dinsdag 4 september 2018

Talenhobbel


Zat er op mijn middelbare school een leerplan zat achter onze tekenlessen? Ik weet het niet. In de jaren dat we Van der Ven hadden, vermoedelijk wel. Klassieke en tegelijkertijd fascinerende onderwerpen kwamen bij hem aan bod: het effect van de horizon op ooghoogte, verdwijnpunten, het kikkerperspectief. We verdeelden A2’s in rechthoeken en vierkanten die we van tinten tussen zwart en bijna wit voorzagen. Jaren later kwamen E.H. Gombrich ‘Eeuwige schoonheid‘ en tekenlessen van Ad Willemen en Harry Liesker. Waarna een lange tekenpauze volgde van meer dan 40 jaar.

Recentelijk besloot ik op zoek te gaan naar het wezen van de abstracte kunst. Een praktiserend onderzoek, met de pen in de hand. Met als centrale vraag: ‘Valt het maken van abstracte voorstellingen te begrijpen en zelfs te leren?’

Inmiddels ben ik vier, bij tijden intensieve maanden verder. Mijn leermeester Geert de Bruijn blijkt onvermoeibaar bij zoveel gretigheid en tegelijkertijd onwrikbaarheid van mijn zijde. Hij gebruikt termen als dialoog, evenwicht, rust en spanning alsof het yoga-voor-beginners betreft. Ook zijn er oneliners, waaronder: ‘Doe je links wat, dan moet er rechts ook wat gebeuren’ en ‘Een ding kan maar op één juiste plaats staan’. Nou ja, waar is dan die juiste plek?

Ik krijg van hem werk bestuderen van onder meer Ton Frenken, Paul Corvers, Rothko, Jan de Bie, Newman, Sean Scully, JCJ Vanderheyden, Gerard Roovers, Jaap Wagemaker, Alberto Burri. Zelfs wat in 35 jaar uit het atelier van Geert de Bruijn zelf is gekomen (en ik kan dat bij wijze van spreken dromen), ga ik opnieuw bekijken.

Onwrikbaar en halsstarrig blijf ik in mijn gang naar het figuratieve. Ik weet me op de  wereldbol met enig gemak bewegen in zeven talen. Evenwel blijft de grammatica van het abstracte ontoegankelijk. Even moeilijk te doorgronden als die van het Arabisch, waarin ik afgelopen najaar probeerde enig houvast te ontdekken, om na twee maanden te beseffen dat op mijn talenknobbel een begrenzer zit.

Ik maak dus volhardend en braaf mijn oefeningen die ik van Geert meekrijg. Ze zijn bij voorkeur in elke tint tussen wit en zwart. Er blijken meer dan 50 tinten grijs! Het verhaal dat ik probeer te verbeelden is ‘het landschap’. Het blijft pielen tot ik na twee Hovo-cursusdagen ‘De architectuur van de Bossche School’ aan de slag ga met een vlakverdeling op basis van 3:4. Tegelijkertijd zet Geert me ook aan het werk met gemengde technieken dan wel assembleren. Het lukt me warempel om het figuratieve los te laten. De talenhobbel lijkt genomen. Sterker nog: ik weet hoe ik verder kan in deze beeldtaal. Alsof ik eindelijk ‘1 bruinbrood en 2 magere yoghurt’ weet te bestellen. In het Swahili, bij wijze van spreken.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten