de militaire academie van Toledo door een ruimte met herinneringen aan de Spaanse infanterie in de Nederlanden. Portretten van Alva, Parma en Juan van Oostenrijk hangen tegenover kleurrijke vlaggen. Ook zijn er de nodige wapens in deze 'Vlaamse zaal'. Hieronder een exemplaar van de bekende 'picas'; deze lansen waren berucht. Nu nog bestaat er een uitdrukking in het Spaanse die verwijst naar de moeilijke tocht van Spanje naar het noorden: 'Poner una pica en Flandes'. Dit betekent nu 'iets realiseren wat bijna onmogelijk is'.

woensdag 21 december 2011

Geheugenpaleis (1); leesdwang

Fascinatie voor boeken: ik weet niet beter. Gelukkig stuurden ze me al vroeg naar een Montessorikleuterschool. Het woord dyslexie kon toen nog niemand bedenken, laat staan lezen en met vier oudere zusjes was sprake van een leerrijke omgeving. Dat schiet op.

Als ik vijf ben, lees ik de Volkskrant, nou ja, het beeldverhaal rond Smidje Verholen. Mijn kerkboekje ken ik al wel van buiten. Makkelijk zat, met die tekst in lettergrepen. 'Wat je niet weet, kun je aan Je-zus vra-gen'. 'Hoe kunnen ze daarboven nou weten dat mijn zussen al mijn vragen beantwoorden?', denk ik. Een domme gedachte, want voor de hemel is niets verborgen.

Die meiden bij ons, die blijken inderdaad een omgevallen boekenkast. Ze weten ontzettend veel, hoewel toch wat cruciale uitgaven ontbreken. Daarnaar 'moet' ik zelf op zoek. Dus meer dan 60 jaar later lees ik nog steeds. Bijna als een verplichting. Sinds kort doe ik dat om te achterhalen waarom ik toch al die decennia doe wat ik doe.

Dat laatste komt door mijn nichtje dat de stomme vraag stelde 'Van wie moet je toch al die dingen in je leven?' Ze heeft er pas de helft van mijn leeftijd opzitten en lijkt soms veel wijzer. In elk geval stond ik toen met mijn mond vol tanden. Anderzijds ben ik een laatbloeier en zoals bekend, hebben die nog alles voor zich. Lezen dus.

Vóór mij ligt 'Het Geheugenpaleis'. Een cadeau van mijn vrouw. Geen stille wenk hoor ('Waar zijn mijn sleutels?'), want ik vroeg het zelf. Ik zit er gefascineerd naar te kijken. Het kijkt terug naar mij en lijkt te zeggen: 'Ik wil jou!'. Nou, dat is dan wederzijds. Wordt dit de steen der wijzen? Snap ik na afloop wat mij beweegt?

Tot nu toe ben ik echt al wat meer aan de weet gekomen van de zaken die mij regeren: vooroordelen, verwachtingen, overtuigingen. En over de luiheid van mijn geheugen, de aannames in een gesprek, de samenhang tussen dingen, woorden en begrippen. Dat mag ook wel na 'Het slimme onbewuste', 'Waarom ik voel wat jij voelt' (over spiegelneuronen), 'Wij zijn ons brein', 'Verander je leven met NLP', 'Een tijd voor empathie', 'Stil de tijd' en 'Word zelf filosoof'. Da's toch 'ginne flauwekul'. Nu dan 'Het Geheugenpaleis'.

Ik laat wel weer wat van me horen; ik moet nu aan de slag: leesdwang.

dinsdag 20 december 2011

Toledo (5); 'por un hermano perdido'

Spanje lijkt begin december te grossieren in feestdagen. Als we op 6 december in Toledo arriveren, blijkt de stad mooi aangelicht vanwege de 'Día de la Constitutión'. De dag - zeg maar - waarop het land in 1978 drie jaar na Franco's dood een doorstart maakte als democratische natie.

De 7de is gewijd aan de H. Ambrosius. De Academía de la Infantería herdenkt de gevallen soldaten. Op de 8ste is het feest van María Inmaculada, Maria Onbevlekte Ontvangenis. 'Patrona de la Infantería en de toda Espana', lezen we op een spandoek. Op het kazerneterrein gaat dit groots gevierd worden. De hoofdaalmoezenier die 's morgens de kerkdienst leidt, begint zijn preek met een verwijzing naar Empel. Daar vormt een strijd in 1585 de basis voor de toewijding aan Maria Onbevlekte Ontvangenis. Hij legt in zijn preek een direct verband tussen de humanitaire functie van het huidige leger en de inzet van de troepenmacht in 1585. Wat bindt, is de hoop op een betere toekomst. 'Als die hoop ontbreekt, kun je het leger net zo goed opdoeken'.

Op het enorme binnenterrein vindt een huldiging plaats. Allerlei (hoge) gasten (zie foto generaal boven) zien hoe het-kader-in-opleiding defileert en ten slotte een krans legt voor de gevallen collega's. Terwijl een afvaardiging met de krans statig naar het monument marcheert, zingen de andere militairen - begeleid door de muziekkapel - het lied 'Por un hermano perdido' (zie video benden). Het gezang golft door de omsloten ruimte en mij schieten de tranen in de ogen. De eigenlijke titel luidt 'La muerte non es el final'. In de periode 1981-1986 werd het Spanjes officiële muziekstuk bij dodenherdenkingen. Diplomatiek verwijst het naar alle soldaten die door de vele eeuwen heen stierven in dienst van het vaderland. Het is een religieus lied in een republiek waar zoals in ons land een scheiding heerst tussen kerk en staat. Voor ik met het Nederlandse vingertje wijs, realiseer ik me dat het zesde couplet van 'ons' Wilhelmus begint met 'Mijn schild ende betrouwe zijt Gij, o God mijn Heer'.

Na een kort defilé aan de buitenzijde van het kazernegebouw volgt in de middag een 'Vino de honor'. Een receptie waarbij de gasten staande aan tafels peuzelend en koutend elkaar op een aangename wijze ontmoeten. Ook de generaal die hierbij een proost uitbrengt, refereert aan Empel. De afvaardiging uit deze verre uithoek aan de Maas netwerkt. Ik krijg de gelegenheid met een aantal aanwezigen te spreken over mijn onderzoek naar Spaans Den Bosch. En uiteraard over 'Het wonder van Empel'. Voor mijn gehoor lijkt wat in 1585 plaats vond, niet ver weg. Als ik gaandeweg te tijd vergeet, geldt dat ook voor mij, de verteller.




vrijdag 16 december 2011

Bossche taal (11); akkedere

Toen ik als 12-jarige naar het gym ging, bleken ze daar net iets anders te praten dan ik gewend was. Uiteraard verstond ik alles, maar het werd vaak iets anders uitgesproken. Ik leerde nieuwe woorden aan en oude af. Dat laatste was een langdurig proces, want van een fiks aantal bleef ik nog jaren denken dat ze gewoon in het woordenboek van het ABN stonden. Niet dus.

Zo ben ik nog eeuwen blijven zeggen ‘akkederen’ en inmiddels weet ik ook wel dat het tot het dialect behoort. ‘Akkederen’ bekt lekker, het is afgeleid van het Franse ‘accorder’ en in mijn omgeving weet iedereen dat het om zoiets gaat als ‘het samen goed kunnen vinden’. Er is dus sprake van ‘een hoge klikfactor’ als mensen die elkaar pas kennen, ‘samen prima met elkaar door de bocht’ kunnen. Collega’s, bijvoorbeeld. Of nieuwe buren. Noem maar op. ‘We akkedere goed’, zeg je dan. In het Bosch hoor je ook ‘Neeje’, dè akkedeert wel’. Hiermee kan iemand zijn of haar vertrouwen uitspreken over het vervolg van een nog jonge samenwerking.

Inhoudelijk ver weg van ‘akkedere’ staat ‘verrinnewere’: kapot maken. ‘Ge het oew boek himmaol verrinneweerd’ betekent dan ook dat iemand genoemd eigendom geheel en al ‘geruïneerd’ heeft. Want dat wordt bedoeld. ‘Lig de boel toch nie te verinnewere’ is ook zo’n uitspraak. Gericht tot bijvoorbeeld een kind dat erg ruw omspringt met speelgoed.

‘Der Dritte im Bunde’ om het zo te zeggen, is ‘aanrikkemedere’. Dat betekent ‘aanbevelen’. Daarmee is duidelijk dat hier sprake is van een contaminatie: het foutief aaneenplakken van woorddelen. ‘Aan’ komt van ‘aanbevelen’ en ‘rikkemedere’ is een vervorming van het Franse ‘recomander’.

Het Bossche dialect: 'ik kan 't oe aanrikkemedere'.

donderdag 15 december 2011

Beulingstad

Als de bode hem de brief brengt, gaat zijn hart sneller kloppen. Hij herkent het logo en eigenlijk hoeft hij de envelop niet meer te openen. Het is zo al duidelijk en hij belt gelijk naar huis: ‘We zijn de fietsstad van Nederland geworden!’ Hij schrikt van zijn eigen volume als hij hoort met wat voor een enthousiasme hij dit nieuws door de hoorn brult. ‘Fijn jongen’, zegt zijn vrouw, ‘en wat wordt je volgende doel?’

Die vraag brengt hem weer met beide voeten op de grond. Zijn stad heeft nu ongeveer elke titel behaald die hij zich kan wensen. Zijn volgende horizon, miljaar, hij weet het even niet. Als troost leest hij dan toch maar even de brief waarmee hij nog in zijn handen zit. Vervolgens verlaat hij zijn werkplek, zet zijn mobiel uit en doolt depri, zonder iets of iemand te zien uren door het centrum. Uiteindelijk ziet hij voor de etalage van een slagerij het licht. Nog net voor 18.00 uur doet hij de aankoop die zijn leven een nieuwe impuls kan geven. Nu naar de vrouw.

Hij komt in een leeg huis. Op tafel ligt een briefje: ‘Ben een uurtje spinnen. (Magnetron). X.’ Hij glimlacht: al is het dan niet buiten, zijn echtgenote zit wel op de fiets. Snel haalt hij een pan uit het keukenkastje en memoriseert de instructies van de slager. Boter bruin laten worden, de worst in schijfjes snijden – niet te dik en niet te dun – die krokant bakken en ze daarna meteen eten met wat brood. Verhip, en meepesant wat appelschijfjes smoren.

Terwijl een heerlijke geur de keuken vult, trekt hij een fles witte wijn open. Een godenmaal wacht hem: echte Bossche beuling. Net zo authentiek als het woord ‘uwes’. En net zo uniek. Hij heeft zijn target gevonden: ‘Den Bosch, beulingstad van het jaar’.

‘Helemaal niet slecht’, stelt hij vast bij de eerste hap. ‘Sterker nog: mirakels lekker. Een streekproduct ook nog.’ Dat weet hij nog van toen Den Bosch hoofdstad van de smaak was. Ook al afgevinkt. Streekproducten zijn eerlijk, ambachtelijk, duurzaam en ze kunnen bogen op een eeuwenlange traditie; hij heeft dit in 2010 vaak uitgesproken vanachter de microfoon. ‘Het wordt de échte Jeroen Bosch Beuling’, zegt hij ferm. ‘Die is vast nog wel op een van zijn schilderijen terug te vinden. Of was dat nou bij Brueghel?’

Hij snijdt de rest ook en bakt de schijfjes knapperig bruin. ‘Da’s een flinke hap’ en hij zet wat in de magnetron staat weer in de koelkast. ‘Echte Jeroen Bosch Beuling, de Bossche tapa.’ Verdomd, dat klinkt magnifiek. Hij wil dit direct naar zijn contacten in Madrid sms’en maar zijn mobieltje staat uitgeschakeld. ‘Mañana, señor’, zegt hij en hij begint aan zijn tweede bord Bossche tapa.

Als zijn vrouw terugkomt van haar uurtje spinning plus cooling-down vindt zij haar man gelukzalig kijkend achter zijn lege bord. ‘Lieve schat’, zegt hij, ‘we worden de beulingstad van Nederland’. Ze glimlacht verheugd. Een man met een missie lééft!

Column Bossche Omroep, De krant op zondag, 18 december 2011

Toledo (4); kathedraal

'España son más que las playas'. Dat schreef een Spaanse dame me jaren terug. 'Spanje is meer dan strand'. En dat is zo: er is veel prachtig binnenland. Met natuur, dorpen en steden. Dat begon ik toen net te ontdekken.

Toledo blijkt zo'n stad. Dat was zo toen ik er in 2007 voor het eerst verbleef en nu begin december 2011 opnieuw. Als we op de woensdagmiddag vóór het feest van Maria Inmaculada door de straten richting kathedraal stappen, is dat voor oog en oor een groot genoegen. Romeinse, Arabische, Joodse en vooral Castiliaanse elementen vormen een bont geheel. Met temidden van dit alles een gotische kerk die zo overgeplaast lijkt uit noordelijker streken.

Vreemd is dat niet. Als in de dertiende eeuw aan dit godshuis begonnen wordt, is de Franse gotiek populair. Bovendien komt de eerste bouwmeester Martín uit Frankrijk en een belangrijke vijftiende-eeuwse opvolger uit Brussel: Hanequin de Bruselas. Hij, zijn broer Egas Cueman en hun nakomelingen vormen een zeer productieve 'bouwfamilie' in Spanje.

De kathedraal van het Franse Bourges is het uitgangspunt voor de Toledaanse architecten. Om een aantal redenen krijgt het Spaanse bouwwerk een eigen vorm. Alleen al omdat zowel de oude moskee als de aanpalende omsloten 'tuin' door respectievelijk middenschip en klooster 'overkapt' moeten worden. Of liever 'weggemoffeld'. Als je erop gewezen wordt, blijken de resten van de moskee nu nog duidelijk zichtbaar.

Dat Arabische erfgoed is hier niet zo een-twee-drie in het oog lopend. Gemakkelijker ligt dat in Cordoba, waar de moskee goeddeels gehandhaafd blijft. Als teken van de triomferende kerk is in dat tere gebedshuis wel een katholieke kathedraal opgetrokken. Helemaal met de botte bijl ging Karel V aan de slag. Die liet in het delicate Alhambra van lomp paleis planten. Alsof hij hiermee wilde zeggen: 'Granada behoort echt tot het territorium van het Spaanse koningshuis'.

Honden palen hun gebied gemakkelijker af. En bouwkundig ook minder desastreus. Nou ja, da's natuurlijk geklets achteraf.

maandag 12 december 2011

Antwerpen (7); d'n amigo

'Welke sporen heeft onze aanwezigheid in jullie taal achtergelaten?' Die vraag moest ik vorige week in Toledo een aantal keren beantwoorden. Er zijn wat uitdrukkingen: 'Het gaat er Spaans aan toe' en 'Het Spaans benauwd krijgen'. Da's interessant, maar een overname van woorden in het Algemeen Nederlands?

Daar waar de Spanjaarden in De Lage Landen niet door de 'Hollanders' verdreven werden, kon het Spaans iets makkelijker wortel schieten in de lokale taal. In Vlaanderen en ook in Nederlands-Limburg kom je in dialecten woorden tegen als 'naraanje', sinaasappel ('naranja') en 'hablador', kletskous ('hablar'). Het mooiste woord is mijn ogen 'd'n amigo' voor gevangenis. Onze zuiderburen - want daar wordt het gebruikt - leggen bij de uitspraak vaak de klemtoon op de eerste lettergreep.

Ik hoorde 'd'n amigo' meer dan 25 jaar geleden voor het eerst in Antwerpen. Hoe heeft dit woord ooit de benaming kunnen worden voor zo'n onvriendelijke verblijfplaats? Aan de basis ligt het begrip 'vroon' dan wel 'vroen', voor 'heer' van een bepaald gebied. 'Vroonte' betekent 'iets wat eigendom is van de heer', zoals grond of een gebouw. Dat laatste was in sommige gevallen een gevangenis.

Ook in Antwerpen stond zo'n 'vroonte'. En in Brussel. Daar werd hij in 1522 - ten tijde van Karel V - achter het stadhuis gebouwd. 'Vroonte' werd (met umlaut) ook 'Vrunte'. Het verhaal wil dat de Spanjaarden 'vroonte' in al zijn uitspraakvarianten aanzagen voor een ander woord: 'vrunt(e)', vriend dus. En dan ligt de vertaling naar 'amigo' voor de hand. Op de plaats waar in Brussel d'n amigo stond, bevindt zich het luisterrijke hotel Amigo. De straat heet daar tweetalig Rue de l'amigo/Vruntstraat. Als gezegd behoort het woord ook tot het Antwerps taaleigen.

Dit alles blijkt - verteld aan een gezelschap Spanjaarden - een smakelijk verhaal op te leveren. En ik weet inmiddels uit eigen ervaring: je maakt er vrienden mee.

zaterdag 10 december 2011

Antwerpen (6); pagadders

Het was de ‘pagadder’ Paul Beliën die mij op het bestaan van de ‘pagaddertoren’ wees. Behalve kennis over dit fenomeen, heb ik aan deze Vlaming nog meer informatie over ‘zijn’ Antwerpen te danken. Waarschijnlijk ook de liefde voor die havenstad. Paul is niet meer en elk verblijf in de Sinjorenstad loopt hij in gedachten - bij wijze van spreken - naast me.

Een ‘pagadder’ is een geboren Antwerpenaar. Maar dan eentje - in tegenstelling tot de volbloed 'sinjoor' - waarvan niet beide ouders hun wieg in die gemeente hadden staan. De woorden 'pagadder' en 'sinjoor' zijn allebei van Spaanse oorsprong. Paul bracht in zijn verklaring nog een accent aan. Als ‘pagadder’ was hij eigenlijk een ‘heiden’, een ‘wilde’ die uit de ‘pagus’ kwam, latijn voor 'gouw', het buitengebied. Kortom: hij was ‘een boer’, in voetbaltermen.

‘Pagadder’ als benaming voor ‘belhamel’, ‘opdondertje’ en ‘kindje’ is te herleiden tot het Spaanse ‘pagador’ of betaalmeester. Die lui zorgden in de Spaanse tijd voor de soldij, kleding en voeding van de soldaten. Nu zat de koning van Hispanje regelmatig slecht bij kas. In dat geval konden de bevelvoerder financieel bijspringen om muiterij te voorkomen, of de ‘pagadores’ gingen de centen al dan niet dwingend bij de burgerij halen. Die betaalmeesters waren doorgaans klein van stuk en hun gebrek aan lengte hield ze van het slagveld. Dit kenmerk maakte ze niet minder agressief, vandaar dat ‘pagadder’ naast ‘hummeltje’ ook ‘etterbak’ en ‘deugniet’ is gaan betekenen.

Helemaal mooi - en voorlopig nog even een curieuze verklaring - is de veronderstelling dat 'pagadder' de benaming was voor 'kind van een Spanjaard'. In de tijd dat in Antwerpen en omgeving Spaanse soldaten betrekkingen aanknoopten met lokale vrouwen, leidden die contacten ook tot 'buitenhuwelijkse' zwangerschappen. Enigszins misprijzend zouden de vruchten van deze activiteiten 'pagadders' genoemd zijn.

Antwerpen en andere steden kenden onder het Spaanse bewind uitkijktorens waarin reders de horizont aftuurden. In een tijdperk zonder telegraaf en iPhone was het voor die lui afwachten geblazen: wanneer zou hun schip eindelijk aan de einder verschijnen? Die hoge uitkijkposten – statussymbool naar mediterraan voorbeeld – waren vaak wat petieterig van omvang. Je moest zelf ook niet al te zeer uit de kluiten gewassen zijn, om je binnen die ruimte langere tijd op te kunnen houden. Een klein menske of ‘pagadder‘ zou de meest geschikte persoon zijn om op de uitkijk te staan in die toren. Vandaar dus ‘pagaddertoren’. En met enige moeite zijn ze nog te op te sporen in de Sinjorenstad. Ik weet er in elk geval een aantal te vinden; met dank aan dieje ‘pagadder’.

Toledo (3); Alejandro Farnesio

De Toledaanse Academía de la Infantería heeft een druk programma voor ons samengesteld. De Empelse delegatie is hier nu voor het vierde jaar; ik mag hiervan voor de eerste keer deel van uitmaken.

Woensdag 7 december begint met een rondleiding op het terrein van de academie. Het totale gebied is 24 ha. groot, dus beperken we ons tot het gedeelte waar het hoofdgebouw staat. Dit laatste blijkt een groot aantal herinneringen te bezitten aan de tijd waarin De Lage Landen tot het Spaanse Rijk behoorden

Het is met name dit gedeelte dat mijn aandacht trekt. Schilderijen, wapens, vlaggen, plaquettes. Er is zelfs een hoek voor de gebeurtenissen in Empel. Ik zet dit zo veel mogelijk op de foto. Eén vaandel verwijst naar het 'Tercio Alejandro Farnesio'. De naamgever van dit infanteriegedeelte is bij ons ook bekend als de hertog van Parma. Hij was het die in 1585 na de de herovering van Antwerpen 4.000 soldaten richting Empel dirigeerde.

