vrijdag 30 november 2012

Helemaal oké


Vóór mij bij de slager is een jonge, goed verzorgde vrouw. ‘Ik heb graag twee biefstukjes’. Ze mag kiezen: haas, kogel of Hollands. ‘Oké, wat is het verschil?’ Verbaasd volg ik de toelichting van de vakman; een geboren pedagoog.  ‘Oké, doe dan maar van de haas’. Op de vraag naar het gewenste gewicht, komt als reactie: ‘Oké, wat is normaal?’ Dat vraag ik me zo langzamerhand ook af. Met twee maal 150 gram gaat ze richting pinapparaat. Op het punt de winkel te verlaten, draait de dame zich abrupt om: ‘Oké zeg, hoe bak ik die dingen eigenlijk?’ Verbijsterd hoor ik aan hoe de slager onverstoorbaar uitleg geeft. ‘Helemaal oké. Bedankt meneer. Fijne avond’. 

donderdag 29 november 2012

'Hij bestuit zijn vrouw'


Het is vooral in ‘den vreemde’ dat het taaleigen opvalt. Zoals woensdagavond 28 november, samen met de jongedame aan tafel bij ‘Tíos’. Daar, op de miniboulevard van Kijkduin, peuzelen we al keuvelend de lekkere verzameling hapjes op, vanaf een etagère voor ons. Een aanrader, dit gerecht: Tíos’ Trots, zeg maar.

Kijkduin dus, 140 km bij mij vandaan, voor haar bij wijze van spreken om de hoek. Mijn accent moet in die ruimte voor een buitenstaander boterzacht klinken tussen wat hier van de verschillende tafels opklinkt. Ik heb al iemand een oudere dame met ‘buuffie’ – hoe spel je dat eigenlijk? – horen aanspreken. ‘Even een bakkie doen’ kan elk ogenblik gezegd worden. Uiteraard vermijd ik typische brabo-woorden in contact met bijvoorbeeld de bediening en waag mij niet aan ‘schoonbroer’ of ‘mondfiat’. In mijn gezelschap schakelt ook de jongedame een bietje over, en wel richting zuid, wanneer zij vertelt dat ze die ochtend om 08.00 uur aangereden is. Thuis vertrokken dus. Wellicht daardoor aangezet ontvalt mij in een beschrijving achteloos dat in mijn gezelschap iemand zijn vrouw ‘bestuitte’.

Ik merk het onmiddellijk op en zeg: ‘Da’s brabo voor complimenteren’. Thuis zou zo’n voetnoot nog niet bij me opgekomen zijn.

‘Stuiten’ en ‘bestuiten’ hangen samen. Beide bewegen zich in de gewestelijke sfeer. In Brabant en Limburg betekent het eerste - met het vaste voorzetsel voor - volgens Antoon Weijnens Dialectwoordenboek snoeven: ‘Hij stuit over zijn auto’. Bestuiten krijgt een lijdend voorwerp, zoals bij die ophemelende man van: ‘Hij bestuit zijn vrouw’. Dit bestuiten hoort als Zuid-Nederlands woord tot mijn taaleigen. Het wordt gebruikt aan weerszijden van de Belgisch-Nederlandse grens. Bestuiten is ook een van die woorden – zoals aanrijden – waarvan ik jaren dacht dat het wel in heel Nederland zou voorkomen. Mooi niet dus. Zo brengt een uitstapje naar een andere linguïstisch landschap de eigen taaltuin scherper in beeld. Bovendien heb ik het vermoeden dat ik vanaf nu niemand meer kan bestuiten zonder aan een étagere te denken.

maandag 26 november 2012

De meut

Mijn voorgaande blog ‘De preut’ leidde na publicatie onmiddellijk tot reacties. Nou is ‘preut’ ook niet echt een woord dat je bijvoorbeeld hardop tijdens recepties uitgesproken hoort. Of tijdens de Nieuwjaarstoespraak van een burgemeester  of captain of industry wanneer de resultaten van de afgelopen twaalf maanden ter sprake gebracht worden. Ook als die prestaties echt ‘kut’ genoemd kunnen worden. Zo, voor wie nog twijfelde, mag nu de betekenis van preut duidelijk zijn.

