vrijdag 30 maart 2012

Open been (2); met praatje

Om 10.30 uur meld ik me bij 'Opname'. Vandaag wordt er naar de binnenmeniscus gekeken. De vooronderzoeken vonden de afgelopen tijd plaats. Op donderdag 29 maart 2012 knippen en bijwerken.

De komende uren komen er veel mensen aan het bed. Allemaal volgen ze een deel van het protocol: niets wordt aan het toeval overgelaten. Ieder geeft een nauwgezette uitleg over elke volgende geplande handeling.

Misschien krijg ik pijn na afloop. Beducht als ik ben voor de inname van acetylsalicylzuur loop ik met de verpleegkundige nauwgezet de bijsluiter na van een alternatief middel voor het aspirientje. Ook dit tabletje blijkt een allergische reactie te geven. In het Dossier komt: alléén paracetamol. Op blad één zit al een sticker: CAVE, allergische reactie. ‘Cave canem’, pas op voor de hond. Ik kruip in bed in een eigen kamer-met-toilet, neem wat paracetamol en een temesta en wacht al lezend af. Al snel komt de slaap.

Eenmaal in de recoverkamer word ik aangesloten op infuus en monitor. De anesthesist geeft de ruggenprik en langzaam wordt het onder de navel gevoelloos. Met klontjes ijs vindt de controle plaats op de effectiviteit van de verdoving.

In de operatiezaal gaat de orthopeed aan de slag: open been met een praatje. Ondertussen zie ik op de monitor knieschijf, pezen, buiten- en binnenmeniscus voorbij trekken. Die laatste is dus kapot. De specialist knipt de rafels weg die vervolgens voorbij zweven. Alsof ik naar een onderwaterfilm van een koraalrif zit te kijken, compleet net wuivende planten. De visjes denk ik er bij. Dan komt om de knie een drukverband: moet 24 uur blijven zitten.

Tien minuten later is de operatie achter de rug. Na  een korte pauze op ‘de recover’ twee uur wachten in mijn kamer en dan heb ik mijn benen weer terug. Onder begeleiding stap ik het bed uit en ga plassen. Een klaterend succes. Ik trek mijn eigen kleren weer aan, loop rustig naar de balie waar ik het personeel bedank voor de goede zorgen plus aandacht en wacht op mijn vrouw: we moeten nog naar een kinderfeestje. Ik voel me goed en lust wel een glas bier.

woensdag 28 maart 2012

Open been (1); grote bek


Mijn linkerknie doet het al een tijdje niet meer zo goed. Dus dokter en foto's. 'We zullen eens naar de binnenmeniscus gaan kijken', zegt de specialist. En hij heeft het over de schadelijke zijde van hardlopen. ‘Wachtlijst?’, vraag ik. Twee dagen later komt er al een telefoontje: ‘U staat nu gepland op 29 maart’. Da’s snel. Ik kijk in mijn agenda en zeg oké.


In de aanloop moet er een lijst ingevuld worden. Die blijkt met zorg samengesteld: hiervoor moeten de nodige proefversies geweest zijn. ‘Zijn er vanwege uw geloofsovertuiging zaken waarmee wij rekening moeten houden?’. Iedere gelovige moet zich hierin kunnen herkennen. Er zijn mensen die geen medicijnen willen nemen en die komen uit een heel andere hoek dan vrouwelijke patiënten die geen mannelijke dokter in de buurt dulden. Of is dat laatste cultuur? Ben blij dat ik mijn hoofd over die lijst niet heb hoeven breken: politiek correct zijn, niemand op de tenen staan. Bijvoorbeeld ‘Heeft u een bloedoverdraagbare aandoening?’


Krijg d’r bij 'vraag zoveel' zowat een balorig gevoel van. ‘Heeft u last van geheugenvermindering?’ Bijna ingevuld: ‘Kan ik me niet herinneren’. Ik begrijp ook dat kronen en een bril onder de categorie ‘hulpstukken en prothesen’ vallen. Ik heb geen bezwaar tegen een gemende kamer: zo slaap ik thuis ook. Omdat het in mijn geval om een dagopname gaat, kan ik die vraag overslaan. Alleen als je langer opgenomen wordt en bezwaar maakt, kun je dat aangeven.



Maandag 26 maart is er een intake. De ingevulde vragenlijst gaat mee. Ik ben allergisch voor schelp- en schaaldieren. Dat blijkt niet echt relevant. Wel de overgevoeligheid voor acetylsalicylzuur, een pijnstillend, koortsverlagend en ontstekingsremmend middel. Zit bijvoorbeeld in de aspirine. ‘Bij inname moet ik naar het ziekenhuis’, zeg ik.


D’r is ook iemand die in mijn mond komt kijken. ‘Er zijn altijd Bosschenaren die daar speciaal op reageren’, zegt de vragensteller aan de andere kant van de tafel. ‘Komt u uit Den Bosch?’. Ik zeg hem dat ik op het idee voor de ‘Bossche Koekwaus’ ben gekomen, een joekel van een koek met een gat erin. ‘Prebeer dè kuukske mar ’s overdwars in oewen bèk te krijge’. Heb ik toch nog een grote bek.

dinsdag 27 maart 2012

Hamburger für ever


Het verhaal wil dat de hamburger als hartige hap - in de vorm van een gewaardeerd rond broodje met rundsvlees - eerst de gelijknamige stad veroverde. Vervolgens namen Duitstalige landverhuizers dit 'streekgerecht' mee naar Amerika. 

Die emigranten uit centraal Europa exporteerden meer zaken uit 'die Heimat' naar het nieuwe werelddeel. In zeker negen van huidige Verenigde Staten bevindt zich anno 2012 een gemeente die Hamburg heet. Om nog maar te zwijgen van de duplicaten die daar in omloop zijn van Berlin, Bremen en Stuttgart. Het aantal mensen met een Duitsklinkende achternaam is er niet te tellen. Hamburger hoort thuis in die lange rij.

Een aantal Verenigde Staten sloot zich aaneen tot een onafhankelijke natie. In 1776 werd de eigen grondwet een feit. Op dat moment moet bijna de helft van de bevolking het Duits als moedertaal gehad hebben. De Engelstaligen waren nipt in de meerderheid. Nooit is bij wet bepaald dat het Engels de enige echte taal zou zijn voor de nieuwe natie. Wel werd alles wat officieel was, gelijk in het Engels vastgelegd. Zou echter George Washington bijvoorbeeld Georg Hamburger geheten hebben, dan was het Duits nu de algemene internationale taal geweest. Met 'toll' in plaats van 'cool'. Een interessante gedachte; misschien een broodjeaapverhaal.


De hamburger is nu onderdeel van het Amerikaanse culturele erfgood. Jaren terug zat ik in het Toscaanse San Gimignano te eten in het gewaardeerde restaurant 'Le Terrazze'. Naast me zat een mediterraan ogend koppel uit New York. Dat tweetal had pizza besteld. Ik viel bekant van mijn stoel toen ik ze hoorde zeggen dat die ovenverse lekkernij smaakte zoals wat zij gewend waren te eten in hun eigen stad. Ik heb me toen met deze conversatie bemoeid met de opmerking dat 'hun' pizza echt wel schatplichtig was aan wat hun voorouders uit Napels hadden meegebracht. Sindsdien weet ik dat Amerikanen een beperkte historische horizon hebben. Bovendien gooien ze zoveel ingrediënten op de 'American pizza', dat deze op een gigantische hamburger is gaan lijken. Zoiets maakt school: hamburger für ever


De hamburger komt écht uit Duitsland; zelfs de Hamburgse afvalbakken zijn er gek op. Een kwestie van smaak. Sommige van die rode monsters, dromen er zo te lezen van. 'Ieder z'nne meug', sprak de boer, 'En vrat een baal hooi'. 