De getuigenissen van en rond 1585 zijn onderdeel van een grote verzameling die 'het verhaal van de plek' vertellen. Lijsten maken duidelijk dat de school tot haar studenten ook Francisco Franco en de huidige Spaanse koning rekent. Die eerste heeft een enorm groot glazen plafond achtergelaten. Daarin bevindt zich het wapen van de eerste Spaanse koningen: los Reyes Católicos. De afbeelding is wat aangepast.

Terwijl ik daarnaar kijk, begrijp ik pas goed de uitspraak van een historicus die schreef dat de dictator de laatste was in de reeks absolute vorsten die zich zagen als de verdediger van Gods Rijk op aarde. In Franco's opvatting was het daarmee mogelijk om mensen het leven onmogelijk te maken. Ik ga een discussie met onze enthousiaste gastheer uit de weg en leidt het gesprek naar wat ons bindt: het optreden van de hertog van Brabant. En die rol werd een tijdlang vervuld door de koning van Hispanje. En die kwaliteit heeft ons uiteindelijk naar hier gevoerd.

vrijdag 9 december 2011

Toledo (2); vechten in Flandes

Als we op 6 december naar Madrid vliegen, blijkt Sinterklaas niet tot de passagiers te behoren. Hij zal wel met de boot gaan. Zijn afwezigheud betreur ik niet, benieuwd als ik ben naar de hernieuwde kennismaking met Toledo. Dit keer verblijf ik daar niet als toerist: de komende dagen mag ik met vier anderen deel uitmaken van een delegatie uit Empel. Die brengt - na een Spaans initiatief uit 1585 - opnieuw een tegenbezoek aan Toledo. Daar huist het opleidingscentrum van de Spaanse infanterie.

Dat die infanterie bij Empel in 1585 strijd leverde met de volgelingen van Willem van Oranje, was eerder in Toledo bekend. Het feit dat die gebeurtenis in het Noorden ter plekke was blijven voortleven, werd pas vier jaar geleden duidelijk. Op dat moment bereidden de Spanjaarden een herdenkingstocht voor langs de Spaanse Weg die het leger van de koning volgde tijdens de Tachtigjarige Oorlog. Duizenden soldaten - in gezelschap van vrouwen en kinderen - liepen bijna elk jaar van Milaan naar Brussel. 'El Camino español', een fikse onderneming.

Vechten in Flandes, letterlijk Vlaanderen en in werkelijkheid De Lage Landen, was een zware opgave. Eerst moesten de soldaten er zien te komen, om vervolgens te overleven in kou, mist, regen, omringd door blonde dikke zegvrije vrouwen en dikke rossige besnorde mannen die de Spaanse medebroeders niet echt welkom heetten. In elk geval verwoordt op die manier Aturo Pérez-Reverte het Spaanse beeld in zijn serie met capitán Alatriste in de hoofdrol.

De slag in Empel met de 'holandeses' is met veel heroïek beschreven in Spaanse bronnen. Uiteindelijk was het de Maagd Maria die haar troepen de overwinning bezorgde op 8 december 1585. Zij werd de patrones van die Spaanse strijders en ten slotte van de totale Infanterie en ook van de gehele natie.

We worden tegen de avond opgehaald bij het Madrileense vliegveld. De stad Toledo blijkt fantastisch aangelicht als we de Academie van de Infanterie naderen. Het blijkt die 6de december 'El día de la Constitución'. Sommige landen lijken wel erg rijk aan feestdagen.

maandag 5 december 2011

Toledo (1); de Spaanse weg

De Academia de Infantería de Toledo is een kaderopleiding van de Spaanse landmacht. Het bestaat sinds 1850 en enige tijd zat het in het machtige 'Alcázar' dat aan de overzijde van de Taag boven de stad uittorent.

De huidige bebouwing stamt uit 1941. Direct aanpalend is een gastenverblijf waar ik binnenkort wat dagen doorbreng. Nog niet eerder was ik langer dan een uur in een militair onderkomen. Boven de poort hangt de tekst 'Todo por la patria', 'Alles voor het vaderland'. Die tekst las ik in 2007 vanaf de stadskant. De latere dictator Francisco Franco zat hier op school.

De aanleiding voor het bezoek is het wonder dat in 1585 plaatsvond in Empel. Bij dat plaatsje zaten aan het eind van dat jaar Spaanse troepen klem in hun strijd tegen de Hollandse opstandelingen. Dankzij het ingrijpen van de Maagd Maria konden de soldaten veilig naar Den Bosch gaan. Spaanse bronnen spreken van een overwinning; Hollandse ooggetuigen gebruiken een ander zelfstandig naamwoord. Die dag, de 8ste december 1585, krijgt de Heilige Moeder een speciale betekenis voor de troepen en van 1892 is Maria Onbevlekte Ontvangenis de patrones van de Spaanse infanterie. Een aantal jaren geleden kreeg Empel - inmiddels onderdeel van de gemeente 's-Hertogenbosch - opnieuw aandacht vanuit Spanje. Het contact is sindsdien gebleven. Op 3 juli jl. bezocht een Spaanse delegatie Empel en maakte bij gelegenheid een tocht over de Binnendieze. In december volgt een tegenbezoek; ik vind het meer dan interessant daaraan deel te kunnen nemen.

Toentertijd - in 1585 en lang daarna - liepen de Spaanse soldaten vanaf de Middellandse Zee (m.n. Genua) naar Brussel. Die weg raakte bekend als 'El camino Español', 'De Spaanse Weg'. De uitwisseling tussen Empel en Toledo houdt de herinnering aan zowel het 'Wonder van Empel' als de verbindende route levend.

Meer over het 'Wonder van Empel': http://bosschebladen.nl/media/pdf/2005-1Berselaar.pdf

vrijdag 2 december 2011

Bolduque (17); fort Isabella bedenken

Zolang ik me herinner, spreekt fort Isabella tot mijn verbeelding. Meer dan 50 jaar geleden jakkerden we met de fiets over de kronkelige aarden wal richting IJzeren Man. Voor ons 'zesdeklassers' was dat smalle zandpad kilometers verwijderd van onze natuurlijk habitat en waanden we ons bij wijze van spreken ergens in een ver oord. Toch behoorde het verdedigingswerk gewoon tot de gemeente Den Bosch. Vandaag wandel ik over datzelfde weggetje. Daarbij probeer ik voor mijn buitenlandse gehoor het beeld op te roepen dat past bij de tekeningen die ik voorafgaande aan dit tochtje in enkele boeken opsloeg.

Door de aanleg van het spoor is er flink gehakt in de oude vijfhoekige schans. Aan de zijde waar wij lopen, is de structuur nog heel herkenbaar. Was het Johan Cruijff die zei: 'Je moet kijken om het te kunnen zien'? Hoe dan ook, met enige fantasie is tussen twee aarden verhogingen een gracht te reconstrueren. Veel water staat er niet en de bijna ongebreidelde bomengroei maakt de tekening onscherp. 'Kijk thuis nog maar eens op Google Earth', zeg ik, 'Dat brengt het geheel goed in beeld'. Eerder zei ik dat ook al bij fort St.-Anthonie dat hier 'net om de hoek ligt'. Althans, wat daar nog van rest. Op die plek geldt de vermeende uitspraak van het 'voetbalorakel' des te meer.

Wie als vijand de stad vanuit het zuiden tegemoet trok, moest eerst afrekenen met de bezetting van beide forten. We beschikken over gedetailleerde gegevens die laten zien wat dat in 1629 betekende tijdens de belegering van de stad. Ondanks al die kennis valt het me steeds moeilijker écht een voorstelling van zaken te maken. In mijn kop zit bijvoorbeeld de suggestie dat de zeventiende-eeuwse mens tijdens zijn leven evenveel ‘indrukken’ te verwerken kreeg als wij op één dag. Daarom zouden onze zintuigen nu steeds als een razende bezig zijn die prikkels te selecteren om te voorkomen dat we bijvoorbeeld tijdens het bezoek aan een stadscentrum knettergek worden. Daarbij waren toentertijd de Nederlanden leeg, was het vervoer over landwegen een moeizaam gebeuren en woonden ziekte en dood dichtbij. Ik noem maar wat.

Morgen begin ik aan mijn laatste optreden tijdens de cursus Boschlogie. Drie achtereenvolgende zaterdagochtenden sta ik voor vijftien deelnemers met het onderwerp ‘Den Bosch, Spaanse stad in Brabant?’ Daarna stop ik als inleider. Eerder ben ik me in dat onderwerp gaan verdiepen na de zoveelste boottocht over de Binnendieze. Daarbij zei de schipper: ‘We waren toen een Spaanse stad’. Sindsdien probeer ik te achterhalen wat dat betekend zou kunnen hebben. Binnenkort bezoek ik op uitnodiging de stad Toledo. Het ‘Wonder van Empel’ uit 1585 zal daarbij beslist ter sprake komen. En net zoals tijdens deze wandeling over de restanten van de herinnering aan fort Isabella, zal ik ook daar aan de Taag proberen te bedenken: ‘Hoe leefden die lui toen werkelijk?’

Meer over fort Isabella: http://nl.wikipedia.org/wiki/Fort_Isabella

donderdag 1 december 2011

Het Bossche Broek (7); rare vogels

Het Bossche Broek blijft boeien. Vandaag door de aanwezigheid van aalscholvers. Zotte beesten, rare vogels. In de natuur lijkt niks zonder reden, maar waarom moeten deze dieren het dan stellen zonder waterafstotend verenpak? Het antwoord zou luiden dat ze op die manier minder opwaartse druk ondervinden tijdens het duiken. Als je per dag een pond levende vis moet najagen, is dat wel handig. En tja, daarna dus even de was buiten hangen. Als ik op 30 november langs de Dommel banjer, laten verschillende exemplaren zich met uitstaande vleugels drogen in de wind. Het is zonnig, 11°C en met dit windje lijken ze me weer snel oké.

De aalscholver was ooit een exotische vogel. In mijn ogen althans, want toen ik jong was, moeten ze hier bekant uitgestorven zijn geweest. Er was in die tijd een aflevering van de NOF (Nederlandse Onderwijs Film), die voor ons schooljeugd in beeld bracht hoe Japanners vanuit bootjes met aalscholvers visten. Ze hadden die beesten aan een lijn. Die zat om de nek van de gevederde vrienden, wat tevens voorkwam dat die onder water de visjes doorslikten. Weer aan boord gehaald, spuugden ze de buit uit en tjoep gingen ze voor de volgende raid te water. In die jaren probeerde ik te karperen, een zeer geduldig karwei. Vissen met een aalscholver leek me magnifiek. Maar goed, inmiddels is hun aantal in ons land weer toegenomen en beroepsvissers zouden deze concurrenten het liefst de nek omdraaien.

Verderop scheidt de A2 het Bossche Broek van Dooibroek, een weidegebied. Vlak voor Oud-Herlaar bevindt zich een strook met knoteiken, die dienst deed als refugium. Rechts ligt aan de Dommel de boerderij van een (achter)naamgenoot. Links voert een weg naar landgoed Pettelaar. Als gezegd, geschiedt in de natuur niks zonder reden. Waarom blijft de eik zo lang zijn bladeren - al dan niet verdord - dragen? Ik herinner me een vertelling over een arm keuterboerke. Die verkoopt zijn ziel aan de duivel, waarbij zijn vrouw als wisselgeld dient. Dat boerke is slim en hij zal zijn pand pas inlossen als de eiken kaal zijn. Dat worden ze om een bijzondere reden niet. Pietje Pek krijgt het nakijken en de boer en zijn echtgenote leven nog lang en gelukkig. Si non è vero è ben trovato: als is 't dan niet waar, dan is het toch aardig bedacht.

Linksaf dus bij Oud-Herlaar, langs een mooi door bomen omzoomd pad naar de Patersberg bij landgoed Pettelaar. Ook al zoiets: Patersberg. Veeleer is er sprake van een hoop zand met bomen, maar à la bonheur: ook die plek is omgeven met verhalen. Op die berg zou een redoute of verschansing gelegen hebben in 1629, tijdens de belegering van Den Bosch. 'Don't mention the war', denk ik en wandel verder over het landgoed. Als je een Bosschenaar echt pissig wil krijgen, moet je over 1629 beginnen. En om het een en ander af te reageren, zoek ik een kloeke boom op. Zo, dat lucht in elk geval op: rare vogels, die Bosschenaren.

Over de 'boerenfabel': http://www.beleven.org/verhaal/waarom_de_eik_vingerbladeren_heeft