Aan de rand van de Haagse Vogelwijk staan op zondagmorgen 29 mei zo'n 40 enthousiastelingen bij het Westduinpark te wachten op de komst van de IVN-gids. 'We lopen hier al heel wat jaren', zegt een van de aanwezigen om 10.00 uur, 'Maar nog niet eerder was het zó druk'. De spreker die daarbij in zijn handen wrijft, blijkt weliswaar niet onze leidsman, maar wél een volgeling van de organiserende natuurclub. Hij stelt twee andere vrijwilligers voor en na een korte inleiding over de te volgen route gaan we op pad.
De droogte van de laatste weken is ook hier duidelijk merkbaar. De smalle zandstrook tussen de hoog opschietende struiken is stoffig. Als makke schapen volgen we de herder. 'De Vrede graast de kudde voor', klinkt declamerend de sonore stem van leermeester Jan Starink uit een ver verleden. Grootmeester Lucebert zelve aan het woord die Kloos op de hak neemt. Willem Kloos van 'Ik ween om bloemen in den knop gebroken' stierf in 1938 in de residentie. Zou hij hier gelopen hebben terwijl hij die zin bedacht?
Ik concentreer me op het verhaal van de meneer die óns voor gaat. 'Jaren geleden was het landschap hier weidser en de gemeente is voornemens de bomen en struiken die van origine niet in deze omgeving thuis horen, te verwijderen'. Hij wijst daarbij op een fikse esdoorn die ook het veld moet ruimen. 'Wien Neerlandsch bloed in de aders vloeit, Van vreemde smetten vrij', dat was Tollens die hier niet zo ver vandaan in Rijswijk zijn laatste jaren sleet. Houden die associaties vandaag dan echt niet op?
Opvallend veel salomonszegel. In het laagste deel van de duinpan waar wat water staat, hangt de frisse geur van munt. De gids laat ons weten dat een wat dieper gelegen veenlaag het water vasthoudt en voor deze typische vegetatie zorgt. Gebukt vervolgen we de tocht en door het tot de grond hangende groen wanen we ons in een tropische omgeving. De stad lijkt ver weg als we aan de weg omhoog beginnen. 'Waar de blanke top der duinen...', maar ik smoor bijtijds die gedachte om naar de IVN'er te luisteren die met enig gemak in woorden de Nederlandse Ornithologsche Encyclopedie doorbladert.
Aan de zeezijde is het project afgerond dat leidde tot een extra duinenrij en de verbreding van het strand bij Kijkduin en Scheveningen. 'De typische vorm van de boomkruinen die we hier zien, wordt veroorzaakt door het zout dat de wind naar deze kant voert. Dat limiteert de hoogte. Nu de zee verderweg komt te liggen, moet dat het aanzicht van de vegetatie veranderen'. Nooit geweten dat zeezout letterlijk zo beknottend kan werken. Alleen al hiermee is wat mij betreft IVN Den Haag vandaag geslaagd met zijn missie van natuur- en milieueducatie! Gesterkt kan ik weer richting Brabant waar weliswaar duinen voorkomen, maar niet aan zee.
In de auto onderweg naar huis kokmt de nabrander: 'Dan wil ik zingen van 't liefste, wat ik ooit bezat op aard, van m'n goeie Brabants moeke, trouwe ziel van huis en haard'. Ik geloof niet dat ik dat als kind met droge ogen uit mijn keel kreeg. Nu dus wel.
dinsdag 31 mei 2011
zondag 29 mei 2011
Kelders van Delft
Op 28 mei bezoekt het Bosch' Kelder Genootschap Delft. Als die stad op 3 mei 1536 voor een groot deel tot aan de grond toe afbrandt, overleven de kelders. Vandaag, 475 jaar later, vormen ze met hun massieve rust een moment van de eeuwigheid. Zo blijkt onder de rijke togen van de Koornbeurs de tijd verstomd. Het biljart staat onaangeroerd en boven de bar valt te lezen dat een pils €1 kost: een prijs uit andere tijden.
Elke onderaardse laag die wij vandaag betreden, draagt bij aan de gedachte dat de stilte spreekt voor wie luistert. In het voormalige convent zitten de kloosterzusters weer in gebed verzonken en waar nu de wijn op kopers wacht, stijgt stoom op uit de kooketels van de hospitaalkeuken. Ook gaat Willem van Oranje net op weg naar de hal waar Balthasar Gerards verborgen op hem wacht.
Kelders, ze bevinden zich tussen twee werelden. Hun plek onder het maaiveld verbindt ze met wezens waarvan wij geen weet hebben. Creaturen die hun bestaan wroetend doorbrengen: donker, blind en mensenschuw. Tegelijkertijd zitten die schemerige ruimtes slechts één trap of tralievenster weg van het leven waaruit we net gestapt zijn. Een bestaan waarin de zon schijnt, mensen verbaasd naar boven kijken en kinderen naar huis fietsen langs de Oude Delft.
Blogs uit januari 2011 over het Bosch' Kelder Genootschap:
http://bolduque.blogspot.com/2011/01/toogdag.html
http://bolduque.blogspot.com/2011/01/betoogdag.html
Elke onderaardse laag die wij vandaag betreden, draagt bij aan de gedachte dat de stilte spreekt voor wie luistert. In het voormalige convent zitten de kloosterzusters weer in gebed verzonken en waar nu de wijn op kopers wacht, stijgt stoom op uit de kooketels van de hospitaalkeuken. Ook gaat Willem van Oranje net op weg naar de hal waar Balthasar Gerards verborgen op hem wacht.
Kelders, ze bevinden zich tussen twee werelden. Hun plek onder het maaiveld verbindt ze met wezens waarvan wij geen weet hebben. Creaturen die hun bestaan wroetend doorbrengen: donker, blind en mensenschuw. Tegelijkertijd zitten die schemerige ruimtes slechts één trap of tralievenster weg van het leven waaruit we net gestapt zijn. Een bestaan waarin de zon schijnt, mensen verbaasd naar boven kijken en kinderen naar huis fietsen langs de Oude Delft.
Blogs uit januari 2011 over het Bosch' Kelder Genootschap:
http://bolduque.blogspot.com/2011/01/toogdag.html
http://bolduque.blogspot.com/2011/01/betoogdag.html
vrijdag 27 mei 2011
Bolduque (14); Lekkerbeetje geruild
El Escorial, het imposante onderkomen van de Spaanse koning Filips II, kent een 'Sala de las Batallas'. In die grote ruimte brengen fresco's een aantal slagen in beeld waarbij het Spaanse leger vanaf de 15de eeuw als overwinnaar uit de bus kwam. De verloren strijd om Den Bosch (1629) hoef ik daar dus nog niet te verwachten.
Verderop tref ik in een ruimte met olieverfschilderijen 'De slag op de Vughterhei' (1600) aan. Het is omringd door nog een hele verzameling afbeeldingen die allemaal een strijdtoneel tot onderwerp hebben. Omdat ik denk dat ik juist dáár het Bossche doek zal aantreffen, bekijk ik werk na werk, maar 'nada'.
Het jaar daarop ga ik tijdens een volgend bezoek aan Spanje nog eens goed kijken. Het blijft bij het Vughtse strijdtoneel, hier beter bekend als 'De Slag van Lekkerbeetje'.
Lekkerbeetje was de bijnaam voor Gerard van Houwelingen, Bosschenaar in dienst van het Spaanse leger. Zijn 'strijd' stelt zelfs in vergelijking met de 'Slag bij Empel' (1585) weinig voor. Eigenlijk was het ook geen strijd, maar een duel. De website van de gemeente Vught heeft het over 'het laatste heroïsche riddergevecht van West-Europa'.
Als Van Houwelingen met zijn ploeg uit Den Bosch vertrekt, gaat hij daarmee in op de eerdere opmerking van Pierre de Bréauté 'dat de soldaten van zijn Republikeinse legeronderdeel sterker zouden zijn dan de Brabo's'. Op 5 februari 1600 staan van beide partijen 22 ruiters op de besneeuwde Vughterheide klaar voor een partijtje matten. Zeker 500 toeschouwers zijn op het duel afgekomen. Gerard sterft vrijwel direct bij het eerste pistoolschot van Charles. De Brabanders in Spaanse dienst winnen evenwel en zij voeren De Bréauté als gevangene naar Den Bosch, waar hij zonder vorm van proces gedood wordt. En uitgerekend die 'schermutseling' hangt dus in El Escorial: propaganda ten voeten uit. Hoewel het treffen militair van weinig betekenis is, vormt het in de loop der tijd de inspiratiebron voor zeker 50 schilderijen.
Vier Spaans-Brabantse militairen komen die koude dag om het leven, waaronder de broer en de zwager van Gerard. Aan de zijde van de Frans-Republikeinse militairen vallen 19 doden. Het overschot van Lekkerbeetje wordt bijgezet in de kloosterkerk van de Predikheren. Het woord lekkerbeetje komt van het Middelnederlandse 'leckerbeetkijn' of 'leckerkijn', dat wellusteling, smeerlap, ordinaire vent en minnaar betekent. Het hedendaagse Bosch kent de uitdrukking 'Gij bent me ok 'nne lèkkere gij', wat zoveel betekent als 'Je praat mooi, maar ik doorzie je streken'.
Het Bossche Noordbrabants Museum heeft in het depot vast nog wel een afbeelding van de belegering in 1629 staan. Als we dat dan aan El Escorial geven, in ruil voor een werk van Jeroen Bosch - al is dat maar tijdelijk - dan schiet die tentoonstelling JB 2016 meteen een eind op. Of zeggen die Spanjolen dan gelijk: 'Gij bent 'nne lekkere, gij!'?
Verderop tref ik in een ruimte met olieverfschilderijen 'De slag op de Vughterhei' (1600) aan. Het is omringd door nog een hele verzameling afbeeldingen die allemaal een strijdtoneel tot onderwerp hebben. Omdat ik denk dat ik juist dáár het Bossche doek zal aantreffen, bekijk ik werk na werk, maar 'nada'.
Het jaar daarop ga ik tijdens een volgend bezoek aan Spanje nog eens goed kijken. Het blijft bij het Vughtse strijdtoneel, hier beter bekend als 'De Slag van Lekkerbeetje'.
Lekkerbeetje was de bijnaam voor Gerard van Houwelingen, Bosschenaar in dienst van het Spaanse leger. Zijn 'strijd' stelt zelfs in vergelijking met de 'Slag bij Empel' (1585) weinig voor. Eigenlijk was het ook geen strijd, maar een duel. De website van de gemeente Vught heeft het over 'het laatste heroïsche riddergevecht van West-Europa'.
Als Van Houwelingen met zijn ploeg uit Den Bosch vertrekt, gaat hij daarmee in op de eerdere opmerking van Pierre de Bréauté 'dat de soldaten van zijn Republikeinse legeronderdeel sterker zouden zijn dan de Brabo's'. Op 5 februari 1600 staan van beide partijen 22 ruiters op de besneeuwde Vughterheide klaar voor een partijtje matten. Zeker 500 toeschouwers zijn op het duel afgekomen. Gerard sterft vrijwel direct bij het eerste pistoolschot van Charles. De Brabanders in Spaanse dienst winnen evenwel en zij voeren De Bréauté als gevangene naar Den Bosch, waar hij zonder vorm van proces gedood wordt. En uitgerekend die 'schermutseling' hangt dus in El Escorial: propaganda ten voeten uit. Hoewel het treffen militair van weinig betekenis is, vormt het in de loop der tijd de inspiratiebron voor zeker 50 schilderijen.
Vier Spaans-Brabantse militairen komen die koude dag om het leven, waaronder de broer en de zwager van Gerard. Aan de zijde van de Frans-Republikeinse militairen vallen 19 doden. Het overschot van Lekkerbeetje wordt bijgezet in de kloosterkerk van de Predikheren. Het woord lekkerbeetje komt van het Middelnederlandse 'leckerbeetkijn' of 'leckerkijn', dat wellusteling, smeerlap, ordinaire vent en minnaar betekent. Het hedendaagse Bosch kent de uitdrukking 'Gij bent me ok 'nne lèkkere gij', wat zoveel betekent als 'Je praat mooi, maar ik doorzie je streken'.
Het Bossche Noordbrabants Museum heeft in het depot vast nog wel een afbeelding van de belegering in 1629 staan. Als we dat dan aan El Escorial geven, in ruil voor een werk van Jeroen Bosch - al is dat maar tijdelijk - dan schiet die tentoonstelling JB 2016 meteen een eind op. Of zeggen die Spanjolen dan gelijk: 'Gij bent 'nne lekkere, gij!'?
donderdag 26 mei 2011
Mooie Stad (6); Zuiderpark
We zitten 25 mei 's middags in 'Speeltuin Ot en Sien', onderdeel van het Haagse Zuiderpark. Als je de humor ervan inziet, is dit bij mooi weer een prachtlocatie voor overleg: tafeltje in de zon, goede (zelf)bediening, vrolijke sfeer en voldoende (gratis) parkeerruimte aan de Soestdijksekade. Kinderen vermaken zich op bewegende toestellen, moeders kijken toe vanaf kleed of stoeltje en wij praten over 'zaken'.
Na afloop wandel ik met een omweg terug naar de auto, want ik heb nog even de tijd tot mijn volgende afspraak. Het Zuiderpark blijkt vandaag een grote groene speelplaats voor pootjebaders, vissers, teambuilders, luilakken, sportievelingen, scootmobielers, natuurliefhebbers, zonaanbidders. Een vertegenwoordiger van die laatste categorie probeert onder een houten bank wat losgeraakte stenen vast te stampen. 'Je moet de boel op orde houden', roept hij me toe als ik zijn activiteiten vanaf het wandelpad bezie.
De zelfbenoemde toezichthouder draagt een lange glanzende zwarte sportbroek met witte bies. Aan de kleur van zijn gezicht en bruine botenlijf te zien, loopt hij er vaker zo bij. 'Ze maken d'r een zootje van, meneer. En ze slapen hier ook, kijk maar'. Hij wijst op een paar plekken in het groen en raapt en passant glasscherven en een lege aansteker op. 'Polen, die moeten ook ergens slapen'. Hij gooit het afval weg.
'Mag ik me voorstellen, hoe heet u?' Hij heet Cesar en ik moet daarbij denken aan Rome, Las Vegas en hondenbrokken. 'U geeft een stevige hand voor iemand van uw leeftijd. Hoe oud schat u mij?' Als hij op mijn verzoek zijn zonnebril afzet, maak hem één jaar en vier maanden te oud. De schade had groter kunnen zijn bij iemand die kennelijk veel buiten leeft en op dit uur van de dag nog of waarschijnlijker al met een kegel rondloopt. Zijn torso ziet er goed onderhouden uit. Hij slaat op zijn platte buik en zegt: 'Hier gaat het om meneer: in vorm blijven'.
Met belangstelling kijkt hij naar een verse schaafwond boven mijn rechteroog. Hij houdt er een gestrekte arm voor. 'Ik raak u niet aan, ik voel de pijn zo ook: ik heb die gave. Ik loop er niet mee te koop.' Wij blijven zo even staan: de heelmeester en zijn patiënt. 'Gezondheid meneer, daar gaat het om'. En hij maakt een aantal snelle zijwaartse passen die zijn grote acceleratievermogen in beeld brengen. Iets verderop ligt een man in de zon. 'Da's Boeddha, mijn kameraad. Ik train hem, dat heeft ie nodig'. Boeddha draait zich van de ene op de andere zij. Hij verbergt onder zijn ruimvallende polo een achtmaandsbuik. 'We schaken ook, want aan hardlopen doet ie niet'.
'Mijn voorlaatste ex werd op een ochtend wakker met een zwaar hart. Met mijn gave zeg ik: je moet naar de dokter, d'r is wat. Had ze een gaatje in d'r hart. Ik kijk naar de hemel, naar mijn vader en zeg: pa doe wat! Na twee weken moest ze op controle en wat denkt u? Inderdaad.'
We nemen afscheid met een ferme handdruk: 'Ik wens u nog een fijne dag.' Hij gaat naar Boeddha en ik naar de auto. Op een afstandje roept hij me nog blij na: 'En met uw wond meneer, komt het goed.'
Na afloop wandel ik met een omweg terug naar de auto, want ik heb nog even de tijd tot mijn volgende afspraak. Het Zuiderpark blijkt vandaag een grote groene speelplaats voor pootjebaders, vissers, teambuilders, luilakken, sportievelingen, scootmobielers, natuurliefhebbers, zonaanbidders. Een vertegenwoordiger van die laatste categorie probeert onder een houten bank wat losgeraakte stenen vast te stampen. 'Je moet de boel op orde houden', roept hij me toe als ik zijn activiteiten vanaf het wandelpad bezie.
De zelfbenoemde toezichthouder draagt een lange glanzende zwarte sportbroek met witte bies. Aan de kleur van zijn gezicht en bruine botenlijf te zien, loopt hij er vaker zo bij. 'Ze maken d'r een zootje van, meneer. En ze slapen hier ook, kijk maar'. Hij wijst op een paar plekken in het groen en raapt en passant glasscherven en een lege aansteker op. 'Polen, die moeten ook ergens slapen'. Hij gooit het afval weg.
'Mag ik me voorstellen, hoe heet u?' Hij heet Cesar en ik moet daarbij denken aan Rome, Las Vegas en hondenbrokken. 'U geeft een stevige hand voor iemand van uw leeftijd. Hoe oud schat u mij?' Als hij op mijn verzoek zijn zonnebril afzet, maak hem één jaar en vier maanden te oud. De schade had groter kunnen zijn bij iemand die kennelijk veel buiten leeft en op dit uur van de dag nog of waarschijnlijker al met een kegel rondloopt. Zijn torso ziet er goed onderhouden uit. Hij slaat op zijn platte buik en zegt: 'Hier gaat het om meneer: in vorm blijven'.
Met belangstelling kijkt hij naar een verse schaafwond boven mijn rechteroog. Hij houdt er een gestrekte arm voor. 'Ik raak u niet aan, ik voel de pijn zo ook: ik heb die gave. Ik loop er niet mee te koop.' Wij blijven zo even staan: de heelmeester en zijn patiënt. 'Gezondheid meneer, daar gaat het om'. En hij maakt een aantal snelle zijwaartse passen die zijn grote acceleratievermogen in beeld brengen. Iets verderop ligt een man in de zon. 'Da's Boeddha, mijn kameraad. Ik train hem, dat heeft ie nodig'. Boeddha draait zich van de ene op de andere zij. Hij verbergt onder zijn ruimvallende polo een achtmaandsbuik. 'We schaken ook, want aan hardlopen doet ie niet'.
'Mijn voorlaatste ex werd op een ochtend wakker met een zwaar hart. Met mijn gave zeg ik: je moet naar de dokter, d'r is wat. Had ze een gaatje in d'r hart. Ik kijk naar de hemel, naar mijn vader en zeg: pa doe wat! Na twee weken moest ze op controle en wat denkt u? Inderdaad.'
We nemen afscheid met een ferme handdruk: 'Ik wens u nog een fijne dag.' Hij gaat naar Boeddha en ik naar de auto. Op een afstandje roept hij me nog blij na: 'En met uw wond meneer, komt het goed.'
woensdag 25 mei 2011
Nick en Simon in Amerika (2)
Ook als ze niet zouden zingen, zijn Nick en Simon - onderweg in Amerika - om in een deuk te liggen. Zeker als ze 25 mei op dreef zijn om tijdens de derde tv-aflevering hun manager ad interim op de hak te nemen. Kees moet flink incasseren.
Het heeft er alle schijn van dat het zangduo best zonder hun begeleider kan. Sterker nog: ze begeleiden Kees, die in feite stage loopt. En wat mag een stagiaire? Bellen, de gitaar van Nick ophalen, kaart lezen. Kloteklusjes dus. De heren zijn coulant en als Kees de landkaart op zijn kop houdt, wordt hij niet ontslagen.
Hij mag zelfs blijven na een wel heel domme vraag over het wezen van musici. Die stelt hij op het moment dat Nick en Simon een soortement van jamsession voorstellen aan een bandje dat in Bourbonstreet staat te spelen. Kees: 'Kennen wij dezelfde liedjes als zij dan?' Uit aflevering één weten we al dat Kees geen enkel liedje van zijn artiesten kent. Nu blijkt ook nog dat hij er geen benul van heeft dat musici naast hun eigen repertoire een boekenkast met andere songs in hun kop hebben zitten.
Kees mag dus blijven, want hij is ijverig en leert bij. Plus dat hij barst van de zelfspot. De episode waaraan hij het (zijn?) werk in de telefoonwinkel afwisselender noemt dan zijn managerschap, vormt daarvan een voorbeeld.
De absolute topper van de avond komt voor rekening van Nick. Hij blijkt alles te weten van Musicians Village dat gebouwd is als onderkomen voor musici die in 2005 dakloos werden toen de orkanen Katrina en Rita New Orleans teisterden. Kees staat perplex van die kennis en ineens valt het woord Nickipedia.
Natuurlijk zingen Nick en Simon op straat in de kroeg. Prachtig allemaal. Ik ben benieuwd welke komische situaties we in aflevering vier voorgeschoteld krijgen. Eerst hadden we De Lama's, nu de jonge Keeshonden.
Het heeft er alle schijn van dat het zangduo best zonder hun begeleider kan. Sterker nog: ze begeleiden Kees, die in feite stage loopt. En wat mag een stagiaire? Bellen, de gitaar van Nick ophalen, kaart lezen. Kloteklusjes dus. De heren zijn coulant en als Kees de landkaart op zijn kop houdt, wordt hij niet ontslagen.
Hij mag zelfs blijven na een wel heel domme vraag over het wezen van musici. Die stelt hij op het moment dat Nick en Simon een soortement van jamsession voorstellen aan een bandje dat in Bourbonstreet staat te spelen. Kees: 'Kennen wij dezelfde liedjes als zij dan?' Uit aflevering één weten we al dat Kees geen enkel liedje van zijn artiesten kent. Nu blijkt ook nog dat hij er geen benul van heeft dat musici naast hun eigen repertoire een boekenkast met andere songs in hun kop hebben zitten.
Kees mag dus blijven, want hij is ijverig en leert bij. Plus dat hij barst van de zelfspot. De episode waaraan hij het (zijn?) werk in de telefoonwinkel afwisselender noemt dan zijn managerschap, vormt daarvan een voorbeeld.
De absolute topper van de avond komt voor rekening van Nick. Hij blijkt alles te weten van Musicians Village dat gebouwd is als onderkomen voor musici die in 2005 dakloos werden toen de orkanen Katrina en Rita New Orleans teisterden. Kees staat perplex van die kennis en ineens valt het woord Nickipedia.
Natuurlijk zingen Nick en Simon op straat in de kroeg. Prachtig allemaal. Ik ben benieuwd welke komische situaties we in aflevering vier voorgeschoteld krijgen. Eerst hadden we De Lama's, nu de jonge Keeshonden.
maandag 23 mei 2011
Bolduque (13); Spaanse wandaad
Op 12 juli 1598 stapt Don Bernadino aan de Bossche Markt het etablissement D'n Engel binnen. Hij heeft honger en bestelt iets te eten. Op dat moment is overigens geen garnizoen in de stad gelegerd, maar buiten de vesting bevinden zich soldaten in dienst van de ko-ho-ho-ning van Hispanje. Misschien dat de Spanjool vanuit die hoek een avondje komt 'stappen'.
Terwijl de officier zit te bikken, vreten zijn ogen meepesant het meiske op dat hem bedient. Hij valt als een blok voor deze schone Johanna en hij vraagt haar vader Wynand, de uitbater van deze eet- en drinkgelegenheid om haar hand. Da's pech voor Bernadino: pa kan zijn dochter niet missen in het bedrijf. 'Kijk', zegt hij, 'Sinds ik weduwnaar ben, sta ik d'r alleen voor en die tent runnen zonder de hulp van mijn kind is een onmogelijke zaak. Mijn antwoord is dus kortweg 'nee'.'
Dat valt don Bernadino zwaar op de maag en hij manoeuvreet het meisje naar een afgezonderde plek in de herberg waar hij haar verkracht.
De man is zo astrant om 's avonds gewoon weer in D'n Engel aan tafel te gaan zitten, want de aanhouder wint. Dat spreekwoord kent de dochter ook en ze steekt de gast dood.
Nou zou het stadsbestuur met een probleem kunnen komen te zitten. Een inwoonster heeft een vertegenwoordiger van de landsheer om zeep geholpen, maar datzelfde infame sujet vroeg daar in zekere zin wel om. Hoe nu te handelen? Het meisje lost dit vraagstuk op door een paar honderd meter verderop haar intrek te nemen in het klooster van de Zusters van Orthen, waar zij na een lang en godsvruchtig leven, ontslaapt.
Een opmerkelijk verhaal dat te lezen valt in de Kroniek van Sint-Geertrui.
Meer over deze wandaad: http://bosschebladen.nl/pdf/2004-4Kappelhof.pdf
Terwijl de officier zit te bikken, vreten zijn ogen meepesant het meiske op dat hem bedient. Hij valt als een blok voor deze schone Johanna en hij vraagt haar vader Wynand, de uitbater van deze eet- en drinkgelegenheid om haar hand. Da's pech voor Bernadino: pa kan zijn dochter niet missen in het bedrijf. 'Kijk', zegt hij, 'Sinds ik weduwnaar ben, sta ik d'r alleen voor en die tent runnen zonder de hulp van mijn kind is een onmogelijke zaak. Mijn antwoord is dus kortweg 'nee'.'
Dat valt don Bernadino zwaar op de maag en hij manoeuvreet het meisje naar een afgezonderde plek in de herberg waar hij haar verkracht.
De man is zo astrant om 's avonds gewoon weer in D'n Engel aan tafel te gaan zitten, want de aanhouder wint. Dat spreekwoord kent de dochter ook en ze steekt de gast dood.
Nou zou het stadsbestuur met een probleem kunnen komen te zitten. Een inwoonster heeft een vertegenwoordiger van de landsheer om zeep geholpen, maar datzelfde infame sujet vroeg daar in zekere zin wel om. Hoe nu te handelen? Het meisje lost dit vraagstuk op door een paar honderd meter verderop haar intrek te nemen in het klooster van de Zusters van Orthen, waar zij na een lang en godsvruchtig leven, ontslaapt.
Een opmerkelijk verhaal dat te lezen valt in de Kroniek van Sint-Geertrui.
Meer over deze wandaad: http://bosschebladen.nl/pdf/2004-4Kappelhof.pdf
zondag 22 mei 2011
De Moerputtenbrug
Tot 1629 was Den Bosch een onneembare stad. Als de vijand kwam, werd de omgeving gewoon onder water gezet. En mocht daar iemand doorheen komen, dan waren er altijd nog de stadsmuren. Ook na genoemd jaartal maakte de (nieuwe) stadsregering gebruik van de beschermende werking van Dommel, Aa en Maas.
Moeilijk was dat niet om die waterlinie in stelling te brengen. Den Bosch lag en ligt immers als een afvoerputje in de rivierendelta. Afgelopen winter nog kwamen de rayonhoofden tijdens de hoge waterstand bijeen om te bezien of het Bossche Broek niet tijdelijk als waterreservoir ingezet moest worden dienen.
Om zijn ligging in een waterrijk gebied, heette de stad 'De Moerasdraak'. En juist in deze zompige omgeving werd in 1888 gestart met de aanleg van een treinverbinding met Lage Zwaluwe: de Langstraatspoorweg. Dat viel in het begin nog niet mee, want overstromingen en wolken muggen zaten dwars. Maar vanaf 1890 reden er dan toch maar vijf treinen per dag over dit 'Halve Zolenlijntje'. Toen de (schoenen- en leder)industrie ineenschrompelde en vrachtauto's het beroepsgoederenvervoer gingen domineren, verloor dit spoor zijn functie. In 1972 reed de laatste trein op het traject Den Bosch - Raamsdonkveer; sloop volgde in 1987.
De zogenoemde Moerputten maakten onderdeel uit van de spoorverbinding. Om dit moerassige gebied te 'overspannen' kwam er de Moerputtenbrug, een gevaarte van 600 meter. Iets verderop werd de Venkantbrug gebouwd, van 33 meter. Dit duo kwam na de ontmanteling van de lijn voor behoud in aanmerking dankzij de status van rijksmonument. Maar ja, de erkenning als waardevol bouwwerk alleen garandeert nog geen rustige oude dag. Daarvoor is een inspanning van veel partijen nodig. Zoals bij veel andere objecten speelde voor het voortbestaan van beide Langstraatbruggen een initiatief van bevlogen burgers dé eerste en belangrijkste rol. Vorige week vond de 'heropening' plaats na de restauratie van bruggen en pijlers. In de lokale media kreeg dit natuurlijk veel aandacht.
Als ik op zondagmorgen 22 mei op een vroeg uur door de Vughtse Gement ren, zie ik hoe medewerkers van Staatsbosbeheer bij een parkeerplaats wat kraampjes inrichten. Die staan precies bij de start van een (al eerder aangelegde) wandelroute over en langs het voormalige Halve Zolenlijntje en daarmee over die twee bruggen. 's Middags sta ik daar opnieuw, in gezelschap van familieleden op wandelschoenen. We wandelen heerlijk over de oude spoordijk; op de terugweg volgen we het laaste deel over een 'knuppeltjespad'. De bruggen zien er puntgaaf uit en er is veel volk. Zo veel zelfs, dat er sprake is van filevorming. Geen trein te zien en toch oponthoud op het spoor, gekker moet het niet worden.
Moeilijk was dat niet om die waterlinie in stelling te brengen. Den Bosch lag en ligt immers als een afvoerputje in de rivierendelta. Afgelopen winter nog kwamen de rayonhoofden tijdens de hoge waterstand bijeen om te bezien of het Bossche Broek niet tijdelijk als waterreservoir ingezet moest worden dienen.
Om zijn ligging in een waterrijk gebied, heette de stad 'De Moerasdraak'. En juist in deze zompige omgeving werd in 1888 gestart met de aanleg van een treinverbinding met Lage Zwaluwe: de Langstraatspoorweg. Dat viel in het begin nog niet mee, want overstromingen en wolken muggen zaten dwars. Maar vanaf 1890 reden er dan toch maar vijf treinen per dag over dit 'Halve Zolenlijntje'. Toen de (schoenen- en leder)industrie ineenschrompelde en vrachtauto's het beroepsgoederenvervoer gingen domineren, verloor dit spoor zijn functie. In 1972 reed de laatste trein op het traject Den Bosch - Raamsdonkveer; sloop volgde in 1987.
De zogenoemde Moerputten maakten onderdeel uit van de spoorverbinding. Om dit moerassige gebied te 'overspannen' kwam er de Moerputtenbrug, een gevaarte van 600 meter. Iets verderop werd de Venkantbrug gebouwd, van 33 meter. Dit duo kwam na de ontmanteling van de lijn voor behoud in aanmerking dankzij de status van rijksmonument. Maar ja, de erkenning als waardevol bouwwerk alleen garandeert nog geen rustige oude dag. Daarvoor is een inspanning van veel partijen nodig. Zoals bij veel andere objecten speelde voor het voortbestaan van beide Langstraatbruggen een initiatief van bevlogen burgers dé eerste en belangrijkste rol. Vorige week vond de 'heropening' plaats na de restauratie van bruggen en pijlers. In de lokale media kreeg dit natuurlijk veel aandacht.
Als ik op zondagmorgen 22 mei op een vroeg uur door de Vughtse Gement ren, zie ik hoe medewerkers van Staatsbosbeheer bij een parkeerplaats wat kraampjes inrichten. Die staan precies bij de start van een (al eerder aangelegde) wandelroute over en langs het voormalige Halve Zolenlijntje en daarmee over die twee bruggen. 's Middags sta ik daar opnieuw, in gezelschap van familieleden op wandelschoenen. We wandelen heerlijk over de oude spoordijk; op de terugweg volgen we het laaste deel over een 'knuppeltjespad'. De bruggen zien er puntgaaf uit en er is veel volk. Zo veel zelfs, dat er sprake is van filevorming. Geen trein te zien en toch oponthoud op het spoor, gekker moet het niet worden.
woensdag 18 mei 2011
Bossche gevelstenen
De Bossche binnenstad bewaart een aantal oude gevelstenen. Ze vertellen een verhaal dat wij in del oop der tijd zijn kwijtgeraakt. Vanaf de zestiende eeuw nam hun populariteit toe, omdat in die periode de houten gevels vanwege het brandgevaar meer en meer vervangen werden door stenen exemplaren.
De gevelstenen vormden een soort adresaanduiding. Het systeem van huisnummering bestond nog niet, maar ook analfabeten – en die had je toen heel wat – konden ‘lezen’ en onthouden wat er op zo’n steen stond. Daarbij ging het om een gebeeldhouwde, vaak gekleurde voorstelling die ook nog eens voorzien kon zijn van wat tekst en een jaartal. In die combinatie kon de opdrachtgever iets persoonlijks leggen: een beroep, een eigenschap of een doormaakt avontuur.
Van die oude exemplaren zitten de meeste inmiddels in een vernieuwde voorgevel. In enkele gevallen zijn ze zeer waarschijnlijk verhuisd van het voor- naar het achterhuis, zoals bij ‘De blauwe Hont 1600’ (Snellestraat 29) en ‘’t Bijlken’ (Snellestraat 17). Gevelstenen zijn nu niet meer dan een grappig ornament. Decoratief, maar wat heb je er aan?
Toch kunnen ze je verwijzen naar het verhaal dat achter die betreffende plek zit. Zo bevindt zich in de gevel van Orthenstraat 3 een bescheiden steen, met daarin de ‘tekening’ van een hopzak. Weinig boeiend misschien, want de voorstelling is afgesleten en kleurloos en ze bevat geen aanwijzing over naam of leeftijd. Op dit adres verwierf bierbrouwer Wouter, zoon van Jan Gooswijnszn van Uden, in 1564 een pand, dat hij vervolgens liet afbreken. Een vakgenoot, Wouter Janszn van Wel, kocht in 1600 het lege erf, en pleegde er nieuwbouw. Het huis kreeg op enig moment de naam ‘De Gulden Hopsack’. Wouter Janszn van Wel was bovendien de eigenaar van een nabijgelegen huis dat bekend stond als ‘De Gulden Brouwkuip’ of ‘De Vergulde Brouwkuip’. Een nieuwe gevelsteen houdt daar (nu Orthenstraat 1) ook die herinnering vast. ‘De Gulden Hopsack’ heeft verschillende bestemmingen gekend voor het onderdeel ging uitmaken van de huidige bank. In zijn tijd was Van Wel niet de enige brouwer binnen de veste. In 1601 telde de stad 51 bierbrouwerijen. Zoals bekend was bier toen een betrouwbaardere dorstlesser dan water. Op dit moment telt de gemeente naast die van Heineken een handvol kleine brouwerijen, waarvan eentje (sinds 9-9-1999) in Korenbrugstraat 7.
De weinig opvallende steen van ‘De Gulden Hopsack’ verwijst naar een nering die toentertijd duidelijk in de binnenstad aanwezig was. Buiten dit sobere exemplaar zijn er veel sprekender voorbeelden aanwezig, zoals ‘Dit.is.in.Vlijmen’ (Smalle Haven 125), ‘Inde Gulde St(e)ur’ (Visstraat 46), de steen met een zwaan (Molenstraat 4), ‘D’Gecroonde Kandypot’ (Korenbrugstraat 2), ‘Inde put’ (Tweede Korenstraatje 18), ‘Inden Vergulden (Hoed)’ (Markt 34/36) en ‘Inden den Brouwketel’ (Hinthamerstraat 46). Ook daaraan zitten vaak boeiende verhalen vast.
Voor een scriptie telde ik meer dan 40 jaar geleden binnen de wallen ongeveer 30 oude gevelstenen. Sindsdien zijn er enkele uit het straatbeeld verdwenen. Waaronder ‘D’Regenboogh 1744’ en ‘Den Wit Voet’. Samen met een aantal wapenstenen en andere ornamenten uit verbouwde of afgebroken huizen zaten zij lang in de muur van de fietsenstalling aan de Dode Nieuwstraat. Die muur verdween bij de komst van Guardianenhof.
Het stenen erfgoed ligt sindsdien in het gemeentelijk depot van de afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten. Daar wordt er goed op gepast, maar de gevelstenen verdienen naar mijn idee een plaats in het zicht van de mensen. Bij voorkeur buiten de aantastende werking van zon, zure regen en andere schadelijke invloeden. In het Noordbrabants Museum bevindt zich al enige tijd een kleurrijk tegeltableau, genaamd ‘In de Roseboom’. Als ‘gevelsteen’ was het lange tijd aanwezig in het pand Kerkstraat 15, dat in 1914 gesloopt werd. Het lijkt me de moeite waard om in de omgeving van die rozenboom de erfenis uit de Dode Nieuwstraat een volgend leven te geven.
De gevelstenen vormden een soort adresaanduiding. Het systeem van huisnummering bestond nog niet, maar ook analfabeten – en die had je toen heel wat – konden ‘lezen’ en onthouden wat er op zo’n steen stond. Daarbij ging het om een gebeeldhouwde, vaak gekleurde voorstelling die ook nog eens voorzien kon zijn van wat tekst en een jaartal. In die combinatie kon de opdrachtgever iets persoonlijks leggen: een beroep, een eigenschap of een doormaakt avontuur.
Van die oude exemplaren zitten de meeste inmiddels in een vernieuwde voorgevel. In enkele gevallen zijn ze zeer waarschijnlijk verhuisd van het voor- naar het achterhuis, zoals bij ‘De blauwe Hont 1600’ (Snellestraat 29) en ‘’t Bijlken’ (Snellestraat 17). Gevelstenen zijn nu niet meer dan een grappig ornament. Decoratief, maar wat heb je er aan?
Toch kunnen ze je verwijzen naar het verhaal dat achter die betreffende plek zit. Zo bevindt zich in de gevel van Orthenstraat 3 een bescheiden steen, met daarin de ‘tekening’ van een hopzak. Weinig boeiend misschien, want de voorstelling is afgesleten en kleurloos en ze bevat geen aanwijzing over naam of leeftijd. Op dit adres verwierf bierbrouwer Wouter, zoon van Jan Gooswijnszn van Uden, in 1564 een pand, dat hij vervolgens liet afbreken. Een vakgenoot, Wouter Janszn van Wel, kocht in 1600 het lege erf, en pleegde er nieuwbouw. Het huis kreeg op enig moment de naam ‘De Gulden Hopsack’. Wouter Janszn van Wel was bovendien de eigenaar van een nabijgelegen huis dat bekend stond als ‘De Gulden Brouwkuip’ of ‘De Vergulde Brouwkuip’. Een nieuwe gevelsteen houdt daar (nu Orthenstraat 1) ook die herinnering vast. ‘De Gulden Hopsack’ heeft verschillende bestemmingen gekend voor het onderdeel ging uitmaken van de huidige bank. In zijn tijd was Van Wel niet de enige brouwer binnen de veste. In 1601 telde de stad 51 bierbrouwerijen. Zoals bekend was bier toen een betrouwbaardere dorstlesser dan water. Op dit moment telt de gemeente naast die van Heineken een handvol kleine brouwerijen, waarvan eentje (sinds 9-9-1999) in Korenbrugstraat 7.
De weinig opvallende steen van ‘De Gulden Hopsack’ verwijst naar een nering die toentertijd duidelijk in de binnenstad aanwezig was. Buiten dit sobere exemplaar zijn er veel sprekender voorbeelden aanwezig, zoals ‘Dit.is.in.Vlijmen’ (Smalle Haven 125), ‘Inde Gulde St(e)ur’ (Visstraat 46), de steen met een zwaan (Molenstraat 4), ‘D’Gecroonde Kandypot’ (Korenbrugstraat 2), ‘Inde put’ (Tweede Korenstraatje 18), ‘Inden Vergulden (Hoed)’ (Markt 34/36) en ‘Inden den Brouwketel’ (Hinthamerstraat 46). Ook daaraan zitten vaak boeiende verhalen vast.
Voor een scriptie telde ik meer dan 40 jaar geleden binnen de wallen ongeveer 30 oude gevelstenen. Sindsdien zijn er enkele uit het straatbeeld verdwenen. Waaronder ‘D’Regenboogh 1744’ en ‘Den Wit Voet’. Samen met een aantal wapenstenen en andere ornamenten uit verbouwde of afgebroken huizen zaten zij lang in de muur van de fietsenstalling aan de Dode Nieuwstraat. Die muur verdween bij de komst van Guardianenhof.
Het stenen erfgoed ligt sindsdien in het gemeentelijk depot van de afdeling Bouwhistorie, Archeologie en Monumenten. Daar wordt er goed op gepast, maar de gevelstenen verdienen naar mijn idee een plaats in het zicht van de mensen. Bij voorkeur buiten de aantastende werking van zon, zure regen en andere schadelijke invloeden. In het Noordbrabants Museum bevindt zich al enige tijd een kleurrijk tegeltableau, genaamd ‘In de Roseboom’. Als ‘gevelsteen’ was het lange tijd aanwezig in het pand Kerkstraat 15, dat in 1914 gesloopt werd. Het lijkt me de moeite waard om in de omgeving van die rozenboom de erfenis uit de Dode Nieuwstraat een volgend leven te geven.
Nick en Simon in Amerika (1)
'Toevallig', want zo moet ik dat als Vpro-sympathisant voorzichtig formuleren, 'Geheel toevallig' dus, keek ik vorige week woensdagavond naar de eerste aflevering van Nick&Simon in Amerika. Ik vond het zeer vermakelijk. Zo sterk zelf, dat ik zaterdagavond het geheel nog eens bekeek via 'Uitzending gemist'. En gisterenavond zat ik dus ruimschoots voor aanvang gereed voor deel 2: opnieuw lachen dus.
Dat beide heren kunnen zingen, lijkt me algemeen bekend. Wie ze ooit met Jan Smit op sjouw heeft gezien (ook op tv en óók gevolgd) kent hun schelmse humor. Welnu: die zang en die kwajongensachtige aanpak zitten tot bijna ontroerende hoogte in hun Amerikaanse Droom.
Zij - beide gasten en de regisseur - scheppen het beeld van een trip (naar Memphis, New Orleans, Nashville) die bijna achteloos plaats lijkt te vinden. De knapen laten zich daarvoor assisteren door een manager i.o. - Kees - die net niet lomp en wel onnozel oogt. Hij spreekt een Engels waarvoor hij de uitgaven 'I always get my sin' en 'We always get our sin too' bestudeerd lijkt te hebben. Kijkershartveroverend zijn constructies van het kaliber 'It looks like a buildingkeet'. Daarin grossiert hij. Uiteraard is Kees' taalvirtuositeit de anderen niet ontgaan, getuige de opmerking aan zijn adres: 'You speak all the tales'. Bovendien krijgt hij in de eerste aflevering al op zijn bord 'dat hij de enige manager is die geen enkel lied kent van zijn artiesten'. En gisteren riepen zijn werkgevers nog 'Kees, altijd eerst naar de manager vragen'.
Het gemak waarmee dit trio elkaar in het ootje neemt en ook nog zaken weet te doen, is sfeerbepalend in het reisverslag. Elke gebetenheid om in de VS te scoren lijkt afwezig. Tussen de vermakelijke en soms hilarische belevenissen door, regelen ze wel optredens met een serieus dan wel relaxt karakter. Nick speelt ook nog gitaar en dat blijkt wel handig bij elk spontaan optreden. Zoals gisterenavond in Tupelo tijdens een interview met ouwe mannen 'die Elvis nog gekend hebben'. Nick speelt en zingt een mij onbekend Elvisliedje 'Shep' over 'd'n dooien hond' van the King. Zijn speelkameraad (van Elvis) was tot tranen geroerd.
Nick en Simon kennen meer liedjes dan de songs die op hun cd's staan. Met het repertoire van Simon and Garfunkel kunnen ze ook uit de voeten, om maar wat te noemen. En daarmee blijken ze harte welkom in een club waar het dansende publiek lekker meezingt.
Inmiddels hebben de Volendammers al aan een krant laten weten dat ze echt geen tijd hebben voor Amerika. Daarvoor staat er hier in Nederland te veel op het programma. Ik kijk al uit naar de derde aflevering volgende week woensdag, om 20.25 uur op Nederland 3. 'Lache!'
Dat beide heren kunnen zingen, lijkt me algemeen bekend. Wie ze ooit met Jan Smit op sjouw heeft gezien (ook op tv en óók gevolgd) kent hun schelmse humor. Welnu: die zang en die kwajongensachtige aanpak zitten tot bijna ontroerende hoogte in hun Amerikaanse Droom.
Zij - beide gasten en de regisseur - scheppen het beeld van een trip (naar Memphis, New Orleans, Nashville) die bijna achteloos plaats lijkt te vinden. De knapen laten zich daarvoor assisteren door een manager i.o. - Kees - die net niet lomp en wel onnozel oogt. Hij spreekt een Engels waarvoor hij de uitgaven 'I always get my sin' en 'We always get our sin too' bestudeerd lijkt te hebben. Kijkershartveroverend zijn constructies van het kaliber 'It looks like a buildingkeet'. Daarin grossiert hij. Uiteraard is Kees' taalvirtuositeit de anderen niet ontgaan, getuige de opmerking aan zijn adres: 'You speak all the tales'. Bovendien krijgt hij in de eerste aflevering al op zijn bord 'dat hij de enige manager is die geen enkel lied kent van zijn artiesten'. En gisteren riepen zijn werkgevers nog 'Kees, altijd eerst naar de manager vragen'.
Het gemak waarmee dit trio elkaar in het ootje neemt en ook nog zaken weet te doen, is sfeerbepalend in het reisverslag. Elke gebetenheid om in de VS te scoren lijkt afwezig. Tussen de vermakelijke en soms hilarische belevenissen door, regelen ze wel optredens met een serieus dan wel relaxt karakter. Nick speelt ook nog gitaar en dat blijkt wel handig bij elk spontaan optreden. Zoals gisterenavond in Tupelo tijdens een interview met ouwe mannen 'die Elvis nog gekend hebben'. Nick speelt en zingt een mij onbekend Elvisliedje 'Shep' over 'd'n dooien hond' van the King. Zijn speelkameraad (van Elvis) was tot tranen geroerd.
Nick en Simon kennen meer liedjes dan de songs die op hun cd's staan. Met het repertoire van Simon and Garfunkel kunnen ze ook uit de voeten, om maar wat te noemen. En daarmee blijken ze harte welkom in een club waar het dansende publiek lekker meezingt.
Inmiddels hebben de Volendammers al aan een krant laten weten dat ze echt geen tijd hebben voor Amerika. Daarvoor staat er hier in Nederland te veel op het programma. Ik kijk al uit naar de derde aflevering volgende week woensdag, om 20.25 uur op Nederland 3. 'Lache!'
zondag 15 mei 2011
Het paard van Troje
In de avondzon van 12 mei rijdt een motor-met-zijspan door de poort van het parkeerterrein. Het publiek maakt de weg vrij. De bestuurder en zijn twee passagiers ogen vermoeid, maar misschien is dat het effect van hun flapperende hoofdbedekking en onderwaterzonnebril.
Het verhikel stopt en komt waarschijnlijk nooit meer op gang. Een sterke rookontwikkeling doet het ergste vrezen en het drietal staat wat onhandig in de berm van de snelweg. De praatpaal is een historisch verschijnsel aan het worden, maar gelukkig is het euvel eenvoudig te verhelpen: in de wind laten afkoelen.
De losgekoppelde zijspan blijkt allerlei attributen te bevatten en de heren hoeven zich niet te vervelen: ze doden hun tijd met zotte invallen en een mix van mime, acrobatiek, slapstick en een flinke dosis moderne dans. Da's allemaal niet zo vreemd want niet voor niks heet de groep 'De Movers' en wat wij in Tilburg zien voor de zijdeur van co-producent Danshuis Sation Zuid is een try-out van de voorstelling 'Paard van Troje'. Boeiend, dikke glimlach en vol variatie. Ik sta te genieten in het late licht.
De Suziki en zijn demontabele samenstellende leiden tot allerlei vondsten. Het perspectief kantelt bij elke act. Dus kijken we opeens ook naar een roadmovie. Helemaal duidelijk wordt dit als de geluidsinstallatie op volle kracht gaat bij Steppenwolfs 'Born to be wild'. Nu gaat het niet om Peter Fonda en Dennis Hopper die in 'Easy Rider' die de wereld veroveren, maar om Miquel, Ryan en Kevin die hier het avontuur op straat zoeken.
De komende tijd zullen 'de Movers' het publiek zoeken, ook op straat. Daarmee ben je dus op die confrontatie voorbereid. Sterker nog: kijk uit naar deze club!
Het verhikel stopt en komt waarschijnlijk nooit meer op gang. Een sterke rookontwikkeling doet het ergste vrezen en het drietal staat wat onhandig in de berm van de snelweg. De praatpaal is een historisch verschijnsel aan het worden, maar gelukkig is het euvel eenvoudig te verhelpen: in de wind laten afkoelen.
De losgekoppelde zijspan blijkt allerlei attributen te bevatten en de heren hoeven zich niet te vervelen: ze doden hun tijd met zotte invallen en een mix van mime, acrobatiek, slapstick en een flinke dosis moderne dans. Da's allemaal niet zo vreemd want niet voor niks heet de groep 'De Movers' en wat wij in Tilburg zien voor de zijdeur van co-producent Danshuis Sation Zuid is een try-out van de voorstelling 'Paard van Troje'. Boeiend, dikke glimlach en vol variatie. Ik sta te genieten in het late licht.
De Suziki en zijn demontabele samenstellende leiden tot allerlei vondsten. Het perspectief kantelt bij elke act. Dus kijken we opeens ook naar een roadmovie. Helemaal duidelijk wordt dit als de geluidsinstallatie op volle kracht gaat bij Steppenwolfs 'Born to be wild'. Nu gaat het niet om Peter Fonda en Dennis Hopper die in 'Easy Rider' die de wereld veroveren, maar om Miquel, Ryan en Kevin die hier het avontuur op straat zoeken.
De komende tijd zullen 'de Movers' het publiek zoeken, ook op straat. Daarmee ben je dus op die confrontatie voorbereid. Sterker nog: kijk uit naar deze club!
zaterdag 14 mei 2011
La cocina (8); Pollo al limón con ajo
Mijn pa hield niet van zure dingen. Gerechten waar citroen(sap) in verwerkt was, sloeg hij over. Vreemd genoeg smaakte de zure haring uit een glazen potje van Ouwehand hem prima. Ook had hij een aversie tegen haantjes en bloedsinaasappels die hij 'mènnekes' noemde. Helemaal gebeten was hij op knoflook, waarvan hij beweerde dat hij alleen al aan de lucht daarvan voldoende had om te walgen. Verder at hij alles, en met smaak.
Mijn moeder die uitstekend kon koken, mauwde hierover niet. De kip die op tafel kwam, was 'altijd' van de vrouwelijke kunne en voor zij vlees aanbraadde ging zij met een teentje knoflook door de bruinende boter of olie. Wij hebben dat pa nooit verklapt.
Wat komt er met zo'n achtergrond als kind terecht van je eigen culinaire ontwikkeling? Slechts één van mijn zussen heeft de zuurweerstand geërfd en zelf heb ik de eerste helft van mijn leven de inname van knoflook proberen te vermijden. Uiteraard onbegonnen werk, maar ik kon al snel in verschillende talen 'zonder knoflook' zeggen tegen de ober. Je kunt jezelf heel wat wijs maken. Overigens ben ik sinds mijn zeventiende wel allergisch voor schelp- en schaaldieren, een beheptheid die ik deel met de zus boven mij. Die overgevoeligheid betreur ik zeer, maar een ambulance voor de deur is doorgaans geen reclame voor de betreffende eetgelegenheid.
Wie zich nog niet ontdaan heeft van bepaalde waandenkbeelden over zuur, haantjes en knof, stopt het beste hier met lezen.
Dit keer in Den Haag snijd ik een kipfilet van 250 gram in dunne reepjes. Daarbij gaan de ringen van een sjalotje, vier fijngehakte knoflookteentjes, een theelepel paprikapoeder, peper en zout. Een uurtje in de olie wegzetten. Ondertussen maak ik een half bosje peterselie klein. Op hoog vuur bak ik de kip met toebehoren om dit na drie minuten af te blussen met het sap van een halve citroen. De peterselie toevoegen en direct opdienen op een warm bord, gegarneerd met wat restjes peterselie en de citroen(schijfjes). Eventueel nog wat zout en peper erbij doen en we eten de kip met gebakken aardappeltjes en verse spinazie.
Mijn moeder die uitstekend kon koken, mauwde hierover niet. De kip die op tafel kwam, was 'altijd' van de vrouwelijke kunne en voor zij vlees aanbraadde ging zij met een teentje knoflook door de bruinende boter of olie. Wij hebben dat pa nooit verklapt.
Wat komt er met zo'n achtergrond als kind terecht van je eigen culinaire ontwikkeling? Slechts één van mijn zussen heeft de zuurweerstand geërfd en zelf heb ik de eerste helft van mijn leven de inname van knoflook proberen te vermijden. Uiteraard onbegonnen werk, maar ik kon al snel in verschillende talen 'zonder knoflook' zeggen tegen de ober. Je kunt jezelf heel wat wijs maken. Overigens ben ik sinds mijn zeventiende wel allergisch voor schelp- en schaaldieren, een beheptheid die ik deel met de zus boven mij. Die overgevoeligheid betreur ik zeer, maar een ambulance voor de deur is doorgaans geen reclame voor de betreffende eetgelegenheid.
Wie zich nog niet ontdaan heeft van bepaalde waandenkbeelden over zuur, haantjes en knof, stopt het beste hier met lezen.
Dit keer in Den Haag snijd ik een kipfilet van 250 gram in dunne reepjes. Daarbij gaan de ringen van een sjalotje, vier fijngehakte knoflookteentjes, een theelepel paprikapoeder, peper en zout. Een uurtje in de olie wegzetten. Ondertussen maak ik een half bosje peterselie klein. Op hoog vuur bak ik de kip met toebehoren om dit na drie minuten af te blussen met het sap van een halve citroen. De peterselie toevoegen en direct opdienen op een warm bord, gegarneerd met wat restjes peterselie en de citroen(schijfjes). Eventueel nog wat zout en peper erbij doen en we eten de kip met gebakken aardappeltjes en verse spinazie.
vrijdag 13 mei 2011
Vaderlandse geschiedenis (10); Spaanse Brabanders in 2011
Ik zal het nog één keer uitleggen.
Op enig moment boterde het echt niet meer tussen de noordelijke bezittingen van de Spaanse kroon en moederland Spanje. De Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648) die daaruit voortvloeide, haalde het slechtste uit de mensch naar boven. Na de Vrede van Münster gingen het huidige Nederland en België hun eigen weg. Tot de val van Antwerpen in 1585 was de Scheldestad hét economische en culturele hart van Europa boven de Alpen.
Om redenen van geloof en persoonlijk fortuin verlieten veel lieden uit Brussel, Mechelen, Leuven, Antwerpen en ook Den Bosch hun stad om zich te vestigen in Haarlem, Leiden, Delft en Amsterdam. Ze namen hun kennis en kunde mee, en de beter gesitueerden ook hun kapitaal en netwerk. Sinds G.A. Bredero heten die landverhuizers 'Spaanse Brabanders'. Hun nieuwe woonplaatsen voeren er wel bij.
België en Nederland hebben hun eigen kijk op het verloop van de gezamenlijke geschiedenis tot 1648 en de periode daarna. Wat en hoe bijvoorbeeld de hedendaagse Vlamingen denken, is de gemiddelde Nederlander volstrekt onbekend. Ongegeneerd bezetten wij in de weekenden Antwerpen opnieuw, maken veel te veel lawaai, laten zien hoe slecht we opgevoed zijn, zeggen dat 'hun' zo koddig spreken, roepen om een ' pinteke'. Vlamingen staan na een eeuwenlange scheiding inmiddels als latijnen-tegen-wil-en-dank dichter bij de Italianen dan bij 'ons'. Zeker de randstedeling zal dat aan zijn reet roesten.
Op 17 mei opent koning Abert in Antwerpen het Museum aan de Stroom (MAS). Wie vanaf de uitrit Merksem richting centrum rijdt om bij 'de Boomkes' te parkeren, kan het opvallende cultuurpakhuis niet missen. Omdat gisteren het eerste publiek er al terecht kon, wijdde het NOS-Journaal van 20.00 uur er enige tijd aan. Uiteraard kwam de Nederlandse architect aan het woord, maar verder had de verslaggever zijn huiswerk snel afgeraffeld. Dat hij 'de Antwerpse haven' als thuishonk noemde in plaats van 't Eilandje', kan ik begrijpen. Onbegrijpelijk is zijn opmerking bij de tentoongestelde Vlaamse kunst 'dat deze een deels Hollandse geschiedenis heeft'. Da's de wereld op zijn kop zetten. Die journalist kan zich maar beter enkele jaren net meer in de Sinjorenstad vertonen.
Beter is de reportage van Nieuwsuur. Daarin klinkt overigens ook onze superoriteit door in de vraag hoe de de huidige Spaanse Brabanders de Nederlandse achtergrond van de architect ervaren. (De ontwerper zelve heeft overigens een prima verhaal.) En nu allemaal naar dit nieuwe museum om de Hollandse kijk op de gedeelde historie te reviseren.
http://nieuwsuur.nl/video/240315-spectaculair-museum-in-antwerpen.html
Op enig moment boterde het echt niet meer tussen de noordelijke bezittingen van de Spaanse kroon en moederland Spanje. De Tachtigjarige Oorlog (1568 - 1648) die daaruit voortvloeide, haalde het slechtste uit de mensch naar boven. Na de Vrede van Münster gingen het huidige Nederland en België hun eigen weg. Tot de val van Antwerpen in 1585 was de Scheldestad hét economische en culturele hart van Europa boven de Alpen.
Om redenen van geloof en persoonlijk fortuin verlieten veel lieden uit Brussel, Mechelen, Leuven, Antwerpen en ook Den Bosch hun stad om zich te vestigen in Haarlem, Leiden, Delft en Amsterdam. Ze namen hun kennis en kunde mee, en de beter gesitueerden ook hun kapitaal en netwerk. Sinds G.A. Bredero heten die landverhuizers 'Spaanse Brabanders'. Hun nieuwe woonplaatsen voeren er wel bij.
België en Nederland hebben hun eigen kijk op het verloop van de gezamenlijke geschiedenis tot 1648 en de periode daarna. Wat en hoe bijvoorbeeld de hedendaagse Vlamingen denken, is de gemiddelde Nederlander volstrekt onbekend. Ongegeneerd bezetten wij in de weekenden Antwerpen opnieuw, maken veel te veel lawaai, laten zien hoe slecht we opgevoed zijn, zeggen dat 'hun' zo koddig spreken, roepen om een ' pinteke'. Vlamingen staan na een eeuwenlange scheiding inmiddels als latijnen-tegen-wil-en-dank dichter bij de Italianen dan bij 'ons'. Zeker de randstedeling zal dat aan zijn reet roesten.
Op 17 mei opent koning Abert in Antwerpen het Museum aan de Stroom (MAS). Wie vanaf de uitrit Merksem richting centrum rijdt om bij 'de Boomkes' te parkeren, kan het opvallende cultuurpakhuis niet missen. Omdat gisteren het eerste publiek er al terecht kon, wijdde het NOS-Journaal van 20.00 uur er enige tijd aan. Uiteraard kwam de Nederlandse architect aan het woord, maar verder had de verslaggever zijn huiswerk snel afgeraffeld. Dat hij 'de Antwerpse haven' als thuishonk noemde in plaats van 't Eilandje', kan ik begrijpen. Onbegrijpelijk is zijn opmerking bij de tentoongestelde Vlaamse kunst 'dat deze een deels Hollandse geschiedenis heeft'. Da's de wereld op zijn kop zetten. Die journalist kan zich maar beter enkele jaren net meer in de Sinjorenstad vertonen.
Beter is de reportage van Nieuwsuur. Daarin klinkt overigens ook onze superoriteit door in de vraag hoe de de huidige Spaanse Brabanders de Nederlandse achtergrond van de architect ervaren. (De ontwerper zelve heeft overigens een prima verhaal.) En nu allemaal naar dit nieuwe museum om de Hollandse kijk op de gedeelde historie te reviseren.
http://nieuwsuur.nl/video/240315-spectaculair-museum-in-antwerpen.html
dinsdag 10 mei 2011
Bruin café
Een deel van mijn familie woont in Italië. De meeste leden van die zuidelijke tak weten inmiddels uit eigen waarneming wat Nederlanders verstaan onder ‘café’.
Het Italiaanse woord ‘caffè’ is de taalkundige evenknie van ons ‘café’. In beide landen verwijzen ze in eerste instantie naar zoiets als een ‘openbaar dranklokaal’ waar je op bepaalde tijden terecht kunt. Opvallend is dat Italianen een ‘caffè’ (of misschien eerder nog een ‘bar) vooral binnenlopen om er - vaak snel en staande - koffie of iets alcoholhoudends te drinken. Wat er wordt gebruikt, is afhankelijk van het moment van de dag. Vaak worden en belegde broodjes e.d. verkocht. Wat de Nederlandse tak altijd opvalt bij een bezoek aan ‘caffè’ of ‘bar’ is dat in Italiaanse dranklokalen schel licht favoriet is, dat Italianen zijn geen plakkers zijn, en als ze al wat langer blijven hangen, ze (de rondjes) in een veel lager tempo dan Nederlanders bestellen; bij het vertrek van een gezelschap staat de tafel er niet halfvol met glazen die nog drank bevatten.
In Nederland moet een café vooral een gezellige plaats zijn. Daarin past geen felle, maar wel een getemperde verlichting. En een Nederlands café is zowel een plek om - zeker vanaf 20.30 uur - lekker te blijven plakken, kletsend en drinkend, het liefst zittend aan toog of tafel, en als het niet anders kan staandebeens. Als je van afwisseling houdt, ga je van café naar café. Liefhebbers van dat laatste gebruiken daarvoor graag de term ‘stappen’. Italianen zijn geen stappers. Ze trekken ’s avonds eerder naar een eetgelegenheid om daar met familie of vrienden gezelligheid te zoeken.
Gelet op bovenstaande cultuurverschillen, is het moeilijk om het begrip ‘donkerbruine kroeg’ uit te leggen. De ‘donkerbruine kroeg’ als drank- en ontmoetingslokaal kent een bescheiden verlichting, er zit veel hout in de aankleding, en allerlei voorwerpen aan muur en plafond roepen een knusse sfeer op. Zo’n donkerbruine kroeg moet vooral ‘gezellig’ zijn.
‘Gezellig’ vormt ook een ‘gat in de taal’, want is het is moeilijk te vertalen. Voor een 'omzetting' van ‘gezellig’ in het Italiaans heb ik de keuze uit bijvoorbeeld ‘piacevole’ (gezellige uurtjes), ‘accogliente’ (gezellige aankleding). Ik betwijfel of ik daarmee onze hang naar gezelligheid volledig duidelijk maak. ‘Donkerbruin’ valt wel letterlijk te vertalen in ‘bruno scuro’. Het is mij - of liever alle betrokken zuidelijke en noordelijke familieleden - nog niet gelukt om in welke korte omschrijving dan ook ‘donkerbruin’ met alle connotaties te vertalen in relatie tot ‘kroeg’. ‘Kroeg’ zelf is ook nog een obstakel. Een Italiaans equivalent is ‘béttola’, maar dat verwijst naar een ‘osteria di basso livello’. In het Nederlands verwijst ‘kroeg’ ook naar een weinig gerespecteerd dranklokaal, maar zeker in de combinatie ‘donkerbruine kroeg’ is het tweede deel eerder een koosnaam. ‘Donkerbruine kroeg’ in het Italiaans: wie dit in twee, drie woorden weet te vertalen, mag het zeggen.
Het Italiaanse woord ‘caffè’ is de taalkundige evenknie van ons ‘café’. In beide landen verwijzen ze in eerste instantie naar zoiets als een ‘openbaar dranklokaal’ waar je op bepaalde tijden terecht kunt. Opvallend is dat Italianen een ‘caffè’ (of misschien eerder nog een ‘bar) vooral binnenlopen om er - vaak snel en staande - koffie of iets alcoholhoudends te drinken. Wat er wordt gebruikt, is afhankelijk van het moment van de dag. Vaak worden en belegde broodjes e.d. verkocht. Wat de Nederlandse tak altijd opvalt bij een bezoek aan ‘caffè’ of ‘bar’ is dat in Italiaanse dranklokalen schel licht favoriet is, dat Italianen zijn geen plakkers zijn, en als ze al wat langer blijven hangen, ze (de rondjes) in een veel lager tempo dan Nederlanders bestellen; bij het vertrek van een gezelschap staat de tafel er niet halfvol met glazen die nog drank bevatten.
In Nederland moet een café vooral een gezellige plaats zijn. Daarin past geen felle, maar wel een getemperde verlichting. En een Nederlands café is zowel een plek om - zeker vanaf 20.30 uur - lekker te blijven plakken, kletsend en drinkend, het liefst zittend aan toog of tafel, en als het niet anders kan staandebeens. Als je van afwisseling houdt, ga je van café naar café. Liefhebbers van dat laatste gebruiken daarvoor graag de term ‘stappen’. Italianen zijn geen stappers. Ze trekken ’s avonds eerder naar een eetgelegenheid om daar met familie of vrienden gezelligheid te zoeken.
Gelet op bovenstaande cultuurverschillen, is het moeilijk om het begrip ‘donkerbruine kroeg’ uit te leggen. De ‘donkerbruine kroeg’ als drank- en ontmoetingslokaal kent een bescheiden verlichting, er zit veel hout in de aankleding, en allerlei voorwerpen aan muur en plafond roepen een knusse sfeer op. Zo’n donkerbruine kroeg moet vooral ‘gezellig’ zijn.
‘Gezellig’ vormt ook een ‘gat in de taal’, want is het is moeilijk te vertalen. Voor een 'omzetting' van ‘gezellig’ in het Italiaans heb ik de keuze uit bijvoorbeeld ‘piacevole’ (gezellige uurtjes), ‘accogliente’ (gezellige aankleding). Ik betwijfel of ik daarmee onze hang naar gezelligheid volledig duidelijk maak. ‘Donkerbruin’ valt wel letterlijk te vertalen in ‘bruno scuro’. Het is mij - of liever alle betrokken zuidelijke en noordelijke familieleden - nog niet gelukt om in welke korte omschrijving dan ook ‘donkerbruin’ met alle connotaties te vertalen in relatie tot ‘kroeg’. ‘Kroeg’ zelf is ook nog een obstakel. Een Italiaans equivalent is ‘béttola’, maar dat verwijst naar een ‘osteria di basso livello’. In het Nederlands verwijst ‘kroeg’ ook naar een weinig gerespecteerd dranklokaal, maar zeker in de combinatie ‘donkerbruine kroeg’ is het tweede deel eerder een koosnaam. ‘Donkerbruine kroeg’ in het Italiaans: wie dit in twee, drie woorden weet te vertalen, mag het zeggen.
maandag 9 mei 2011
Drottningholm
Zaterdag 7 mei, onze vierde dag in Stockholm. Tegen tienen gaan wij scheep bij het Stadshuset en onze stemming is Drottningholm, de plek waar de sinds 1981 de Zweedse koninklijke familie woont. We maken de overtocht met een soortement van stoombootje waar de passagiers samendrommen op de voorplecht om maar niets te missen van het uitzicht en de stralende zon. Drottning betekent koningin en holm eiland. Het hele complex staat op de Unesco's Werelderfgoedlijst. Overigens blijkt 'stock' te verwijzen naar 'een blok hout'.
De reis van een klein uur over het Märlarmeer laat zien wat het water met de stad doet. Stockholm wordt gekenmerkt door hoge gebouwen, soms eeuwenoud. Ook langs dit meer staan ze, in allerlei stijlen: reusachtige (voormalige?) fabriekscomplexen, luxueuze appartementen, moderne stapeldozen, oerlelijke flats. Zoals we inmiddels gewend zijn, zien ze er goed bijgehouden uit. Tussen de hoogbouw staan verspreid ook oudere houten huizen in allerlei afmetingen, er zijn haventjes, kleine stranden, rustige hoekjes, kale rotsformaties. Afwisselend, kleurrijk en op het oog prettig om er te verblijven.
Drottningholm slott wordt vanaf de boot druk gefotografeerd. We kopen een combi-ticket en als eerste bezoeken we het paleis. Zoals dat hoort, is het interieur indrukwekkend. Vooral de vele veldslagen van Gustaf II Adolf, de vorst van het gezonken Vasa-schip, worden op schilderijen breed uitgemeten. De opzet doet me denken aan de vleugel in El Escorial met de Spaanse overwinningen.
Om 12.15 uur is de wisseling van de koninklijke wacht. Een leuk toneelstukje in de nabijheid van Drottningholms slottsteater dat we als laatste onderdeel zullen gaan bezoeken. Daarvóór nog lopen we langs enkele curieuze bouwwerken in de eindeloos lijkende koninklijke tuin. Overigens is daarin een flinke kluit mensen neergestreken om te zonnen, te kletsen of voor een picknick. Het valt ons op hoe ook hier de discipline - of is het een natuurlijke relaxte houding - deze bezoekers kenmerkt. Tijdens ons verblijf in Zwedens hoofdstad lijken de dingen zich te voltrekken met een tempo van 80 jaar geleden. Weldadig.
Na de grappige Turkse Vakttält komen we bij het Kina slott. Dit Chinese kasteeltje was het verjaardagsgeschenk in 1753 van Adolf Frederik aan zijn gemalin Lovisa Ulrika. Dat soort optrekjes was toen in de mode. Overigens woonde dit echtpaar toentertijd in het reusachtige Kungliga Slottet, hartje Stockholm.
Ten slotte krijgen we om 14.00 uur een rondleiding in Drottningholms slottsteater. Een houten optrekje uit 1766, waaraan sindsdien geen spat veranderd is. Dezelfde Adolf Fredrik en Lovisa Ulrika lieten dit bouwen en om geld te besparen bestaat het geheel uit hout. De gids wijst ons op twee openhaarden waarvoor weliswaar marmer en stenen gebruikt zijn. Zoon Gustav III, bijgenaamd de Theaterkoning, maakte het theater beroemd, maar naar zijn dood (hij werd vermoord) raakte het in de vergetelheid. Nu heeft het zijn oude functie weer terug, compleet met authentieke wind- en onweermechanieken die ons als theaterbezoekers gedemonstreerd worden.
Op de terugweg zien wij hoeveel mensen zich in de zon koesteren. Behalve op boten, jachtjes en stranden, zitten ze 'massaal' op de rotsen. Zo staat het ook in de reisgids: 'Als het zonnetje maar even schijnt, willen de inwoners daar geen straaltje van missen'. Weer aan wal volgen wij dit voorbeeld op een van de vele terrasjes aan het water. Willem Kloos zei het al: 'Ik hou van de natuur, maar dan wel vanachter een glas bier'.
De reis van een klein uur over het Märlarmeer laat zien wat het water met de stad doet. Stockholm wordt gekenmerkt door hoge gebouwen, soms eeuwenoud. Ook langs dit meer staan ze, in allerlei stijlen: reusachtige (voormalige?) fabriekscomplexen, luxueuze appartementen, moderne stapeldozen, oerlelijke flats. Zoals we inmiddels gewend zijn, zien ze er goed bijgehouden uit. Tussen de hoogbouw staan verspreid ook oudere houten huizen in allerlei afmetingen, er zijn haventjes, kleine stranden, rustige hoekjes, kale rotsformaties. Afwisselend, kleurrijk en op het oog prettig om er te verblijven.
Drottningholm slott wordt vanaf de boot druk gefotografeerd. We kopen een combi-ticket en als eerste bezoeken we het paleis. Zoals dat hoort, is het interieur indrukwekkend. Vooral de vele veldslagen van Gustaf II Adolf, de vorst van het gezonken Vasa-schip, worden op schilderijen breed uitgemeten. De opzet doet me denken aan de vleugel in El Escorial met de Spaanse overwinningen.
Om 12.15 uur is de wisseling van de koninklijke wacht. Een leuk toneelstukje in de nabijheid van Drottningholms slottsteater dat we als laatste onderdeel zullen gaan bezoeken. Daarvóór nog lopen we langs enkele curieuze bouwwerken in de eindeloos lijkende koninklijke tuin. Overigens is daarin een flinke kluit mensen neergestreken om te zonnen, te kletsen of voor een picknick. Het valt ons op hoe ook hier de discipline - of is het een natuurlijke relaxte houding - deze bezoekers kenmerkt. Tijdens ons verblijf in Zwedens hoofdstad lijken de dingen zich te voltrekken met een tempo van 80 jaar geleden. Weldadig.
Na de grappige Turkse Vakttält komen we bij het Kina slott. Dit Chinese kasteeltje was het verjaardagsgeschenk in 1753 van Adolf Frederik aan zijn gemalin Lovisa Ulrika. Dat soort optrekjes was toen in de mode. Overigens woonde dit echtpaar toentertijd in het reusachtige Kungliga Slottet, hartje Stockholm.
Ten slotte krijgen we om 14.00 uur een rondleiding in Drottningholms slottsteater. Een houten optrekje uit 1766, waaraan sindsdien geen spat veranderd is. Dezelfde Adolf Fredrik en Lovisa Ulrika lieten dit bouwen en om geld te besparen bestaat het geheel uit hout. De gids wijst ons op twee openhaarden waarvoor weliswaar marmer en stenen gebruikt zijn. Zoon Gustav III, bijgenaamd de Theaterkoning, maakte het theater beroemd, maar naar zijn dood (hij werd vermoord) raakte het in de vergetelheid. Nu heeft het zijn oude functie weer terug, compleet met authentieke wind- en onweermechanieken die ons als theaterbezoekers gedemonstreerd worden.
Op de terugweg zien wij hoeveel mensen zich in de zon koesteren. Behalve op boten, jachtjes en stranden, zitten ze 'massaal' op de rotsen. Zo staat het ook in de reisgids: 'Als het zonnetje maar even schijnt, willen de inwoners daar geen straaltje van missen'. Weer aan wal volgen wij dit voorbeeld op een van de vele terrasjes aan het water. Willem Kloos zei het al: 'Ik hou van de natuur, maar dan wel vanachter een glas bier'.
zondag 8 mei 2011
Vasa
In 2003 en de jaren daarna was ik beroepsmatig betrokken bij de communicatie rond (de vondst van) een Romeins schip in Vleuten/De Meern (Leidsche Rijn). De opgraving daarvan, het lichten én het vervoer naar de conserveringsruimte in Lelystad kregen internationale aandacht: een huzarenstukje binnen de Nederlandse maritieme archeologie.
In 1628 loopt in Stockholm de imponerende oorlogsbodem 'Vasa' van stapel. De Zweedse koning Gustaf II Adolf zal die Polen en andere Oostzeekustbewoners wel eens een poepie laten ruiken! Met zijn meer dan 60 meter lengte, masten die tot boven de 50 meter reiken, de 64 bronzen kanonnen en een bemanning tot 400 man moet dit vaartuig de schrik worden van het Wilde Oosten. Voor het houtwerk zijn wel 1000 eiken omgehakt. Ter vergelijking: voor dat Romeinse kavalje waren er drie nodig.
Tout Stockholm loopt op 10 augustus 1628 uit voor de tewaterlating. Dat woord wordt wel wat erg letterlijk genomen want binnen de kortste keren waait de Vasa tot twee keer toe om. Niet dat het stormt of zo: zelfs een zachte zijwind laat de boot al omslaan waarna het barkas met man en muis vergaat. Het water loopt door de geschutspoorten in het ruim en naar schatting komen 30 tot 50 opvarenden om.
Dan ligt de Vasa in het zicht van de haven op de bodem en de trots van Zweden zal daar zowat 350 jaar rusten. Tijdens een reusachtige bergingsoperatie komt het op 24 april 1961 weer boven water. Reconstructie en conservering vergen zeventien jaar en vanaf 1990 is het resultaat te bewonderen in het Vasamuseum op het Stockholmse eiland Djurgården.
En daar staan wij dan op vrijdag 6 mei ons verstand te verkijken. Bij wijze van spreken zou de Vasa zo weer in de vaart genomen kunnen worden. Tijdens de rondgang over de zes verdiepingen blijkt pas hoe bewerkt en kleurrijk het schip er toentertijd uitgezien moet hebben. Een schaalmodel brengt dat nog eens duidelijk in beeld. Als er één museum is dat tot de verbeelding spreekt, dan is het dit wel.
Als we buiten komen, schijnt de zon uit alle macht. Lente in Zweden. Het is wel curieus het begin van dit jaargetijde binnen zes weken twee keer mee te kunnen maken. Voor we verder wandelen naar openluchtmuseum Skansen, nestelen we ons met kofie/thee en een kaneelbolletje in een windvrij hoekje om van het weer te kunnen genieten. Wie beweerde eigenlijk dat het hier koud was?
In 1628 loopt in Stockholm de imponerende oorlogsbodem 'Vasa' van stapel. De Zweedse koning Gustaf II Adolf zal die Polen en andere Oostzeekustbewoners wel eens een poepie laten ruiken! Met zijn meer dan 60 meter lengte, masten die tot boven de 50 meter reiken, de 64 bronzen kanonnen en een bemanning tot 400 man moet dit vaartuig de schrik worden van het Wilde Oosten. Voor het houtwerk zijn wel 1000 eiken omgehakt. Ter vergelijking: voor dat Romeinse kavalje waren er drie nodig.
Tout Stockholm loopt op 10 augustus 1628 uit voor de tewaterlating. Dat woord wordt wel wat erg letterlijk genomen want binnen de kortste keren waait de Vasa tot twee keer toe om. Niet dat het stormt of zo: zelfs een zachte zijwind laat de boot al omslaan waarna het barkas met man en muis vergaat. Het water loopt door de geschutspoorten in het ruim en naar schatting komen 30 tot 50 opvarenden om.
Dan ligt de Vasa in het zicht van de haven op de bodem en de trots van Zweden zal daar zowat 350 jaar rusten. Tijdens een reusachtige bergingsoperatie komt het op 24 april 1961 weer boven water. Reconstructie en conservering vergen zeventien jaar en vanaf 1990 is het resultaat te bewonderen in het Vasamuseum op het Stockholmse eiland Djurgården.
En daar staan wij dan op vrijdag 6 mei ons verstand te verkijken. Bij wijze van spreken zou de Vasa zo weer in de vaart genomen kunnen worden. Tijdens de rondgang over de zes verdiepingen blijkt pas hoe bewerkt en kleurrijk het schip er toentertijd uitgezien moet hebben. Een schaalmodel brengt dat nog eens duidelijk in beeld. Als er één museum is dat tot de verbeelding spreekt, dan is het dit wel.
Als we buiten komen, schijnt de zon uit alle macht. Lente in Zweden. Het is wel curieus het begin van dit jaargetijde binnen zes weken twee keer mee te kunnen maken. Voor we verder wandelen naar openluchtmuseum Skansen, nestelen we ons met kofie/thee en een kaneelbolletje in een windvrij hoekje om van het weer te kunnen genieten. Wie beweerde eigenlijk dat het hier koud was?
Warmlopen in Stockholm
Jarenlang was Delfzijl de meest noordelijke plaats die ik in Europa bezocht had. Op enig moment werd de grens om familieredenen verlegd naar Hamburg en dat record bleef eeuwen staan tot ons bezoek aan het Schotse Pitlochry in de zomer van 2010.
De huiver voor noordelijk gelegen streken wordt zo lang ik mij herinner ingegeven door mijn hang naar warmte. En dit bovendien vanuit de overweging: 'Waarom zou ik in mijn vrije tijd geheel vrijwillig een streek opzoeken waar de weersomstandigheden nog beroerder zijn dan hier?'
Als we op 4 mei tegen de avond in Stokholm arriveren, weet ik dat ik al die jaren gelijk gehad heb: regen, guur en niet warmer dan 6 graden. En dat terwijl ik eerder die dag thuis in een truitje wat in de tuin werkte.
De volgende dag te voet op pad. Vanwege de nabijheid van de poolcirkel draag ik voor de zekerheid thermo-ondergoed onder de toch al dikke kledij. Op enig moment gaan zelfs de handschoenen aan. We lopen ons warm tijdens een stadswandeling op twee van de veertien eilanden waar Zwedens hoofdstad vorm heeft gekregen. Als ik door de schoonheid van bebouwing, water, vergezichten en levendigheid afgeleid wordt, vergeet ik de waterige kou en kijk ik mijn ogen uit in Gamla Stan en even later in Södermalm. Bovendien zijn er voldoende koffie- en theehuizen om onderweg op verhaal te komen en in de cafés blijkt het bier goedkoper dan in Nederland verteld wordt.
Tegen het eind van de middag komt de zon door. Voor de vrijdag daarna is zelfs een wolkenloze dag voorspeld. Zowaar komt Delfzijl ver achter me te liggen en zelfs Hamburg verbleekt. 's Avonds eten we in een buurtrestaurant vlak bij ons hotel heel erg lekker. Ik ben enthousiast over de hoofdschotel met de beroemde Zweedse 'köttbullar', gehaktballetjes, waarbij in het originele woord de 'k' als een 'sj' uitgesproken wordt, wat het wat minder uitdagend doet klinken. 'Renkött' blijkt rendiervlees te zijn, iets wat in dit land gegeten kan worden, hoewel het die avond niet op de kaart staat.
Na deze interessante dag sightseeing ben ik reuzebenieuwd naar ons bezoek op 6 mei aan het Wasamuseum. Zou ik mij jarenlang met mijn koudehuiver iets aangepraat hebben?
De huiver voor noordelijk gelegen streken wordt zo lang ik mij herinner ingegeven door mijn hang naar warmte. En dit bovendien vanuit de overweging: 'Waarom zou ik in mijn vrije tijd geheel vrijwillig een streek opzoeken waar de weersomstandigheden nog beroerder zijn dan hier?'
Als we op 4 mei tegen de avond in Stokholm arriveren, weet ik dat ik al die jaren gelijk gehad heb: regen, guur en niet warmer dan 6 graden. En dat terwijl ik eerder die dag thuis in een truitje wat in de tuin werkte.
De volgende dag te voet op pad. Vanwege de nabijheid van de poolcirkel draag ik voor de zekerheid thermo-ondergoed onder de toch al dikke kledij. Op enig moment gaan zelfs de handschoenen aan. We lopen ons warm tijdens een stadswandeling op twee van de veertien eilanden waar Zwedens hoofdstad vorm heeft gekregen. Als ik door de schoonheid van bebouwing, water, vergezichten en levendigheid afgeleid wordt, vergeet ik de waterige kou en kijk ik mijn ogen uit in Gamla Stan en even later in Södermalm. Bovendien zijn er voldoende koffie- en theehuizen om onderweg op verhaal te komen en in de cafés blijkt het bier goedkoper dan in Nederland verteld wordt.
Tegen het eind van de middag komt de zon door. Voor de vrijdag daarna is zelfs een wolkenloze dag voorspeld. Zowaar komt Delfzijl ver achter me te liggen en zelfs Hamburg verbleekt. 's Avonds eten we in een buurtrestaurant vlak bij ons hotel heel erg lekker. Ik ben enthousiast over de hoofdschotel met de beroemde Zweedse 'köttbullar', gehaktballetjes, waarbij in het originele woord de 'k' als een 'sj' uitgesproken wordt, wat het wat minder uitdagend doet klinken. 'Renkött' blijkt rendiervlees te zijn, iets wat in dit land gegeten kan worden, hoewel het die avond niet op de kaart staat.
Na deze interessante dag sightseeing ben ik reuzebenieuwd naar ons bezoek op 6 mei aan het Wasamuseum. Zou ik mij jarenlang met mijn koudehuiver iets aangepraat hebben?
Zweedse bloemkool
Als we op 4 mei tegen de avond aankomen in Stockholm is het koud en regenachtig. Een overgang, ook in 'tijd' want de natuur loopt hier zes weken achter in vergelijking met Nederland. Krentenboom en forsitia staan in bloei, op verschillende plaatsen zien borders met blauwe druifjes. Het meest opvallend zijn de bomen die voor een deel nog geen blad dragen.
We zijn voor het eerst in dit land en zoeken naar herkenning. Nou, daarin worden we niet teleurgesteld. Het hoofdstuk 'Zweeds' zal de komende dagen een vermakelijke passage blijken.
Toen we een mensenleven geleden Adalen '31 zagen van Bo Widerberg, gierde de zaal het regelmatig uit bij het zien van de ondertiteling. Op enig moment vroeg een van de spelers wat er 's avonds gegeten zou worden. Dat was 'blomkål', vertaald met 'bloemkool' en dat hadden we dus al begrepen. Toen er even later een manneke van het dak lazerde werd 'brutet ben kostar pengar' (of zoiets) 'gebroken benen kosten geld'. Niet dat de Zweedse taal gemakkelijk zal zijn om te leren, maar de herkenning werkt wel vermakelijk.
Van de meest opvallende woorden(combinaties) bezit ik nu foto's. Eén daarvan staat hier geplaatst. Verder scoorde ik: Klämrisk (een advies aan wie iets omvangrijks met de lift vervoert), Välkommen tille Riksdagbiblioteket!, Second hand & nytt (Engels-Zweeds, en bekant ook Engels-Oost-Brabants), Silversmed, TV/Video bewakning, Parkering förbjuden in- och utfart hela dygnet, Miljöstation.
Overigens zijn we geen moment verdwaald in die grote stad, want iedereen die we ontmoetten, bleek geweldig Engels te spreken. Dus hoefde ik het uit mijn hoofd geleerde excuus niet te staan stamelen: 'Jag pratar inte svenska'.
We zijn voor het eerst in dit land en zoeken naar herkenning. Nou, daarin worden we niet teleurgesteld. Het hoofdstuk 'Zweeds' zal de komende dagen een vermakelijke passage blijken.
Toen we een mensenleven geleden Adalen '31 zagen van Bo Widerberg, gierde de zaal het regelmatig uit bij het zien van de ondertiteling. Op enig moment vroeg een van de spelers wat er 's avonds gegeten zou worden. Dat was 'blomkål', vertaald met 'bloemkool' en dat hadden we dus al begrepen. Toen er even later een manneke van het dak lazerde werd 'brutet ben kostar pengar' (of zoiets) 'gebroken benen kosten geld'. Niet dat de Zweedse taal gemakkelijk zal zijn om te leren, maar de herkenning werkt wel vermakelijk.
Van de meest opvallende woorden(combinaties) bezit ik nu foto's. Eén daarvan staat hier geplaatst. Verder scoorde ik: Klämrisk (een advies aan wie iets omvangrijks met de lift vervoert), Välkommen tille Riksdagbiblioteket!, Second hand & nytt (Engels-Zweeds, en bekant ook Engels-Oost-Brabants), Silversmed, TV/Video bewakning, Parkering förbjuden in- och utfart hela dygnet, Miljöstation.
Overigens zijn we geen moment verdwaald in die grote stad, want iedereen die we ontmoetten, bleek geweldig Engels te spreken. Dus hoefde ik het uit mijn hoofd geleerde excuus niet te staan stamelen: 'Jag pratar inte svenska'.
dinsdag 3 mei 2011
La cocina (7); sopa de ajo
Hij heeft een baard van hier tot Tokio en als mop is ie zo flauw als wat, maar vorige week was die bak bijzonder actueel. Zegt een klant tegen de ober: 'Mijn bord is nat'. Antwoordt die ober: 'Dat is uw soep'. Zoiets dus en ik dacht dat we die flauwekul achter de rug hadden, maar daarin verslikte ik me dus mooi. Zitten we op z'n paasbest in een restaurant waar de kwaliteit vanaf spat. Fantastische smaken, heerlijk wijn en een dame met een voortreffelijk verhaal bij alles wat ze opdient. Alleen zou ze 'Het diner' van Herman Koch moeten lezen om dat aanwijzen met die duim achterwege te laten. Maar dan toch: uit de kunst. Als we de tent verlaten, hebben we nog honger. Echt waar en voor die prijs had er best een aardappeltje meer op tafel kunnen komen.
Veel gerechten munten uit door hun eenvoud. Ik denk in zo'n geval vaak aan mijn moeder of welke moeder dan ook die van de restjes iets lekker wist of weet te maken. Op zolder moet nog in een kist het boekje liggen 'Maak veel uit weinig'. Zoiets dus.
Ik stel me voor hoe die Spaanse moeder in dat kleine bergdorpje tot de ontdekking komt dat ze 'helemaal niets meer in huis heeft'. Het enige winkeltje waar ze terecht zou kunnen, is die dag nou net gesloten. Gelukkig heeft die moeder altijd knoflook, ei en oud brood en als na een zware dag op het land haar man hongerig thuis komt, wordt hij al blij van de geur die hem buiten tegemoet komt.
Snijd voor dat geurige effect een ui fijn en een haffel (handvol) knoflooktenen. Wees met dat laatste vooral niet te zuinig. Fruit dit alles in de olie samen met een theelepel pittige paprikapoeder en wat gemalen komijn. Voeg een halve liter kokend water toe en doe daar een runderbouillonblok bij. Ondertussen bak je in een ander pan soldaatjes of gewoon wat oud (bruin) brood. Dan pak je die twee eieren die onderhand ook eens opmoeten en die breek je voorzichtig boven de soep. Je pocheert ze bij voorkeur op een laag pitje om het eiwit mooi bijeen te houden. Even proeven, misschien nog wat extra zout en peper gebruiken (zelf houd ik van een 'suupke' waarbij het zweet 'op m'nne kop' komt te staan) en opdienen samen met de soldaatjes of het gebakken brood. Sopa de ajo, knoflooksoep. Wie daarvoor aanleg heeft, is gewaarschuwd: je wordt er ruftig van.
Veel gerechten munten uit door hun eenvoud. Ik denk in zo'n geval vaak aan mijn moeder of welke moeder dan ook die van de restjes iets lekker wist of weet te maken. Op zolder moet nog in een kist het boekje liggen 'Maak veel uit weinig'. Zoiets dus.
Ik stel me voor hoe die Spaanse moeder in dat kleine bergdorpje tot de ontdekking komt dat ze 'helemaal niets meer in huis heeft'. Het enige winkeltje waar ze terecht zou kunnen, is die dag nou net gesloten. Gelukkig heeft die moeder altijd knoflook, ei en oud brood en als na een zware dag op het land haar man hongerig thuis komt, wordt hij al blij van de geur die hem buiten tegemoet komt.
Snijd voor dat geurige effect een ui fijn en een haffel (handvol) knoflooktenen. Wees met dat laatste vooral niet te zuinig. Fruit dit alles in de olie samen met een theelepel pittige paprikapoeder en wat gemalen komijn. Voeg een halve liter kokend water toe en doe daar een runderbouillonblok bij. Ondertussen bak je in een ander pan soldaatjes of gewoon wat oud (bruin) brood. Dan pak je die twee eieren die onderhand ook eens opmoeten en die breek je voorzichtig boven de soep. Je pocheert ze bij voorkeur op een laag pitje om het eiwit mooi bijeen te houden. Even proeven, misschien nog wat extra zout en peper gebruiken (zelf houd ik van een 'suupke' waarbij het zweet 'op m'nne kop' komt te staan) en opdienen samen met de soldaatjes of het gebakken brood. Sopa de ajo, knoflooksoep. Wie daarvoor aanleg heeft, is gewaarschuwd: je wordt er ruftig van.
Vliegen
Op dinsdagmorgen 3 mei sta ik vroeg naast mijn bed. Mijn eerste afspraak is om 10.00 uur in Eindhoven, maar ik moet daarvoor wel van het plaatsje Caravaggio komen. 1250 kilometer vliegen en wie draait daarvoor nog de hand om. De weg naar Aeroporto Caravaggio blijkt rustig waardoor ik na 20 minuten al richting douane ga.
Voor wie even het nieuws niet gevolgd heeft: Aeroporto Caravaggio heette tot voor kort Bergamo Orio al Serio en die bestemming gaat bij Ryanair door het leven als Milano Nord. Voor wie dat ook gemist heeft: Michelangelo Merisi da Caravaggio was in zeker opzicht de leermeester van onze Rembrandt van Rijn. Mogelijk werd hij in het plaatsje Caravaggio geboren en zoals Rome inmiddels zijn vliegveld Leonardo da Vinci heeft, zo kan Bergamo nu roemen op luchthaven Caravaggio.
En daar loop ik dus om 06.00 uur naar de douane. Ondanks alle communicatie daarover blijken zich bij de eerste horde (waar de rij begint) toch nog mensen te melden met handbagage die zwaarder is dan de voorgeschreven tien kilo en/of niet van het gewenste formaat is. Ik weet dat mijn rolkoffertje 9,7 kg weegt dus ik heb niets te vrezen. Ik kom op kousevoeten door de controle en terwijl ik aan een tafeltje alle metalen voorwerpen weer in of aan mijn kleding of mijzelf aanbreng, opent een dounanier een koffertje dat door zijn collega als verdacht is aangemerkt.
Ik volg dit tafereel van dichtbij en zie hoe de man een schaar tevoorschijn haalt waarmee je een konijn kunt villen. Jaren terug moest mijn vrouw een minuscuul nagelschaaltje afstaan dat ze over het hoofd had gezien, ondanks al haar nauwgezette gespeur vooraf. 'Leest dat mens dan niet?', denk ik hardop. De dame in kwestie verschijnt bij de overheidsdienaar en geeft hem toestemming het snijapparaat weg te gooien. Zij behoort tot de Noordafrikaanse familie die eerder achter mij stond. Tja, het is toch onderhand tien jaar geleden dat de veiligheidsvoorschriften op vliegvelden aangescherpt werden. Dat zal toch niemand gemist hebben, denk ik. En dan een dag of wat na de dood van een veelgezochte fundamentalist lijkt zo'n schaar misschien nog gevaarlijker.
Op tijd lopen we naar het vliegtuig. Ik ga naar de ingang achterin en zoek een plaatsje. Tot mijn grote verbazing zijn er nog vrije plaatsen bij de nooduitgang. Iedereen weet toch dat daar twaalf zitplaatsen zijn met extra beenruimte. Mooi niet dus, waardoor ik riant richting Eindhoven reis. Communicatie is alles, zeg ik voor ik mijn ogen sluit.
Voor wie even het nieuws niet gevolgd heeft: Aeroporto Caravaggio heette tot voor kort Bergamo Orio al Serio en die bestemming gaat bij Ryanair door het leven als Milano Nord. Voor wie dat ook gemist heeft: Michelangelo Merisi da Caravaggio was in zeker opzicht de leermeester van onze Rembrandt van Rijn. Mogelijk werd hij in het plaatsje Caravaggio geboren en zoals Rome inmiddels zijn vliegveld Leonardo da Vinci heeft, zo kan Bergamo nu roemen op luchthaven Caravaggio.
En daar loop ik dus om 06.00 uur naar de douane. Ondanks alle communicatie daarover blijken zich bij de eerste horde (waar de rij begint) toch nog mensen te melden met handbagage die zwaarder is dan de voorgeschreven tien kilo en/of niet van het gewenste formaat is. Ik weet dat mijn rolkoffertje 9,7 kg weegt dus ik heb niets te vrezen. Ik kom op kousevoeten door de controle en terwijl ik aan een tafeltje alle metalen voorwerpen weer in of aan mijn kleding of mijzelf aanbreng, opent een dounanier een koffertje dat door zijn collega als verdacht is aangemerkt.
Ik volg dit tafereel van dichtbij en zie hoe de man een schaar tevoorschijn haalt waarmee je een konijn kunt villen. Jaren terug moest mijn vrouw een minuscuul nagelschaaltje afstaan dat ze over het hoofd had gezien, ondanks al haar nauwgezette gespeur vooraf. 'Leest dat mens dan niet?', denk ik hardop. De dame in kwestie verschijnt bij de overheidsdienaar en geeft hem toestemming het snijapparaat weg te gooien. Zij behoort tot de Noordafrikaanse familie die eerder achter mij stond. Tja, het is toch onderhand tien jaar geleden dat de veiligheidsvoorschriften op vliegvelden aangescherpt werden. Dat zal toch niemand gemist hebben, denk ik. En dan een dag of wat na de dood van een veelgezochte fundamentalist lijkt zo'n schaar misschien nog gevaarlijker.
Op tijd lopen we naar het vliegtuig. Ik ga naar de ingang achterin en zoek een plaatsje. Tot mijn grote verbazing zijn er nog vrije plaatsen bij de nooduitgang. Iedereen weet toch dat daar twaalf zitplaatsen zijn met extra beenruimte. Mooi niet dus, waardoor ik riant richting Eindhoven reis. Communicatie is alles, zeg ik voor ik mijn ogen sluit.
zondag 1 mei 2011
'Aperitivo' in Crema
Mijn neef noemt zijn woonplaats Caravaggio een dood stadje. 'Ik ben blij dat we het Santuario Santa Maria del Fonte hebben. Daarheen kun je een aardig wandelingetje maken. Verder is het stil'. Om te demonstreren hoe andere plaatsjes in de omgeving er in slagen om een meer bruisende indruk te maken, bezoeken we op zaterdagmiddag Cologno al Serio. Een oud stadje dat al bestond voordat de Romeinen er verschenen. Over de herkomst van de naam bestaan verschillende verhalen. Eén spreekt over een machtige heer Colonus, en een andere ziet een verband met het boerenbedrijf. Als onderdeel van de Venetiaanse Republiek gaat het de inwoners vanaf 1421 voor de wind. Mooie gebouwen, stadspoorten en muurresten getuigen van het rijke verleden van dit levendige stadje.
Ook Crema is 'vivace'. Ik was er al eerder en op 30 april en 1 mei bezoek ik het opnieuw. Zaterdagavond eten we er in een restaurant van het type dat in Nederland onbekend is. Eten bij 'de Italiaan' betekent in dit geval aan tafel gaan in een zaal zonder enige opsmuk waar het personeel makkelijk 80 personen in een hoog tempo kan bedienen, waar het eten prima is, de muziek ontbreekt en ik me na afloop als gastheer bij de kassa afvraag waarom de pizza-aanbieding op woensdag 'thuis' naar kwaliteit en prijs nog niet in de buurt komt van wat ik hier op mijn ' scontrino' vind.
Op zondag zijn we er weer in Crema voor een namiddagwandeling in de drukke hoofdstraat. ' Flaneren'. Ook Crema was lange tijd ' Venetiaans' en de gebeeldhouwde Venetiaanse leeuw getuigt daarvan. Mijn neef groet mensen uit Caravaggio die hier te voet 'baantjes trekken'. Ook zij lijken Crema voor deze activiteit te verkiezen boven hun eigen woonoord. We nemen plaats op een van de terrassen. In tegenstelling tot het restaurant van de vorige avond, zijn de prijzen van een ander niveau. Maar - en dat is een ontwikkeling van de laatste jaren - we worden door de dame die ons bedient, nadrukkelijk uitgenodigd om ons binnen van het buffet te bedienen. 'Aperitivo', een soort tegenhanger van het Spaanse tapasgebruik. Volgens mijn familie is dit inmiddels zo populair, dat Italianen bij twee drankjes voldoende ' hapjes' scoren om daarmee de avondmaaltijd thuis uit te sparen. Zeker in de grote steden, zoals Milaan. Ik pak een bord en inspecteer het uitgebreide buffet, daarbij geassisteerd door mijn nichtje. Let wel: ik doe dit alleen uit nieuwsgierigheid.
Ook Crema is 'vivace'. Ik was er al eerder en op 30 april en 1 mei bezoek ik het opnieuw. Zaterdagavond eten we er in een restaurant van het type dat in Nederland onbekend is. Eten bij 'de Italiaan' betekent in dit geval aan tafel gaan in een zaal zonder enige opsmuk waar het personeel makkelijk 80 personen in een hoog tempo kan bedienen, waar het eten prima is, de muziek ontbreekt en ik me na afloop als gastheer bij de kassa afvraag waarom de pizza-aanbieding op woensdag 'thuis' naar kwaliteit en prijs nog niet in de buurt komt van wat ik hier op mijn ' scontrino' vind.
Op zondag zijn we er weer in Crema voor een namiddagwandeling in de drukke hoofdstraat. ' Flaneren'. Ook Crema was lange tijd ' Venetiaans' en de gebeeldhouwde Venetiaanse leeuw getuigt daarvan. Mijn neef groet mensen uit Caravaggio die hier te voet 'baantjes trekken'. Ook zij lijken Crema voor deze activiteit te verkiezen boven hun eigen woonoord. We nemen plaats op een van de terrassen. In tegenstelling tot het restaurant van de vorige avond, zijn de prijzen van een ander niveau. Maar - en dat is een ontwikkeling van de laatste jaren - we worden door de dame die ons bedient, nadrukkelijk uitgenodigd om ons binnen van het buffet te bedienen. 'Aperitivo', een soort tegenhanger van het Spaanse tapasgebruik. Volgens mijn familie is dit inmiddels zo populair, dat Italianen bij twee drankjes voldoende ' hapjes' scoren om daarmee de avondmaaltijd thuis uit te sparen. Zeker in de grote steden, zoals Milaan. Ik pak een bord en inspecteer het uitgebreide buffet, daarbij geassisteerd door mijn nichtje. Let wel: ik doe dit alleen uit nieuwsgierigheid.
Maratonnetje
Zondag 1 mei: feestdag in Italie. Om 07.15 uur staan wij aan de start van Maratonina di Morengo. Een 'maratonnetje' dus waar mijn neef en ik ons inschrijven voor de 14 km. De deelnemers kunnen tussen 08.00 en 09.00 vertrekken, maar een groot aantal is al voor die tijd weg. Wij wachten ook niet en al snel bevinden we ons in het Parco del Serio, waar we langs de rivier over prachtig aangelegde fiets- en wandelwegen rennen. Het weer is fantastisch: nog wat fris, met weinig wind en veel zon. We halen veel wandelaars in die al vroeg op pad gegaan moeten zijn.
De onweersbui van voorgaande middag heeft wat plassen achtergelaten en tegelijkertijd gezorgd voor een niet stoffige weg die ons door een mooi gedeelte van de Po-vlakte voert. We lopen ontspannen en volgen de aanwijzingen van de vrijwilligers: Alpini, gepensioneerde carabinieri, scouts. Bij de finish staan er water en zoete thee met citroen, toastjes en ik krijg als premie een pond ravioli.
Weer terug in Caravaggio gaan we frisgedoucht naar de plaatselijke 1 mei-activiteiten kijken. Eerst wandelen we richting Santuario, waar langs de brede Viale del Santuario een rij bedevaardgangers uit het naburige Fornovo San Giovanni richting heiligdom gaat. Ze hebben hun eigen fanfare bij zich, scouts, misdienaars en priester. Deze 'voorganger' zingt en zijn stem bereikt dankzij strategisch meegedragen versterkers alle deelnemers. Bij het sanctuarium wonen talloze 'filippini' die zich in deze streek gevestigd hebben een mis bij in hun landstaal. Dat blijkt een wekelijks gebeuren en terwijl deze gelovigen aan de ene kant staan te zingen, trekt aan de andere kant de processie met fanfare voorbij. Les extrèmes se touchent' op het grote plein.
Weer in Caravaggio gaat net de hoogmis uit. Van de 1 mei-viering is niets te merken. Kennelijk is het ochtendprogramma achter de rug en na 12.00 uur gaat iedereen aan tafel. Wij dus ook. Want als er één wet dit verder wetteloze land regeert, dan is dit het feit dat de 'laars' op slot gaat tijdens zon- en feestdagen voor 'il pranzo': het middagmaal dat door zijn reeks gangen vaak ook iets krijgt van een ' maratonnetje'.
De onweersbui van voorgaande middag heeft wat plassen achtergelaten en tegelijkertijd gezorgd voor een niet stoffige weg die ons door een mooi gedeelte van de Po-vlakte voert. We lopen ontspannen en volgen de aanwijzingen van de vrijwilligers: Alpini, gepensioneerde carabinieri, scouts. Bij de finish staan er water en zoete thee met citroen, toastjes en ik krijg als premie een pond ravioli.
Weer terug in Caravaggio gaan we frisgedoucht naar de plaatselijke 1 mei-activiteiten kijken. Eerst wandelen we richting Santuario, waar langs de brede Viale del Santuario een rij bedevaardgangers uit het naburige Fornovo San Giovanni richting heiligdom gaat. Ze hebben hun eigen fanfare bij zich, scouts, misdienaars en priester. Deze 'voorganger' zingt en zijn stem bereikt dankzij strategisch meegedragen versterkers alle deelnemers. Bij het sanctuarium wonen talloze 'filippini' die zich in deze streek gevestigd hebben een mis bij in hun landstaal. Dat blijkt een wekelijks gebeuren en terwijl deze gelovigen aan de ene kant staan te zingen, trekt aan de andere kant de processie met fanfare voorbij. Les extrèmes se touchent' op het grote plein.
Weer in Caravaggio gaat net de hoogmis uit. Van de 1 mei-viering is niets te merken. Kennelijk is het ochtendprogramma achter de rug en na 12.00 uur gaat iedereen aan tafel. Wij dus ook. Want als er één wet dit verder wetteloze land regeert, dan is dit het feit dat de 'laars' op slot gaat tijdens zon- en feestdagen voor 'il pranzo': het middagmaal dat door zijn reeks gangen vaak ook iets krijgt van een ' maratonnetje'.
Wie zich spaart, eet paard!
30 april: Koninginnedag in Nederland en dat is nu meer dan 1200 km ver weg. Wat hier de Italiaanse tv domineert is de terugblik op het huwelijk van William en Kate. Bovendien is er de zaligverjaring op 1 mei van de voorgaande paus Johannes Paulus II.
D'r wordt in Caravaggio nog stevig dialect gesproken. In mijn oren klinkt het Scandinavisch. Bij de stomerij komt iemand zijn pantalù (pantalone) ophalen en dat snap ik binnen die context direct. De rest laat ik vertalen door mijn neef en zijn vrouw, die hier vandaan komt.
Ook bij de slagerij blijkt de lokale taal favoriet. Zoals in mijn eigen omgeving blijkt ook hier elk dorp zijn eigen dialect te hebben. De subtiele klankverschillen die me vandaag worden voorgedaan, ontgaan me. Wel blijkt het weglaten van de 'h' dan wel het nadrukkelijke gebruik daarvan een opvallend distinctief kenmerk. De 'moedertaal' is een inspirerend gespreksonderwerp en ondertussen kopen we de lekkerste dingen, waarbij paard en ezel een belangrijke rol spelen. Een deel van wat we inslaan gaat dinsdag a.s. vacuum verpakt mee naar Den Bosch.
De zorg voor het middageten op 1 mei voert ons ook naar andere plaatsen. Een daarvan is de kleine bierbrouwerij Endorama in Grassobbio waar we vrijdagmorgen al voor de gesloten deur stonden. In zijn korte bestaan wist het bedrijfje februari jl. al veel waardering te vergaren bij de jury bij het prestigieuze ' concours' in Rimini. Mijn aangetrouwde nicht koopt van alle vier de soorten een hoeveelheid die zondag a.s. zeker aangesproken wordt.
Op paardenvlees wordt in Nederland neergekeken. De Italianen weten het zeer te waarderen, Niet voor niets hangt bij Bottega di Pepo zijn lijfspreuk die de voorbijganger oproept om kleine kwaaltjes voor te zijn door het eten van juist deze vleessoort. Kijken of het ook helpt bij hooikoorts!
D'r wordt in Caravaggio nog stevig dialect gesproken. In mijn oren klinkt het Scandinavisch. Bij de stomerij komt iemand zijn pantalù (pantalone) ophalen en dat snap ik binnen die context direct. De rest laat ik vertalen door mijn neef en zijn vrouw, die hier vandaan komt.
Ook bij de slagerij blijkt de lokale taal favoriet. Zoals in mijn eigen omgeving blijkt ook hier elk dorp zijn eigen dialect te hebben. De subtiele klankverschillen die me vandaag worden voorgedaan, ontgaan me. Wel blijkt het weglaten van de 'h' dan wel het nadrukkelijke gebruik daarvan een opvallend distinctief kenmerk. De 'moedertaal' is een inspirerend gespreksonderwerp en ondertussen kopen we de lekkerste dingen, waarbij paard en ezel een belangrijke rol spelen. Een deel van wat we inslaan gaat dinsdag a.s. vacuum verpakt mee naar Den Bosch.
De zorg voor het middageten op 1 mei voert ons ook naar andere plaatsen. Een daarvan is de kleine bierbrouwerij Endorama in Grassobbio waar we vrijdagmorgen al voor de gesloten deur stonden. In zijn korte bestaan wist het bedrijfje februari jl. al veel waardering te vergaren bij de jury bij het prestigieuze ' concours' in Rimini. Mijn aangetrouwde nicht koopt van alle vier de soorten een hoeveelheid die zondag a.s. zeker aangesproken wordt.
Op paardenvlees wordt in Nederland neergekeken. De Italianen weten het zeer te waarderen, Niet voor niets hangt bij Bottega di Pepo zijn lijfspreuk die de voorbijganger oproept om kleine kwaaltjes voor te zijn door het eten van juist deze vleessoort. Kijken of het ook helpt bij hooikoorts!
Abonneren op:
Posts (Atom)