 

maandag 26 maart 2012

Spin in Hamburg

Een zonnig weekend Hamburg, zowat 500 km. van Den Bosch. Zaterdag 24 maart 2012, 16°C, zeilbootjes op de Außenalster, terras aan het water, een koel glas 'Weizen mit Hefe'. Te voet richting de Binnenalster. Weer water, plus veel bruggen; een vleugje Stockholm. Ons laatste bezoek aan deze stad was zo'n 25 jaar geleden. Dezelfde neef die daar toen trouwde, haalt ons op bij het Rathaus, inmiddels met volwassen dochter.

We rijden naar de nieuwste wijk aan de rand van de binnenstad. De oude Speicherstadt, een conglomeraat van oude pakhuizen en andere gedateerde gebouwen, is aan een tweede leven begonnen: een combinatie van werken en wonen. Mijn neef goochelt met feiten en getallen. Een aangrenzend stuk van de haven is grotendeels dichtgegooid. Daar wordt hard gewerkt aan een moderne wijk: HafenCity. Aan alle kanten hoogstaande architectuur voor kantoren en appartementen. En niet te vergeten de Elbphilharmonie: een futuristische muziektent aan het water. Indrukwekkend. Als contrast nog even het gerestaureerde gedeelte bij de Peterstraße, waar de uithangende kop van Brahms bij het gelijknamige museum gelijkenis vertoont met die een orkestleider uit Maastricht.

's Avonds - in de taxi op weg naar Shalimar - zie ik uit een ooghoek nóg een ‘gelijkenis’. Rechts staat in het kunstlicht: 'De Spin’! Een déja vu, want dat beest waan ik in Bilbao, vlak bij het Guggenheim. Daar stond het tenminste afgelopen juni. Ik sla het op: tijd om te bikken. De baas van het Indische restaurant blijkt Mike Washington te heten. Hij heeft niets weg van een voormalige Amerikaanse president. Een rasechte Aziaat met een fantasienaam, die in zijn toelichting zeer logisch lijkt. Het eten is heerlijk; de afscheidsceremonie is een film waard.

Zondagmorgen 25 maart ga ik na het ontbijt op stap vanuit de wijk Sankt Georg. Achter het Hauptbahnhof vind ik bij de Hamburger Kunsthalle 'De Spin'. Een werk van Louise Bourgeois, onderdeel van de overzichtstentoonstelling ‘Passage dangereux’. Is er warempel nog een exemplaar van 'Maman', zoals de eigenlijke titel luidt? Een vorm van bilocatie, denk ik, en fotografeer dit prachtige kunstwerk. Snel maakt wat googlewerk duidelijk dat van het roestvrije stalen Londense origineel zeker een zevental bronzen 'afgietsels' op evenzovele plaatsen in de wereld opgesteld staan. 'Maman', een imponerende creatie van de kunstenares op haar 88ste. Ze stierf in 2010, elf jaar na de voltooiing van dit imponerende beeld.



'De Spin' bij Guggenheim, Bibao, Spanje: http://bolduque.blogspot.com/2011/06/bilbao-stad.html

vrijdag 23 maart 2012

Gesloten Bosch retabel

De Bossche St.-Jan telt één echt oud houten altaarstuk: een retabel van rond 1500. Het is gemaakt in Antwerpen. Het gaat hier om een werk dat toentertijd via 'massaproductie' tot stand is gekomen. Er zijn d'r nog maar zó weinig over, dat je over een kostbaar exemplaar mag spreken.

Het is een passieretabel, een uitgesneden vertelling van Jezus' leven, waarin kruisdood en opstanding centraal staan. En in deze periode van het jaar is het veelluik gesloten: passietijd. Het voordeel is dat de voorstellingen die anders verborgen blijven, nu op de dichtgeklapte vleugels - zie de foto links - zichtbaar zijn voor de bezoekers aan de kerk.

Leuven, Mechelen, Brussel en vooral Antwerpen waren in die tijd belangrijke centra voor de productie van retabels. Een deel daarvan kwam zelfs in kerken op het Iberisch schiereiland terecht. Veel exemplaren vonden een gebedshuis in de Lage Landen. De uitgave van Marjan Buyle en Christine Vanthille brengt letterlijk de aanwezigheid in kaart van 'Vlaamse en Brabantse retabels' in het Duits-Gelderse gebied, België en Nederland. In ons territorium blijken ze op de vingers van één hand te tellen.

Wie nu in de Vastentijd naar de westelijke zijde van de kapellenkrans achter het hoofdaltaar gaat, ziet daar het beeld van 'Christus op de koude steen'. Links daarvan bevindt zich het gesloten retabel. Er staat een tekst bij die de afbeeldingen benoemt. 'De buitenzijde van de bovenluiken verbeeldt de Drievoudige bekoring van Chistus in de woestijn. De buitenzijde van het linker benedenluik geeft in twe panelen de Bruiloft te Kana weer. De buitenzijde van het rechter benedenluik geeft de opwekking van Lazaras uit de dood weer'.

Met pasen gaan de luiken weer open en verdwijnen deze schilderijen. Gauw gaan kijken dus.

De paraochie heeft een boekje - met veel foto's - uitgegeven over dit retabel, dat herkomst en inhoud en detail beschrijft.

donderdag 22 maart 2012

Santenboetiek

Elk jaar lijken het eerste mooie lenteweer en het optreden van keelpijn op de een of andere manier samen te hangen. ‘Te vroeg oewe jas thuis gelaote’, zei mijn moeder. Keelpijn, verdikke, en dat nog wel ondanks de eerder opgehaalde bescherming van de H. Blasius. Want die zou dit pijnlijke euvel moeten voorkomen.

Wat heiligen betreft, is het binnen de katholieke kerk 'dringen geblazen’. D'r zijn er meer dan dagen in het jaar. ‘Schijnheiligen’ zijn er zat: vrome lieden waarvan het bestaan nooit is bewezen. Ik viel bij wijze van spreken van mijn geloof toen ik onlangs hoorde dat de H. Christoffel eigenlijk alleen in legendes bestaan zou hebben. ‘En hij bracht het Jezuskindje op zijn rug naar de overkant van de rivier’, riep ik nog uit. Een sterk verhaal, lijkt het. Wel een mooi verhaal, over arrogantie en nederigheid.

Christoffel of Christusdrager behoort ook tot het collectief van ‘Noodhelpers’ of ‘Veertien Heilige Helpers’. Hun aantal van twee x zeven oogt symbolisch. Individueel of -  in zware gevallen - als geheel aan te roepen bij ziektes als pest (Christoffel), hoofdpijn (Achatius), koorts (Barbara). Of bij een ontstoken keel; Blasius dus.

De herkomst van nogal wat heilige vrouwen en mannen uit de ‘santenboetiek’ vertoont schimmige trekjes. Toch moeten ze bestaan hebben, want is talloze plaatsen kun je een tand van ze bewonderen, of een haar, enkele middenvoetsbeentjes of zelfs het gehele skelet. Vaak zijn deze relikwieën’ prachtige verpakt in voorwerpen van edelmetaal. Dat is op die eerste foto goed te zien. En daar komen dan bedevaartgangers op af. Het is of was voor dorpen en steden best ‘interessant’ om bedevaartsplaats te zijn.

Dat met die relikwieën mag je best met een korreltje zout nemen. Als knaap woonde ik in het gezelschap van mijn ouders en andere volwassenen een lezing bij over het H. Kruis. De deskundige zei: 'Als je alle originele splinters van het H. Kruis van Christus die in de wereld vereerd worden bij elkaar optelt, heb je aan één Golgotha nog te weinig'. Dat maakte indruk op mij.

Afgelopen oktober was ik in Maastricht. Daar bezocht ik de prachtige basiliek Onze Lieve Vrouw Sterre der Zee. In een van de laatste zaaltjes vond ik een 'santenboetiek' of 'santenkraam' die op dit plaatje is afgebeeld. Een verzameling objecten rechtstreeks afkomstig van een heilige, dan wel 'afgeleid' van een iets dat wellicht in de buurt geweest zou kunnen zijn van een heilige.

Meer over heiligen op deze website: http://www.heiligen.net/


woensdag 21 maart 2012

Pestheiligen

De pest of de Zwarte Dood hield vroeger flink huis in Europa. Die besmettelijke ziekte kon de bevolking van een stad of land decimeren. Er was geen kruid tegen gewassen; alleen wonderen konden helpen.

Om de pest te keren dan wel te voorkomen, konden gelovigen de zogenaamde ‘pestheiligen’ aanroepen. Op deze foto staan er twee: links Sebastiaan en rechts Rochus. In hun midden bevindt zich Maria met Kind. Antonius Abt, der Dritte im Bunde, is niet door de anonieme schilder afgebeeld. Dit fresco is te zien op de façade van een huis in het Italiaanse Predazzo. Een wandeling in de Via Indipendenza levert heel wat vergelijkbare ‘plaatjes’ op.

Antonius en Sebastiaan zijn tijdgenoten uit de eerste eeuwen van het christendom. Antonius leefde in het huidige Egypte. Als jonge vent schenkt hij het geërfde familiekapitaal aan de armen en wordt kluizenaar in de woestijn. De man krijgt daar volgelingen waardoor de eerste groep monniken ontstaat. Eeuwen later gaat de naar hem genoemde orde der Antonieten pestlijders verplegen. Vandaar de verbintenis met de besmettelijke ziekte. En met het varken, maar da's een ander verhaal. Antonius vormt voor kunstenaars een inspiratiebron, zo ook voor stadsgenoot Jeroen Bosch.

Terwijl Antonius in de woestijn mediteert, is Sebastiaan Romeins soldaat. In die tijd is het nog gevaarlijk om christen te zijn. Als aan het licht komt dat Sebastiaan dit nieuwe geloof aanhangt, vindt hij de dood in een pijlenregen. Helemaal gelukt is die actie niet, want de weduwe Irene die hem komt begraven, treft hem nog net levend aan. Bij haar thuis knapt hij op, waarna hij in het openbaar opkomt voor het lot der christenen. Hij wordt opgepakt en dit keer lukt het wel om hem naar de andere wereld te helpen.

Rochus van Montpellier is nooit echt heilig is verklaard. Net als Antonius 1.000 jaar voor hem is hij een rijke jongeling die zijn geld weggeeft aan de armen. Daarna maakt hij een voetreis naar Rome en onderweg verpleegt hij lieden die lijden aan allerlei smerige ziektes. Op de terugweg krijgt hij zelf de pest, waarvan hij door tussenkomst van een engel geneest. Thuisgekomen wordt hij niet vertrouwd en hij sterft als jonge vent in de stadsgevangenis in 1327.

Op deze afbeelding is Sebastiaan te herkennen aan de pijlenbundel in zijn linkerhand. Rochus wijst naar zijn linkerbeen, waar zich een open pestwond bevindt. Een klein bordje onder het fresco geeft aan dat dit werk uit het begin van de 16de eeuw stamt, en kenmerken heeft van de zogenoemde ‘Duitse school’. Met deze afbeelding lijkt het huis erg goed beschermd. Wie een naam draagt die afgeleid is van Antonius, Sebastianus of Rochus hoeft er niet bang voor te zijn om een ‘pestlijer’ te worden.





maandag 19 maart 2012

Italië, met helden

Als ik in 1967 voor het eerst in Italië kom, zit er een lijst filmtitels in mijn kop. Allereerst ‘Roman Holiday’, die mijn oudere zusjes zowat van buiten kennen. Lang heb ik een foto van Audrey Hepburn op mijn kamer hangen. Natuurlijk staat in mijn hersenpan de kraker uit 1960: ‘La Dolce Vita’, met veel Anita Ekberg en een mazzelende Marcello Mastroianni. Die rolprent zit dan nog behoorlijk vers in mijn geheugen na een bezoek aan Figi in Zeist. Van recentere datum zijn op dat moment de spaghettiwesterns ‘Per un pugno di dollari’, ‘Per qualche dollaro in più’ en ‘Il buono, il brutto, il cattivo’, met Clint Eastwood en Gian Maria Volonté. Die Eastwood, vooral bekend als Rowdy Yates uit de tv-serie ‘Rawhide’. Het is even omschakelen om hem zonder koeien als cowboy te zien ronddarren. Bizarre films, die drie: Italiaans of toch Amerikaans, grotendeels opgenomen in een Spaans landschap, waarin de helden eigenlijk nauwelijks verschillen van de slechteriken.

Ik worstel met het Italiaans. De eerste complete zin die ik leer, is ‘Gli Italiani sono tutti ladri’: ‘De Italianen zijn allemaal dieven’. Dat laatste woord ken ik uit ‘Ladri di biciclette’: ‘Fietsendieven’, van Vittorio de Sica, het verhaal van een droevige held. Ik heb moeite met de uitspraak van ‘gli’. Die zin staat overigens niet in mijn exemplaar van het instructieboek ‘Si parla Italiano’: talloze autochtonen reiken mij deze karakterisering ongevraagd aan.

Eigenlijk vind ik dat ook wel een beetje van die Italiaanders. Dat ze niet te vertrouwen zijn. De vooroordelen zijn aan mijn eerste verblijf in hun land vooruitgesneld. In de Tweede Wereldoorlog deugden die boeven ook al niet. Eerst met Hitler heulen tot ze in zijn ogen onbetrouwbaar zijn, waarna de Duitsers van vrienden in feite de rol aannemen van bezetters die dan weer door de Amerikanen verjaagd worden met behulp van Italianen die dan naar eigen zeggen al heel de tijd ondergrondse strijders zijn.

Als na drie weken kameraad Henk in het bergdorp Selvino arriveert, verkennen we samen de omgeving. Ergens op een heuvel probeert een boer met een hak de weerbarstige grond te bewerken. Van de stenen die ongetwijfeld uit deze lap grond verwijderd zijn, is een muurtje opgetrokken rond het akkertje. We kijken geïnteresseerd toe en herhalen de legendarische zin van onze voormalige docent Aardrijkskunde dat in sommige delen van Europa ‘de landbouw op een lager ontwikkelingsniveau staat’. Dat man wees dan met zijn rechterhand een plek aan ter hoogte van zijn knie. Die ploeterende boer is een held.

Het landschap wordt rotsachtiger. Het heet hier ‘Il buco della Carolina’. 'Buco' is 'gat', wat niet zonder reden lijkt. Bij deze nauwe doorgang tussen twee hoog oprijzende stenen wanden, krijgen we de geest. Even zijn we de helden in een spaghettiwestern. Boven op de rots sterf ik in een kogelregen om daarna voor eeuwig opgenomen te worden door Carolina.


zondag 18 maart 2012

Italië, met klasgenoten

Weer naar de zomer van 1967. Mijn zus Nelly verhuist met man en vijf kinderen naar Italië. En ik mag mee als hulpje. Niet zo vreemd, want als jongste thuis ik logeer vaak bij haar gezin. De benjamin daar is mijn petekind.

Grote vakantie in Selvino. De derde week van mijn verblijf arriveert Henk. Over twee weken zullen we samen per trein maar huis reizen. We hadden gezamenlijke plannen voor het Franse Massif Central en het werd Italië. Henk is er koud één dag of Jan-Hein arriveert. Even over uit de buurt van Genua waar zijn familie verblijft. Allemaal geregeld zonder sms of e-mail. In een tijd dat bellen vanuit een Italiaanse telefooncel door buitenlandse toerist bij hen een IQ van 140+ veronderstelt. Drie vrienden in Italië, een paradijs voor knapen van negentien.

Vroeger zaten we bij elkaar in de klas. Gezamenlijke vakanties in Ockenburg en Aywaille. Op de fiets, althans grotendeels. Nu dan door een toeval samen in Selvino, en al gauw op weg naar Milaan. Daar is een metro, ook al zowat. Met een automaat die pakken melk verkoopt en we hebben net dorst.

We bezoeken de stad. Erg mooi. Ik ga op zoek naar restaurant Biffi. Een vast onderwerp van mijn pa. Hij was daar ooit met zijn baas voor modezaken en die bespreek je aan tafel. Wij moeten dat avontuur bij de geringste aanleiding aanhoren. Het blijkt gevestigd in de Galleria Vittorio Emanuele II. Onder de glazen koepel hangt een net. We bezoeken ook de witte Dom die ik tot dan toe alleen ken van de foto uit ‘E.H. Gombrich, Eeuwige Schoonheid'.

Verderop raak ik onder de indruk van een prachtig, slank en hoog kantoorgebouw van de firma Pirelli. Op dat moment met zijn 127 m. het hoogste gebouw van het land. Om dat goed te kunnen bekijken, nemen we plaats op het grasperkje voor de wolkenkrabber. We hebben tijd zat en de zon schijnt.

Na nog wat gewandel, gaan we onder de bomen langs de kant van een drukke weg zitten. Veel fietsers komen er niet langs. Italië. Toch verwachten we dat Cees elk ogenblik langs komt peddelen, met zijn boekentas op het stuur. We roken en wachten af. Cees komt niet; zeker een andere route gekozen op weg naar huis. Of hij moet nog even langs de bakker voor zijn moeder.

Het is een mooie dag; als Cees maar niet verdwaalt in Milaan.

Over telefoneren anno 1967 in Italië: http://bolduque.blogspot.com/2010/12/tabacchaio.html

vrijdag 16 maart 2012

Italië, met deuntje

Predazzo is een interessant stadje. Nou geldt dat voor heel veel Italiaanse plaatsen - behalve dan voor Mestre - dus wat is dan zo bijzonder? Bijvoorbeeld dat het in het dal van de rivier de Fiemme ligt. Vlak bij een ander dal: dat van de Fasso. En langs beide waterstromen wordt Ladino gesproken, een Romaanse taal, ouder dan het Italiaans. En de Ladinezen voelen zich 'anders' dan de rest van al die miljoenen Italiaanders.

Als je maar iets ten noorden van die twee dalen gaat, dan kom je in Duitssprekend Italië. Beide 'anderstalige' gebieden, plus dan nog een Italiaanssprekend gedeelte, waren eeuwenlang Oostenrijks. Na de Eerste Wereldoorlog werd de landkaart bijgesteld. Nog steeds zijn in Predazzo de Apfelstrudel, gerookt spek en de Tiroler hoed inlandse producten. Menukaarten zijn op een aantal plaatsen drietalig.

Ongemerkt kan een skiër per dag een aantal keren de taalgrens passeren. Die Süd-Tirolers willen wel weten dat ze Duitstalig zijn. Muziek in hun taal is favoriet. Vanmiddag nog heb ik in Obereggen in het Duits een praatje gemaakt. Twee pistes verderop zet ik mijn brein op de Italiaanse zender. Sommige zaken zijn wat genuanceerd in deze streek. Een kwestie van schakelen.

Om de een of andere reden wordt in het skigebied Alpe Cermis graag Duitstalige muziek gedraaid. Ik moet eens uitzoeken waarom. Maakt de taalgrens hier een kronkel of is het Italiaanse personeel Europees geörienteerd? Eergisteren stond 's moregens onder de theepauze een skihutpotpourri op. Met geweldige teksten: 'Loco loco, alles loco, super super, alles super'. Je kent de liedjes, ook al heb je ze nog niet eerder gehoord.

Op enig moment wordt het volgende deuntje ingezet. Ik zing de melodie perfect mee. En als het koortje begint te zingen, weet ik zelfs de tekst. In het Nederlands. Want hier zingen ze 'Und dann die hände zum Himmel und läst uns fröhlich sein'.

Inderdaad, een vertaling van een bekende Bossche, of liever Oeteldonkse carnavalskraker. Pas nog meegeblèrd in mijn eigen stad. Lang kan ik daarbij niet stilstaan, want 'Ich bin der Anton aus Tirol' klinkt uit de luidsprekers.

Volkomen gedesoriënteerd stap ik in mijn skies. Pas tijdens de flinterdunne smakelijke middagpizza weet ik weer waar ik ben: Italië.

donderdag 15 maart 2012

Italië, met Polenmeldpunt

De tijd dat je als toerist in Italië alleen met Italiaans terecht kunt, is definitief voorbij. En hoe dat komt? Door de Polen. Zo simpel is dat. Het hotel waar ik nu verblijf, zit vol met oostblokkers. Eerst waren d’r een paar, toen kwamen er nog wat bij en de laatste jaren zijn ze percentueel zwaar in de meerderheid op de pistes in de Dolomieten. Het contingent Polen is het grootst.

Die spreken dus geen Italiaans en die Italiaanders geen Pools. Om mij heen zie ik twee oplossingen in praktijk gebracht: de opkomst van ‘Polenmeldpunten’ en lokale middenstanders die dan toch maar een handleiding Engels aangeschaft hebben. De CD die daarbij hoort, zal zo te horen nog niet vaak afgespeeld zijn.

Zojuist was ik hier in Predazzo op zoek naar wat ansichtkaarten. Na in alle rust mijn keuze gemaakt te hebben, leg ik de gewenste exemplaren op de toonbank. De dame achter dit meubel wijst met haar duim naar het voorgedrukte vierkantje waar de postzegel moet komen en vraagt: ‘Ztempz’? In haar eigen taal antwoord ik beleefd dat ik deze niet nodig heb. Even later bij de super moet ik wat flessen frisdrank afrekenen, een tablet keukenchocolade en wat drop (Haribo heeft ook hier de markt in handen). Tot mijn stomme verbazing word ik opnieuw in het Engels aangesproken. Een paar dagen terug was dat in dezelfde winkel ook al zo, en toen dacht ik nog aan een vergissing. Opnieuw bracht ik mijn kennis van het Italiaans in stelling.

Behalve deze taalervaring, zijn er meer veranderingen te constateren. Bijvoorbeeld maandagavond jl. Sta ik na de avondmaaltijd wat met de hoteleigenaar te buurten. Ik bestel een Braulio, een smaakvolle kruidenlikeur. Blijkt in de hele batterij digestieven deze Italiaanse klassieker te ontbreken. Waarna de waard verklaart: 'Slechts Italianen bestellen dit drankje, en die komen hier alleen in de zomer'. En dan nog wat: als je ergens een ‘caffè americano’ bestelt, gooien ze er maar meteen melk bij, want dat schijnen de Polen zo lekker te vinden. Dus roep ik aan de toog: 'caffè americano, senza latte’, wat misschien een domme opmerking is.

Ons hotel heeft ook een ‘Polenmeldpunt’. De heer Wilders heb ik daar nog niet over gehoord. Op vaste momenten in de week kunnen Poolse gasten daar terecht met vragen. Degene die deze beantwoordt, is ook tolk in het gesprek met het hotelpersoneel. De verhuurder van skispullen bij de piste in Latemar heeft Pools personeel in dienst voor de bediening van zijn klanten.

Italië past zich aan. Ons hotel heeft ook al Poolse zenders op de tv. Nog even, er verschijnt rodebietensoep op het menu. Wanneer dat gebeurt, ga ik skiën in Polen. Want twee jaar terug heb ik in dat land mogen constateren dat lokale restaurants daar uitstekend Italiaans eten uit de pan toveren. 'Smacznego', dus.







woensdag 14 maart 2012

Italië, met sjah

Ook dit jaar is het prachtig skiën in de Dolomieten. Deze winter is er een met wat minder sneeuw aan de zuidkant van dit Alpenmassief en dan blijkt hier de uitvinding van het sneeuwkanon erg nuttig.

Opvallend is dat er duidelijk ook minder skiërs zijn dan bij voorgaande edities. Zondag dacht ik nog even ‘Misschien zijn ze bij een ander pistenetwerk’. Want die zijn er in deze streek nog al wat. Met het nodige breiwerk kun je hele stukken van de landkaart overbruggen en het ene gebied probeert het andere in schoonheid te overtreffen. Maandag bleek het nog rustiger, want de Italiaanse weekendgangers waren weer aan het werk. En vandaag dinsdag – op een heel andere plek – was het beeld niet anders. Overigens is het hotel volgeboekt.

Deze betrekkelijke rust heeft me al een aantal keren een piste-voor-mezelf opgeleverd. Heerlijk. Geen mens te zien.

Als me dat maandag voor de derde keer overkomt, zie ik ineens een foto van de sjah van Perzië voor me. Jaren geleden gemaakt, die prent. Deze koning der koningen was bij leven en welzijn een enthousiast skiër. Die sport zal hij in zijn tijd ongetwijfeld in eigen land beoefend hebben. Mijn jongste zus woonde daar toen en zij zoefde daar 's winters van de berg. Toch is die bewuste foto in Zwitserland gemaakt. Misschien omdat zijn stand hem verplichtte naar dat land te gaan. Of hij was daar om reden van veiligheid, want op enig moment bestond er onder zijn volk enig onbegrip voor zijn moderniseringsplannen. In elk geval had de man een piste geheel voor zichzelf. Op die bewuste foto zie je zijn rug van een afstand langzaam tussen de bomen verdwijnen. Hij had het goed voor elkaar: rust en stilte. Een vorstelijke vakantie.

In die tijd was ik nog niet tot deze sport bekeerd. Sterker nog: koesterde ik geen enkel vermoeden dat ik deze inspanning ooit zou gaan waarderen. En al had hij dan een privé-sneeuwparadijs, ik benijdde Perzisch machtigste man nergens om. Hij heeft bijvoorbeeld zo’n moeite moeten doen om een mannelijke opvolger te verwekken en toen dat gelukt was, werd hij gedwongen om te vluchten ook nog ook nog. Uit monarchistisch oogpunt drie huwelijken helemaal voor niks.

Wel had hij de luxe om een skipiste voor eigen gebruik te hebben. De rust en stilte die mij van die foto zijn bijgebleven, komen me uit het diepst van mijn slimme onbewuste zomaar voor ogen op maandagmorgen 12 maart 2012. Zonder enig georganiseer valt die sereniteit mij tussen de bomen en onder een blauwe hemel ongevraagd ten deel. Een vorstelijke ervaring.

dinsdag 13 maart 2012

La cucina (9); polenta

Polenta. Mijn moeder zou dat ‘èrremeluisvoedsel’ genoemd hebben. En in het Noord-Italië van toen was het dat ook. In de streek waar familie van mij woont, heet het 'Polenta e Osèi', polenta met vogeltjes ('uccelli'). Het is in Bergamo voor toeristen te koop als een zoetig taartje met een chocoladen vogeltje. Echte polenta staat bij veel restaurants op de kaart. Ik vind het lekker, vooral ’s winters.

De tijd is voorbij dat in Italië het vangen van vogeltjes voor de pot een noodzakelijk kwaad was. Het verhaal wil dat moeders vroeger van water en maïsmeel een plakkerige brij kookten. Die kletsten ze als een bergje op een groot bord dat ze op tafel zetten. In een klein pannetjes had al een vogeltje staan sudderen en dat kwam dan met de saus boven op de polentahoop. ‘Aanvallen’, klonk het en iedereen begon zich met een lepel een weg naar het vogeltje te spaaien. Wie het eerste bij de dooie mus kwam, at die dag vlees. Pa won vaak.

Zet een halve liter water op het vuur. Ruim voor het aan de kook raakt, ga je er langzaam tot zo’n 140 gram maïsmeel doorheen spatelen. Klontvrij s.v.p. Een vork helpt. Een theelepel zout en wat peper toevoegen. Goed blijven en blijven roeren met een houten lepel tot de massa glad en het meel zacht is. De pap zet gemakkelijk aan; voeg wat water toe indien nodig. Of wat olijfolie. Polenta smaakt wat flauw ‘van z’neige’ en voor de pittigheid kan er ook geraspte kaas doorheen. Ik doe er graag wat geraspte parmezan bij.

Op de bovenste foto huisgemaakte polenta met merguez. Lekker, volgens de dame.
 
Polenta gaat uitstekend samen met stoofvlees. Of konijn. Of met ‘salsicce’, worstjes. Of met paddenstoelen en kaas, zoals op de tweede foto. Hiervoor had de kok vooraf gemaakte polenta in wat olie gebakken, er vervolgens in de oven gorgonzola op gesmolten en het geheel overgoten met een krachtige bouillon met paddenstoeltjes. Een lekkernij.


maandag 12 maart 2012

Italië, met spionage

In 1967 ben ik meer dan een maand in Italië. 'Familieomstandigheden': ik help mijn zus bij de verhuizing van haar gezin. Voor mij als jongen van 19 is dat een avontuur van de eerste orde. Het bergdorp Selvino waar ik al die tijd verblijf, ligt op 1.000 m. hoogte. Vanwege de zuivere lucht en de prachtige omgeving is het uitgegroeid tot een zomerverblijf voor Milanezen. Doordeweeks zijn er vooral moeders, hun moeders en kinderen. De kostwinners komen op vrijdagavond of zaterdagochtend met de auto meer dan twintig haarspeldbochten omhoog. Het is daar erg Italiaans. Als buitenlander val ik direct op: afwijkend gekleed en Franstalig.

Het is mijn eerste verblijf in dit land en alles is anders. En buitengewoon. Op dat moment is er nog niemand die zijn eigen sigaretten draait. Wanneer ik een sjekkie produceer, trekt dat bekijks. Op sandalen lopen, blijkt ook al opmerkelijk. Die Italianen zien er uit alsof ze elk ogenblik naar een receptie moeten. Of gaan solliciteren. Als een magneet werkt de aanwezigheid van mijn jongste neefje: net uit Nederland geëmigreerd en begenadigd met een blonde kop. De vrouwen vreten hem op waar ik bij sta.

Zo leer ik de nodige leeftijdsgenoten kennen. Ze noemen me ‘Il francese’, de Fransman. Omdat ik hun taal nog niet spreek. Regelmatig zoek ik het gezelschap op van een bepaald meisje. Ze is leuk en heeft donker haar: een pagekop. Tijdens de zaterdagavond-met-live-band dansen we op het plein.

Op een middag gaan we wandelen buiten het dorp. Ze is hier bekend, dus verdwalen zullen we niet. Bovendien raak ik zelf ook al aardig thuis in de omgeving met na elke bocht weer een bergweide. We kletsen en ik vind het leven geweldig. Een eind achter ons lopen twee kinderen. Ik hoop dat zij de weg ook kennen.

We hebben genoeg te vertellen, want Italië en Nederland blijken wel erg verschillend. Steeds als ik achterom kijk, zie ik hoe die we nog steeds gevolgd worden. Misschien zijn we voorbij de volgende bocht eindelijk alleen in het groen. Nou ja, afgezien van wat koeien.

Niet dus en ik maak daarover een opmerking. Ze lacht: ons gevolg-op-afstand bestaat uit haar broertje en zusje. Ze kon thuis alleen weg, als die twee meegingen. Dat vind ik wel héél bijzonder: chaperones. Toezicht. Spionage. Al zit haar vader dan hard te werken in Milaan, zijn ogen hier waken voor hem over zijn oudste dochter. Weer komt de beginzin van een liedje in mijn kop: 'Ciao, ciao bambino, ti voglio bene'. Ik laat de woorden waar ze zijn. Wie weet hoe ver de macht van die verre pa reikt; tenslotte ben ik in Italië.

zondag 11 maart 2012

Italië, met familiebrood

Mijn zus Nelly verhuist in de zomer van 1967 naar Italië en ik ga als hulpje mee. De eerste week ben ik daar in mijn eentje en werk ik als kwartiermaker in het huis waar zij, haar man en vijf kinderen tijdelijk zullen verblijven. Ik ben 19 en spreek niet meer Italiaans dan ik van Willy Alberti heb onthouden. Bijvoorbeeld 'Tu sei per me la più bella del mondo'. Nu nog een latijnse schone vinden bij wie ik dat tijdens volle maan onder haar raam kan staan zingen.

Het onderkomen aan de Via Roma in Selvino is groot. Als ik de tweede dag thuiskom, staat er water op de tegelvloer. Alle kranen zijn dicht en ik ga met dweil en emmer aan de slag. Waar komt die nattigheid vandaan? En het is ook alsof er muizen of ratten onder de dakpannen lopen. Mooie boel.

De volgende morgen staat er nog steeds, of liever ‘weer’ water. Wanneer ik een volle emmer in de tuin leeg gooi, stapt een vrouw door het hek. ‘Een mooie dame’, denk ik. Te oud voor dat ene zinnetje en gelukkig spreekt ze Frans. Ze blijkt de eigenaresse van het pand. Dat water? Geen probleem. Het huis stond lang leeg en nu het weer leeft, gaat het zweten. Een klein ongemak, binnen een paar dagen is het over. Dat geritsel onder de pannen zijn zwaluwen. ‘Des portes-bonneur, messieur’. Heb ik mazzel: ‘geluksbrengers’ aan mijn zijde.

Mijn zwager heeft mij bij zijn vertrek naar Nederland een boek gegeven: ‘Si parla Italiano’. ‘Zo spreekt men Italiaans’, en is sla aan het oefenen. De middenstand staat mij ter zijde. De slager, de groentenboer, de bakker: ze spreken allemaal Frans. Veel van die mensen hebben jaren in Franstalig Zwitserland gewerkt. Mijn woordenlijst breidt zich uit. Bijvoorbeeld met 'pane familiare'. Een soortement groot uitgevallen 'frans brood'. Als dadelijk dat gezin van zeven personen aan het eten slaat, ben je met van die kleine panini nergens. Massa, en dat bezit dat 'familiebrood', zoals 'la mama' dat vroeger zelf bakte. 

Woordjes. Nu moet ik die nog aan elkaar zien te plakken. Bijvoorbeeld met de hulp van het meisje dat in Ristorante ‘Primavera’ horecastage loopt. We proberen af en toe het Frans af te wisselen met wat korte zinnetjes in haar moedertaal. Op enig moment ken nog een flard van een liedje: ‘Ba ba bacia me bambina; ba ba bo bo boca piccolina’. Ze legt de wijsvinger van haar rechterhand op mijn lippen om me daarmee te laten zwijgen. Vervolgens lacht ze hartveroverend en als ze de tekst vertaalt, leer ik dat 'boca' mond betekent.

Die avond sta ik weer water op te dweilen. Ik hoop dat de stagiaire niet op het balkon aan de achterzijde van het restaurant op mijn gezang gaat staan wachten. Nee, een kandidaat voor 'Memories' ben ik daar niet geworden.



zaterdag 10 maart 2012

Italië, met vest

Juli 1967. Na twee jaar internaat ga ik weer in Den Bosch wonen. Nauwelijks één dag heb ik mijn ouders mogen verblijden met mijn aanwezigheid of ik vertrek alweer. Naar Italië. Waar ik nog nooit ben geweest. Waar mijn zus Nelly gaat wonen. De familie besluit op het laatste moment dat het wel handig is als ik als hulpje meega. ’s Middags lig ik nog in het water van de IJzeren Man en ’s avonds ben ik al op weg. Via Naaldwijk, want daar wonen zus, schoonbroer en vijf neefjes en nichtjes.


Zondagmorgen rijd ik met mijn zwager ‘vooruit’. Onderweg zijn we even afgeleid in een saaie file op de Autobahn. Heel licht raakt ‘onze’ auto de wagen die voor ons rijdt. Of eigenlijk stopt. ‘Nou’, zegt de politie die rap ter plaatse is, ‘Komen beide voertuigen uit Nederland om hier te botsen’. We kunnen niet verder en staan lang in de bloedhitte. Als de ADAC eindelijk verschijnt, is het euvel in een minuut verholpen. Mijn zwager gaat vervolgens verder met zijn verhaal over het land waar wij naar toe reizen.

Ondanks de kou in de Alpen, wil de boerenkool er niet groeien. Landgenoten die er jaren wonen, hebben in hun moestuin deze lekkernij niet uit de grond zien komen. En het regent er niet. De mensen zijn aardig en op de fabriek is een Nederlands management geen overbodige luxe. En we rijden langs de Via Mala naar een pas door de Alpen. Misschien ligt daar nog sneeuw. Bovendien zal me wel opvallen dat die Italianen goed gekleed zijn.

Dat komt dan mooi uit, want ik heb een pak met vest in mijn koffer zitten. Door deze onverwachte reis naar Italië heb ik eerdere vakantieplannen moeten bijstellen. De kameraad met wie ik per trein twee weken naar Auvergne zou gaan, komt over eenentwintig dagen per spoor naar Milaan. Eén voornemen hebben we gehandhaafd: een net pak meenemen. Om bij nette mensen goed gekleed over de drempel te kunnen stappen.

‘Italië met vest’, wat een idee. We dragen deze uitmonstering twee keer. Als we bij twee jongedames thee gaan drinken en bij ons vertrek. En dat staat op deze foto, met v.l.n.r. Marijke, Peter, Harry, Liesbeth, Henk, Annette. Mijn jongste neefje Joris ontbreekt. Misschien weet hij waarom. Of hij is de maker van dit plaatje of hij zit weer eens op het toilet. Ik denk dat hij snel al reageren, als hij dit leest.

woensdag 7 maart 2012

Engelse pispot

De binnenstad van Den Bosch kent veel steegjes met namen die tot de fantasie spreken. Bijna allemaal beginnen ze met 'Achter de(n) ...'. Op de puntjes staat een huis vermeld waaraan of waarachter die gang - want veel meer is het vaak niet - gelegen is.

Het ruimst van opzet is 'Achter het stadhuis'. In feite betreft het hier gewoon een straat. Voor mij nou ook weer niet 'zó gewoon' want mijn moeder werd daar geboren, en háár moeder, plus drie zussen boven mij en ten slotte ik nog. In verschillende huizen, overigens. Voor het gemak vergeet ik bij die opsomming nog wat Lambooys, familieleden van moeders kant.

De eerste Van den Berselaar van onze tak (opa's opa) zat 'Achter den Engel', halverwege de Vughterstraat bij 201. Hij had er een timmermanswerkplaats. Voor Waltherus (1806-1887), een boerenzoon uit Gemonde moet dat beslist een overgang geweest zijn: van de open velden naar de beslotenheid van dit verbindingsweggetje. De huizen in die tijd waren klein en vaak werden ze bewoond door kinderrijke gezinnen.

Elke 'Achter de(n) ...' heeft een eigen verhaal. Bijvoorbeeld 'Achter den Dooven' (bij de Hintamerstraat). Het huis dat voor deze naam zorgde, heette eerst 'de Rogbloem'. Doordat daar op enig moment twee dove bakkers aan het werk gingen, werd de naam 'Den Dooven man'. Iets verderop bij Hinthamerstraat 204 ligt 'Achter het Schaapshoofd'. Je kunt maar op zoek zijn naar een naam voor je huis.

