Een Spaanse
stad zal Den Bosch zich niet snel noemen: de grote zus aan de Schelde was ons
voor. In de tijd dat de Spanjaarden van Antwerpen de Sinjorenstad maakten, trouwde
een Bossche, Johanna Pynappel, met een Spaanse señor De Haro.
Voor die Johanna,
dochter van Jan Mathijszoon Pijnappel, is het rond 1510 haar tweede huwelijk. Zij
is weduwe van Jacob van Driel(e). Met hem kreeg ze twee kinderen: Jan en
Christina van Driel. Uit de verbintenis met de Spanjool De Haro komen Juan/Jan
de Haro Pynappel en Francisca/Françoise de Haro Pynappel voort. Ze kan trots gezegd
hebben ‘dat d’r jong het goed deden’. Juan/Jan de Haro, treedt in 1536 als schepen
van Antwerpen toe tot de plaatselijke bestuurselite, terwijl Francisca/Françoise
de Haro Pynappel trouwt met Maximus Transylvanus, secretaris van Karel V.
Nog meer prachtige
achternamen komen in de familie. Op 1 januari 1549 verkoopt Jan van Driel, de
zoon uit het Johanna’s eerste huwelijk, het huis De Bosboom (Verwerstraat). Dit
doet hij samen met de kinderen van zijn zus Christina. Zij kreeg met Jacob van
der Voirt/Voort/Voorde, (ook al schepen van Antwerpen): Jacob, Beatrix en Cornelia;
en met Arnold van Broeckhoven Janszoon: Maria, Catharina en Petronella. Via dat
zestal raakte de Bossche tak geparenteerd aan Du Chaisne, Despomereaulx,
Triappen, Hilssen en Van Lixbonne. Alleen al voor de klank zou je die namen willen.
Raymond
Fagel geeft in zijn proefschrift de nodige aandacht aan de Antwerpse De Haro’s.
Zo handelt Diego in met name tarwe. Ook raakt hij betrokken bij de invoer van
specerijen uit de Molukken. Daarnaast is hij een bankier die aan Karel V geld
leent; Diego bezit de nodige huizen in en om Antwerpen. Alexander van Sasse van
Ysselt vermeldt dat Diego op 1 mei 1520 aan de Bossche Verwerstraat een huis verkoopt.
Nog even terug
naar Johanna’s dochter Christina van Driel en schoonzoon Jacob van der Voorde. Pilar
Silva Maroto, de vrouw achter de Madrileense Bosch-tentoonstelling in 2016,
schrijft dat het gaat om een verbintenis tussen de families Pynappel en Van der
Voorde die in, respectievelijk ’s-Hertogenbosch en Antwerpen, tot de gevestigde
burgerij behoren. Till Holger-Borchert oppert dat dit huwelijk (1508) leidde
tot het Job-drieluik dat nu in het Brugse Groeningenmuseum hangt. Het werk komt
uit de omgeving/het atelier van Jeronimus Bosch. Het bevat de wapens van de
families Van der Voorde-Maes en De Haro-Pynappel. Lucas van Dijck noemt als
opdrachtgever Johan Pynappel, Johanna’s vader. (Onder dat schild van De Haro gaat
het wapen schuil van Van Driel.)
Veel Karel V
in de familie van de Bossche Johanna. Bart Van Loo noemt die Spaanse vorst in
zijn wervelende boek ‘De Bourgondiërs’ verrassend ‘de laatste Bourgondiër’. Da’s
mooi: van beide walletjes wat: Spaans-Bourgondisch.