Zat er op
mijn middelbare school een leerplan zat achter onze tekenlessen? Ik weet het niet.
In de jaren dat we Van der Ven hadden, vermoedelijk wel. Klassieke en
tegelijkertijd fascinerende onderwerpen kwamen bij hem aan bod: het effect van
de horizon op ooghoogte, verdwijnpunten, het kikkerperspectief. We verdeelden
A2’s in rechthoeken en vierkanten die we van tinten tussen zwart en bijna wit
voorzagen. Jaren later kwamen E.H. Gombrich ‘Eeuwige schoonheid‘ en tekenlessen
van Ad Willemen en Harry Liesker. Waarna een lange tekenpauze volgde van meer
dan 40 jaar.
Recentelijk
besloot ik op zoek te gaan naar het wezen van de abstracte kunst. Een
praktiserend onderzoek, met de pen in de hand. Met als centrale vraag: ‘Valt
het maken van abstracte voorstellingen te begrijpen en zelfs te leren?’
Inmiddels
ben ik vier, bij tijden intensieve maanden verder. Mijn leermeester Geert de
Bruijn blijkt onvermoeibaar bij zoveel gretigheid en tegelijkertijd
onwrikbaarheid van mijn zijde. Hij gebruikt termen als dialoog, evenwicht, rust
en spanning alsof het yoga-voor-beginners betreft. Ook zijn er oneliners,
waaronder: ‘Doe je links wat, dan moet er rechts ook wat gebeuren’ en ‘Een ding
kan maar op één juiste plaats staan’. Nou ja, waar is dan die juiste plek?
Ik krijg
van hem werk bestuderen van onder meer Ton Frenken, Paul Corvers, Rothko, Jan
de Bie, Newman, Sean Scully, JCJ Vanderheyden, Gerard Roovers, Jaap Wagemaker,
Alberto Burri. Zelfs wat in 35 jaar uit het atelier van Geert de Bruijn zelf is
gekomen (en ik kan dat bij wijze van spreken dromen), ga ik opnieuw bekijken.
Onwrikbaar
en halsstarrig blijf ik in mijn gang naar het figuratieve. Ik weet me op
de wereldbol met enig gemak bewegen in
zeven talen. Evenwel blijft de grammatica van het abstracte ontoegankelijk.
Even moeilijk te doorgronden als die van het Arabisch, waarin ik afgelopen
najaar probeerde enig houvast te ontdekken, om na twee maanden te beseffen dat
op mijn talenknobbel een begrenzer zit.
Ik maak dus
volhardend en braaf mijn oefeningen die ik van Geert meekrijg. Ze zijn bij
voorkeur in elke tint tussen wit en zwart. Er blijken meer dan 50 tinten grijs!
Het verhaal dat ik probeer te verbeelden is ‘het landschap’. Het blijft pielen
tot ik na twee Hovo-cursusdagen ‘De architectuur van de Bossche School’ aan de
slag ga met een vlakverdeling op basis van 3:4. Tegelijkertijd zet Geert me ook
aan het werk met gemengde technieken dan wel assembleren. Het lukt me warempel om
het figuratieve los te laten. De talenhobbel lijkt genomen. Sterker nog: ik weet hoe ik verder kan in deze
beeldtaal. Alsof ik eindelijk ‘1 bruinbrood en 2 magere yoghurt’ weet te
bestellen. In het Swahili, bij wijze van spreken.