Als ik woensdag 7 maart door de Kerkstraat fiets, klinkt het carillon van de St.-Janstoren. De beiaardier heeft zo te horen veel plezier in het spelen van ‘Get me to the Church on Time’ uit ‘My fair Lady’. Klopt dat of vergis ik me in de titel? Tegenover de fietsenstalling is een gangetje waarvan het hek open staat: ‘Achter den Engelschen Pispot’. Gauw een fotooke maken. Het liep hier vroeger door tot aan de Hinthamerstraat onder de naam 'Trompe(t)gangske, vanwege het huis 'de Trompe(t)'. Verderop lag een afslag achter 'de Waterpot'. In de volksmond ging dat steegje 'Achter den Pispot' heten. Daat straatje verdween en de kleurrijke naam verhuisde, waarbij deze - voorzien van 'Engelschen' - in de plaats kwam 'Trompe(t)gangske'. Een prachtbord; een 'collectors-item'.

Meer weten over straatnamen in Den Bosch: http://www.bossche-encyclopedie.nl/straten/_indexstraten.0.htm

maandag 5 maart 2012

'Waar werden ze gestrooid?'

Nationaal Monument Kamp Vught, vrijdagmiddag 24 februari. Op het muurgedeelte boven de deur voor de eerste zaal spreekt Adolf Hitler. De eerste uitdaging: wat vertel ik die twee meisjes van zes en acht met wie ik dit oord bezoek? Over hun moeder maak ik me geen zorgen: die is groot. De ‘dametjes’ kennen de Spaanstalige versie van ‘Het dagboek van Anne Frank’. In een jeugduitgave.

Hitler bralt. Ik kan het niet mooier maken dan het is. Volwassenen zijn vaak erg voorzichtig met kinderzieltjes. ‘Die meneer zorgde ervoor dat Anne Frank dood moest. En nog veel meer mensen’. Zes miljoen is een niet te omvatten hoeveelheid. ‘Ausradieren’, ‘Vernichtungslager’ en ‘Wollt ihr den totalen Krieg?’ laat ik ook maar zitten. Het thema is gekozen: we volgen de kinderen die hier tijdelijk in dit kamp moesten verblijven.

Ik kom hier wekelijks langs. Met enige regelmaat loop ik ook met ‘gasten’ door de het hoekje dat nog rest van het oorspronkelijke ‘Konzentrationslager Herzogenbusch’. Niet de meest opwekkende omgeving. De oorspronkelijke omvang bedroeg 350 x 1.000 m.

In de slaapzaal tellen de meisjes het aantal stapelbedden. Zijn dat er echt 240? We proberen ons voor te stellen hoe het moet zijn om met een paar honderd mensen in een ruimte te moeten slapen. ‘De mannen en vrouwen sliepen apart. De kinderen waren bij hun moeder’. De stromatrassen worden afgekeurd: veel te hard. In de wasruimte zoeken ze tevergeefs naar badkuipen en douche. Het is wat het is. De meisjes proberen zich zogenaamd te wassen. Ik zie hoe de moeder huivert.

Het crematorium. Voor de kinderen geen probleem: ‘Waar werden ze gestrooid?’ Buiten kan ik de asput aanwijzen.

Dan het monument voor de weggevoerde kinderen met 1.296 namen en leeftijden. Dat laatste gegeven maakt indruk. Meer dan dit aantal slachtoffertjes werd vanuit deze plaats op transport gesteld naar de systematische vernietiging. ‘Was Anne Frank hier ook’. ‘Gingen ze snel dood?’. Een paar jaar terug was ik in Auschwitz. De resten van de gaskamers staan me helder voor de geest. ‘Ze stierven snel’. En de meisjes lopen verder. ‘Denk je dat hier ook oorlog komt?’ Terwijl ik zekerheid uitstraal, zeg ik ‘Nee’. De moeder lijdt zichtbaar, haar dochters gaan opgewekt naar de uitgang.

Bij ons thuis thee met stroopwafels. De moeder trekt bij tijdens het gesprek met mijn vrouw en mij over ons recente verblijf in Spanje. De meisjes leggen een puzzel en ze zijn nog maar nauwelijks op weg als ze moeten vertrekken. ‘Kunnen we blijven logeren om dit af te maken?’ En dan gaan ze naar huis; de stukjes liggen nog onaangeroerd op de serretafel.

Meer over Nationaal Monument Kamp Vught: http://nl.wikipedia.org/wiki/Kamp_Vught


zondag 4 maart 2012

Brabants Boekenweekboek 2012

Het zevende Brabantse Boekenweekboek verschijnt vandaag. Ik rijd dit jaar zonder mede-auteur Gerlaine Piters-Jansen naar de uitreiking. Ze 'had wel wille gaon', staat in d'r sms'je, 'mar zit mee stèrtje griep'. Na de carnaval slaat die ziekte toe. En ze zou haar inzending nog wel voorlezen. Jammer. Vlak voor ik vertrek, laat ze nog snel even weten, dat ze gauw op eigen gelegenheid heen en weer gaat. 'Om veur te leze'. Gelukkig, denk ik. Want dat doet ze goed. Ik vind het een fijne wetenschap dat ook de generatie na mij serieus werk maakt van onze thuistaal, het Bosch.

Dialect kent allerlei labels. Waar ik zelf van gruw, is de associatie met de goede oude tijd. Klompendansende boerenlieden als vertegenwoordigers van een gepasseerd tijdperk waarin een eeuwige vrede over het land ligt. Waar mensen elkaar kennen en helpen, en God in ieder huis geprezen wordt. Kortom, zoals Koot en Bie zongen 'waar geluk heel gewoon is'. Een arcadische tijdperk met 'zuiverheid' als  kern. Waarnaar je kunt terugverlangen. Alsof het spreken van dialect die oude waarden weer binnen bereik brengt. Onzin.

Het thema van dit jaar is 'Vriendschap en andere ongemakken'. Mijn bijdrage voor de uitgave 'Vriende' is een verhaal over een broer en een zus die door het lot met elkaar verbonden, samen onder één dak blijven wonen. Fictie en tegelijkertijd een optelsom van reële gebeurtenissen. Niks 'goeje ouwe tijd': plicht, verantwoordelijkheid, keuzes, liefde.

De bijeenkomst begint. Nog voor de pauze wordt de vorige jaar ingestelde Willem Ivenprijs uitgereikt. De jury had het niet eenvoudig, zegt de voorzitter, met de beoordeling van de 51 inzendingen. Ik ben verrast als ik mijn naam vermeld hoor bij 'ex aequo op drie'. De kwalificatie 'eigentijds' zet me even aan tot mijmeren en  dan blijkt op 1 ook een Bossche inzending gekomen te zijn. Ik kijk naar Gerlaine die links van me zit. 'Da bende gij', zeg ik en realiseer me dat er drie deelnemers uit Den Bosch zijn. Even later zit ze op het toneel haar winnende verhaal voor te lezen. De zaal geniet. En ik ben ook dit jaar trots op haar.

Meer over de Willem Ivenprijs en de winnares 2012: http://bolduque.blogspot.com/2011/02/brabants-boekenweekboek-2011.html

Harry en Gerlaine over de studie van de Bossche stadstaal: http://www.boschtion.com/index.php?option=com_content&view=article&id=535&Itemid=74

Apenstreken (3); oma's

Voor mijn verjaardag heb ik een boek gehad. Eentje waarvan ik de inhoud zelf schrijf. De titel is al voor me bedacht: ‘Vertel ‘s! Omdat je bent bijzonder bent’. Om me te stimuleren, bevat de uitgave een serie vragen. Zijn die beantwoord, dan is het boek af. Het blijkt een fijne bezigheid om het verhaal bij beetjes op te schrijven.

Een hoofdstuk gaat over grootouders. Nou, die heb ik goed gekend. Met de ouders van mijn pa - Driek en Pietje - woonden we een tijd in dezelfde straat. Kaat, de moeder van moeder verbleef regelmatig langere tijd bij ons in huis. Haar man - ook een Harry - was toen al een eeuwigheid dood. Geen van deze familieleden heeft ooit ook maar en dag op mij gepast: de ouderzorg lag in de eerste lijn, vooral bij ‘ons moeder’. En natuurlijk bij ‘ons Nelly’. Opa- of omadag stond nog niet in de Dikke Van Dale. Wel waren Driek, Pietje en Kaat zeer betrokken bij hun kleinkinderen. Ze besteedden ook de nodige tijd aan hun (talrijke) kleinkinderschaar. Op andere pagina’s dan die van mijn verjaardagscadeau, heb ik herinneringen aan hen achtergelaten.

Op deze foto zit ik als manneke op schoot bij Kaat, als gezegd ‘oma van moederskante’. En wat blijkt nou: dit plaatje verwijst naar een klassieke relatie tussen oma en kleinkind. ‘Klassiek’ bezien vanuit de biologische invalshoek. Sinds kort kijk ik met andere ogen naar dit kiekje. Aanleiding hiertoe vormt de stelling in ‘Mark Nelissen, De bril van Darwin’: ‘De evolutietheorie voorspelt dat elk van de vier grootouders een andere investering zal doen in een kleinkind’. En de grootste inspanning mag je verwachten van de moeder van je moeder. Onderzoek zou deze hypothese bevestigen.

In een notendop: in een ver verleden leidde natuurlijke selectie ertoe dat ‘het vrouwtje’ ook genen binnenhaalde die niet afkomstig waren van ‘het mannetje’ waarvan ze al of ook nakomelingen had. Het vaderschap blijkt dus al miljoenen jaren een precaire kwestie. Gemakshalve gingen de ‘mannetjes ‘ er maar van uit dat ze hun eigen jong verzorgden, want tijd en moeite steken in het pakketje van een ander bleek weinig motiverend. Die ‘drive’ hebben de vaders van nu nog. Plus de ‘onbewuste’ twijfel over hun daadwerkelijke aandeel bij de procreatie. Hun vaders hebben die onuitgesproken aarzeling ook. In de praktijk leidt dit tot ‘discriminatoire grootouderinvestering’: kleinkinderen kunnen het minst verwachten van de vader van hun vader en het meest van de moeder van hun moeder. De andere twee grootouders nemen een middenpositie in.

Zo blijkt opnieuw hoe de oermens ook in ons gedrag voortleeft. Vormt dit een verklaring voor het feit dat opoe Kaat in mijn verhalen en herinneringen zo’n grote rol speelt? En hoe zit dat bij u, die tot dusver deze tekst al dan niet met scepsis of herkenning gelezen heeft?



zaterdag 3 maart 2012

Deense Dikke Dief: Doldwaas

Een tijdje terug begon ik aan 'De noodkreet in de fles' van Jussi Adler-Olson. Weer een Scandinavische grootmeester, zei de covertekst. Eentje die uit de schaduw stapt van Stieg Larsson. Een vergelijking die bijna verdacht klinkt. Zelden zo'n ongeregeld zootje dienders aan het werk zien gaan. Al lezend stapelt de ene onwaarschijnlijkheid zich op de andere. En als ik het boek uit heb, fiets in snel naar de bieb voor 'De vrouw in de kooi' en 'De fazantenmoordenaars'. Plus 'Dossier 64'. Niks Stieg Larsson. Deze doldwaze Deen is gewoon goed 'van z'neige'. Een auteur die wat écht nooit kan, geloofwaardig maakt. Een heerlijk leesbaar.

In genoemd boekenkwartet werkt een driemanschap aan zogenoemde 'cold cases'. Dat thema is populair, als tv-serie, in het echt binnen onze eigen politieorganisatie. Het hoofd van de afdeling Q die zich op die ouwe meuk richt, is Carl Mørck. De achternaam klink als een aan de slokdarm ontstnapt boertje. Meneer is weggepromoveerd naar een soortement kelderkastkantoor, waar hij geassisteerd wordt door Assad en Rose. Beide hulpjes hebben op allerlei gebied een onduidelijke status. Bovendien is het de vraag of Rose niet haar zus is.

Carl is een getormenteerd man, gescheiden en thuis vrijwillig opgezadeld met de aanwezigheid van drie personen: de zoon van zijn ex, een nagenoeg verlamde collega en een commensaal die naast student ook nog verpleger en kok is. Hij heeft de schietpartij waarbij die collega uitgeschakeld werd en een andere wel stierf, nooit verwerkt. Hij zeult vier delen lang de vraag mee hoe laf hij wellicht was op het moment van de fatale schietpartij. Het maakt hem moe: Carl slaapt veel op zijn bureaustoel. Hij is een mengeling van uitvreter, meelevend persoon, hork, chanteur, helder denker en zo nog wat. Opgeteld: volkomen onbestaanbaar binnen geen enkel politiekorps. Een 'dikkedief' en nauwelijks een detective. Een schertsfiguur en ik hoop snel dat deel vijf van serie q op de markt verschijnt.

In afwachting daarvan heb ik deze week 'Het Washingtondecreet' gelezen. Over een Amerikaanse president die de kolder in on zijn kop krijgt. Ook al  weer onbestaanbaar en in één ruk heb ik het weggevreten. Ik fiets binnen tien minuten na nu richting bieb. Het boek staat na  inlevering in het schap 'Toppers'.

vrijdag 2 maart 2012

Apenstreken (2); maak af!

Wat ik heel goed kan, is iemands gedachten raden. En ook: de bedoeling van een ander inschatten. Correctie: dat kon ik. Of liever: daar meende ik heel mijn leven al een kei in te zijn. Na een harde leerschool, heb ik die vaardigheid uit mijn lijstje van persoonlijke kwaliteiten en bekwaamheden geschrapt. Degene die mij daartoe bracht, ben ik eeuwig dankbaar.

'Invullen', de mens kan daar uren aan besteden. Van te voren bedenken wat A. zal doen als jij X voorstelt. Of hoe B zal reageren wanneer jij met Y op de proppen komt. Ik noem maar wat. En misschien weet u als lezer van dit stukje nu al hoe de tekst verder gaat. Wedden? Schijnvaardigheden blijken weerbarstig.

Wat ik inmiddels begrijp is dat deze 'voorzienende' activiteit zeer menselijk is. Het zit bij ons ingebakken dankzij de evolutie. Ik kan er dus niks aan doen, zeg maar. En dat besef vormt een fijne start zo u de wens zou kunnen gaan koesteren om ook bij eerdergenoemde 'school' op geheel vrijwillige basis in de leer te gaan.

De aanvechting om te bedenken hoe het verwachte handelen van A, B of C zou kunnen zijn, lijkt te stoelen op onze overlevingsdrang. Onze zeer verre voorouders leefden in een gevaarvolle omgeving. Wilde dieren vormden niet de enige bedreiging: ook soortgenoten die onverwacht op je pad kwamen, konden jou als prooi zien. Zaak was dus zo snel mogelijk te beoordelen, wat voor vlees je in de kuip had. En dat was niet zo moeilijk te zien als iemand zwaaiend met een mammoetbot op je toesnelde. 'Maak af!, dacht de wandelaar, en stak de knuppelaar met een speer dood.

'Invullen' is een van de oervaardigheden die de mens heeft helpen overleven. Helaas was niet elk signaal zó duidelijk als bij het voorbeeld van zojuist, dus zat de primitieve mens er regelmatig naast. De moderne mens doet dat ook. 'Dat had ik niet verwacht', 'Beter dan ik dacht', 'Dat valt me van je tegen', 'Had je niet eerder kunnen komen'. Maak zelf dit rijtje maar af. Volgens onderzoeker Victor Lamme is het niet dat die ander minder of meer presteert: het is onze vaardigheid om in te schatten die te kort schiet.

Met die wetenschap probeer ik te overleven. En wat blijft het leuk om de gedachte van een ander af te maken.

Die foto, inderdaad. Terwijl ik als manneke met de armen ´crawlend´ het Maaswater doorklief, loop ik met beide voeten mee over de rivierbodem. Op dat moment kan ik nog geen slag zwemmen. Ik doe alsof. Valt u deze uitkomst tegen? Een verwachting maakt u wel mooi zelf.