Hoe komen we aan zo’n woord? Het Bosch Woordenboek biedt geen informatie. Opmerkelijk, want zoals de lezer van de eerdergenoemde Bossche tekst kan begrijpen, moet het horen tot het taaleigen van mijn stad. Dus verder bladeren, waarbij blijkt dat verschillende onderzoekers zich aan een verklaring hebben gewaagd. Echt veel uiteen lopen de lezingen niet en hier volg ik die van de grote Brabantse prof. Toon Weijnen in zijn Etymologisch Dialectwoordenboek. Hij geeft vindplaatsen aan voor de varianten ‘preut, prot, brot’ in Brabant, Oost-Vlaanderen, Groningen en Noord-Holland.

Hij legt een verband met koffiedik dat behalve ‘prut’ ook  ‘preut’ heet. In mijn jeugd stond koffiedik op zeer laag vuur te ‘pruttelen, of zoals Weijen schrijft: te ‘preutelen’. Dat koffiedik was een weke massa van waaruit ‘plofjes’ klonken. Waarna die zachte substantie dus ‘preut’ ging heten. Een volgende stap zou zijn geweest om ook andere weke delen met dat woord te omschrijven. Voor het woord ‘trut’ wordt eenzelfde verklaring gegeven door etymologen.

En wie nou denkt, ‘wat een gemeut’, bedoelt ‘wat een geklets’. Dit woord staat wel in Het Bosch Woordenboek. Meuten is kletsen. Los van wat het in Markelo betekent, is meuten geklets  in verschillende betekenisvarianten. ‘Lig nie te meute mens’ betekent in het Bosch – en andere thuistalen – ‘zeur niet mens’. Waarbij ‘mens’ een man of vrouw kan zijn. Iemand die oeverloos kan ouwehoeren, is ook aan het meuten. Klinkt dus iets positiever. Meuten kan zelfs ook gehanteerd worden om aan te geven dat iemand grappig uit de hoek kan komen. Een meuter is ’n meut’ wanneer het een vrouw betreft, en ‘nne meut’ voor een manspersoon.  En misschien denkt de lezer na dit verhaal wel: ‘wenne meut, dieje mens’.

zaterdag 24 november 2012

De preut


'Afijn, kom ik 'm nao 'n eeuwigheid weer tege, zeet ie: 'Zuwwe dan eind van de middag wè vatte bij 't Anker? Wit wijntje? Wè d'rbij, witte nie. Sushi, tapa's, vlammetjes, die hebbe ze daor hil goeie. Nouw, we zedde d'rvan?'

Ik zal oe zegge, ik ston perplex. Maonde niks van z'neige laote heure, nog gin sms'je, gin flikker en dan zeet ie inene a'k 'm stomtoevallig tref bij de V&D of ik wè mee 'm kos gaon vatte. Ik docht bij m'neige: dèttie de moord stikt, dieje lambal.

Eerst hong ie elleken dag aan de lijn. D'n dag waar nonnie lang genocht veur al z'n gemeut over hoe lief ik waar. En hoe mooi. En dèttie nog nooit nie iemand ontmoet had mee zo'n geweldig karakter. Ge wit wel. En ie din ammaol sms'jes sture en èppe. De godsganselijken dag ging m'n mobieleke van piep. Op m'n werk wiere ze d'r gèk van, zinne ze. Mar die misselijke meide ware netuurlijk sjeloers as de pest. En ge snapt dè'k nao dè'k gescheje waor van Renéje nie echt op dè gefleem zat te wachte. En de jong thuis hoefde ok ginne nuwe pappa over de vloer oknie oknie.

Dus gonge we af en toe 's naor 't Anker. Zon paor urekes, witte nie. Niks biezunders, gewôôn wè kletse, 'n wit wijntje, wittenie. Ik begos 't op 'n gegeve memènt wel leuk te veine en ik zin: komt mar 's bij mijn thuis ete. En dè wouw die wel. Dus ik din die jong van mijn vast 'n bietje veurzichtig veurbereie dètter 'nne mens zouw komme bikke.

Afijn, spreke wij af op 'nne zaoterdaggenaovond, heb ik de kiet spic en span, m'neige in't zweet gewerkt om alles al in de keuke veurbereid klaor te hebbe staon, stuurt ie 'n sms'je dèttie nie komt. Plots verhinderd. Nie meer, nie minder. Nou, daor staode dan mee alles in de startblokke en is meneer verhinderd. Ik docht bij m'neige: wè flikt ie me nouw? Nie efkes bèlle, allenig 'n sms'je en dan heur ik maonde mooi niks mir.

Afijn, ge begrèpt dè'k tèèi wier toen ik 'm bij de V&D zag en toen ie zin dèttie wel 'n wit wijntje mee mijn wilde gaon vatte. En sushi ete. Ik zin: witte gij wè gij kunt gij, zinnik, stikte gij dieje sushi van jouw mar in oewe reet gij. Ik drèèide m’neige om en liep eweg. De preut'.

donderdag 22 november 2012

Londens Luilekkerland


In Londen hebben ze half november geen last van Sinterklaas en ‘dus’ is de binnenstad al aardig op scheut met de kerstversiering. Allerlei winkelstraten nodigen de passanten nadrukkelijk uit om vooral dáár de cadeautjes, het tafellinnen, de kledij of wat dan ook te komen kopen. ‘Bombarderen’, reageert de jongedame vanuit Nederland op een verstuurde foto met lichtjes. Vanuit historisch perspectief geef ik aan een minder radicale ingreep de voorkeur, want ook aan mij is al die uitbundige aandacht voor de feestdagen niet besteed. Ik kan me voorstellen dat de ‘herders in’t veld’ in deze oogverblindende zee hun ster nooit gevonden zouden hebben.

Stiekem vind ik het wel wat hebben, ‘al die lichjes ’s avonds laat op ’t plein’. Bij Leicester Square zie ik een winkel van M&M’s en daar wil ik heen. Geen idee waarom die kleine snuupkes zo’n grote pui verdienen. En het volgende halfuur loop ik letterlijk rond als een kwijlende kleuter in een snoepwinkel. Wel een kleuter op leeftijd, want wie jonger is dan 12 jaar moet jankend buiten op de stoep blijven staan.

Pas later begrijp ik dat het hier om de M&M’s World London gaat. Andere ‘werelden’ staan in Las Vegas, Orlando en New York. De eigenaar, die bij ons in de buurt ‘De Mars’ wordt genoemd, heeft voor dit Londense Luilekkerland flink in de bus geblazen. Een paleis van vier verdiepingen vol met veelal hebbedingetjes in M&M-stijl: bekers, notitieblokken, kleding, speelgoed. Eenzelfde soort collectie als het te gekke Cool Britannia op Piccadilly Circus, en dan in mega-uitvoering. Helemaal bête door dit alles, pap ik aan met een roze M&M-fee.


En natuurlijk is er het bekende snoepgoed, in allerlei kleuren en varianten. De glinsterende lekkernijen bevinden zich in een kunststoffen orgel waaruit onbeperkt getapt kan worden. Uiteraard tegen betaling.

Bij dat snoepgoed ben ik niet weg te slaan: gefascineerd kijk ik toe en weet ik als choco-junk de verleiding te weerstaan om ook te tappen. Wat een temptatie.

Na deze oefening in matiging, volgt de beloning. Heb ik namelijk even de mazzel dat onze reisgenoten wel een voorraadje inslaan.




zondag 18 november 2012

Vissersmis


Het is heel vroeg. Misschien pas 06.00 uur. Ons visgerei staat bij dat van anderen opgesteld in het portiek van de Kapucijnenkerk. Zeker zo'n dertig donkere foedralen, elk met een aan bovenkant uitstekend schepnet. Ze worden na het 'ite missa est' weer aan de fietsstangen gebonden. Pa en ik moeten eerst de Grote Brug over en het spoor bij Orthen, om bij het kerkhof af te slaan naar de Hervense Dijk.

In de kapel is het halfduister. Er zitten uitsluitend mannen en jongens in de banken. De pater gaat van het altaar naar de preekstoel. Normaal duurt een zondagsdienst in de eigen parochiekerk zeker een uur, inclusief preek en communie. 'Jezus was een visser', zegt de celebrant. 'Jullie ook'.

Dat is het zo'n beetje. Het vissersmiske is er een van weinig woorden. Populair bij de vroege vogels die met Gods zegen op weg willen gaan naar Dommel, Maas of Wielen. Wij gaan naar die derde bestemming. Op de fiets, met het foedraal aan de stang gebonden, de beugel van het schepnet achter de bagagedrager.

Vader rijdt voor me, naast ome Harrie van tante Toos. Drie Harries op een kluitje. We komen toepasselijk langs de H. Geestwiel. Stoppen bij de Duitse Wiel om van daar met de fietsen maar de Platte Wiel te sjouwen. Jezus was een visser. Van mensen en wij komen voor de karper. De edelkarper vind ik mooier dan boerenkarper. Ma heeft graag dat we eens een kroeskarpertje meebrengen, een soort die ik alleen uit de verhalen ken.

Voor we om 12.00 uur weer naar huis gaan, spreken we nauwelijks. Vissen is ook iets van weinig woorden.

donderdag 15 november 2012

Indische mensen


Eind jaren vijftig verlaten veel Nederlanders de voormalige kolonie Indië. Zoveel, dat de staat ze 'opvangt' in pensions. Contractpensions. Dit woord snap ik dan meteen. Over dat die mensen spijtoptanten genoemd worden, moet ik wel wat langer nadenken. Naar mijn idee kun je het nergens beter hebben dan bij ons.

Vervelend vind ik wel dat we dit keer niet terecht kunnen bij de mensen in Oud-Valkenburg waar wel al heel wat keren de zomervakantie doorbrachten. Ook zij zijn contractpension geworden. Dus wijken we uit naar Houthem-Sint Gerlach.

Van daar wandelen we op we op een dag langs de Geul naar onze oude stek. 'We zijn er kind aan huis', zegt ma. Als ik er ben, mis ik alles: het roeien en vissen bij kasteel Chaloen, de houten forellenfuik bij de slotgracht, de speelwei met de andere jongens. En Martha, die onnavolgbaar romig tijdens het avondmaal kan vragen: 'Heefd-u-van-allas-genoejg?'

In de keuken mogen we via het doorgeefluik kijken naar de pensiongasten. Indische mensen, zoals ma ook dit keer weer zegt. Ik ben verbijsterd: de eetzaal zit vol met vrouwtjes in sarong en kebaya. En overal staan petroleumstelletjes waarop ze koken. Het lijkt op de kampong van de wandkaarten op school. Alleen de missionaris ontbreekt. Ik voel me ontdaan en bedenk dat deze landgenoten hier zijn en tegelijkertijd ver weg.

's Avonds spreken mijn ouders in Houthem-Sint Gerlach na afloop van de avondmaaltijd met een ander echtpaar. Dat stel heeft een dochter van mijn leeftijd en wij worden verondersteld samen te gaan spelen. Haar vader komt ook uit Indië en hij ziet er net zo blank uit als wij. Toch heeft hij in het Jappenkamp gezeten. Ik vind zijn verhalen spannend, zeker als we in zijn mond mogen kijken naar de plek waar de Jap wat kiezen uit de rij heeft geslagen.

Als ik veel later voorzitter ben van een Indische-Nederlandse vriendschapsvereniging, kan ik een boek schrijven over contractpensions en uitgeslagen tanden. Ik weet niet welke van de twee zaken voor de betreffende personen het meest beschamend is.

woensdag 14 november 2012

Rememberance Day 2012

Drie jaar geleden vroeg een Engels echtpaar me op 11 november naar het bijzondere karakter van die dag. Als Bosschenaar stond ik net op het punt om lyrisch uit te pakken over carnaval en Oeteldonk, toen de twee ernstige gezichten aan de andere kant van de tafel me op andere gedachten brachten. 'Waaraan denken jullie?', vroeg ik. Beide lieden bleken stomverbaasd te staan over het feit dat Nederland het eind dan de Eerste Wereldoorlog niet herdacht. 'Wij waren neutraal', gaf ik enigszins verbluft als verklaring. Eerder had niet stilgestaan bij de mogelijkheid dat 11/11 nog een andere betekenis zou kunnen hebben dan de eerste stap naar carnaval.

Op 11 november 2012 staat we in Londen te wachten op de tweede stoet die dit weekend door Westminster gaat. Vandaag een parade van veteranen, betrokken bij Britse gevechtshandelingen. Het is 'Rememberance Day', waarbij alle gevallenen herdacht worden. Helemaal 'bijgepraat' door onze reisgenoten die deze stoet al een aantal jaren eerder voorbij zag komen, wachten wij op de majesteit. Die komt even later samen met prins Philip voorbij rijden, richting Whitehall. We 'noteren' ook prinses Ann, prins Willam en vrouw Kate.

Om 11.00 klinkt een kanonschot waarna twee minuten stilte volgen. Geen Damschreeuwers: respect en discipline alom. Na de volgende knal kan de ceremonie beginnen met een kranslegging door koningin en prinsgemaal.

We hebben een plek gevonden in de Great George Street, in de buurt van het startpunt. De optocht blijkt van een veel soberder karakter dat die van zaterdag. Minder muziek, meer ernstige gezichten. Onder applaus van het publiek marcheren de veteranen voorbij, regiment na regiment. Mannen en vrouwen van alle leeftijden. Bijna zonder uitzondering in uniform en voorzien van decoraties. Een aantal in rolstoel vanwege hun leeftijd, anderen vanwege de opgelopen verwondingen. Onder die laatsten bevinden zich enkele jongemannen die gelet op hun leeftijd in Afghanistan gediend moeten hebben. Triest.

De uitmonstering is kleurrijk. Kenners zullen de legeronderdelen wel kunnen identificeren. Helemaal opvallend is een groep voorzien van wit-roze Arabische hoofddoeken. Ik denk aan Lawrence van Arabië wiens graf we voorgaande dag in de crypte van St. Paul's Cathedral zagen. Er komt ook een groep Gurkha's voorbij, een legeronderdeel waarover ik in de jaren ’50 verhalen hoorde vanwege hun dappere optreden tegen de communisten in Maleisië. In die tijd woonde mijn oudste zus en haar gezin in Singapore en met de Koude Oorlog als decor, ben ik hun naam nooit vergeten.

‘Poppy Day’: een dag vol levende Britse traditie.

maandag 12 november 2012

The Lord Mayor’s Show 2012


Dit weekend kent Londen twee optochten. De eerste gaat op zaterdag 10 november richting en door Westminster. Op het eind van de rit moet de burgemeester van de 'City of London' langsgereden worden, want om zijn huldiging gaat het. De persoon in kwestie bekleedt de functie een jaar en over 12 maanden wordt langs deze route zijn opvolger toegejuicht.

Deze blijk van waardering aan 'het hoogste gezag' - The Lord Mayor’s Show - bestaat al sinds 1215. In Westminster huisde toen al de koning, waaraan de eerste burger trouw kwam zweren. Dankzij onze reisgenoten hebben wij weet van deze curieuze traditie en staan we als kwartet tegen 11.00 uur bij St. Paul's Cathedral in een lichte drup achter de hekken te wachten op wat komen gaat.

De plu's kunnen weg en iets na elven verschijnt het eerste muziekkorps. De kolbakken lijken de deelnemers het zicht te ontnemen. Da's schijn: niemand loopt of speelt uit de maat.

Vervolgens worden we een uur lang getrakteerd op groepen die allerlei geledingen, organisaties en clubs vertegenwoordigen. En als het kan, doen ze iets bijzonders, te voet, op de fiets, met auto, achter op een aanhangwagen, op de motor. Drie keer komt een variatie op Abba voorbij, we zien afgevaardigden van gilden, scholen, bevolkingsgroepen, Lions, loodgieters, legeronderdelen, goede doelen. Aan bands geen gebrek. Het is een bonte en vermakelijke stoet.

Na een uur neemt het aantal oude auto's toe. Kwamen de deelnemers tot nog toe uit alle windrichtingen, de inzittenden blijken nu op een enkele uitzondering na, blank en van de mannelijke kunne. Dan eindelijk verschijnt de gouden koets met de burgemeester.

Ordelijk verlaat het duizendkoppige publiek de straten en wij begeven ons naar St. Paul's Cathedral.

Op het internet wordt al afgeteld naar de volgende editie van deze optocht. 

woensdag 7 november 2012

Balkonvisjes


Op een dag zit er een nieuwe jongen bij ons in de vierde klas. Hij woont bij mij om de hoek. Vanuit de achtertuin kan ik hun balkon zien. Hij komt uit Indonesië waar zijn vader militair was. De kranten staan vol met verhalen over Nederlanders die alsnog naar hier komen. Spijtoptanten heten die. Een moeilijk woord.

Er zijn ook nog twee broertjes. Zijn moeder ben ik nog niet tegengekomen. Dat gebeurt pas als ik na school bij hun thuis ga spelen. Zijn ma lijkt wel een meisje, lacht veel en heeft kleurrijke kleren aan. Ze is mooi en met zo’n dame wil ik later trouwen. De moeder heeft veel weg van de vrouwen op de postzegels uit Singapore. In die stad woont mijn oudste zus en ze stuurt brieven met foto's. De zegels week ik van de enveloppen en doe ze in een boek. Soms schrijft ze uit Johore.

Of ik honger heb. Tuurlijk, als je negen bent, waarbij ik wel wil weten wat. Een loempia. Dat ken ik niet, want die heb ik nog nooit op. Dan krijg ik een gebakken loempiavel recht uit de pan. Een soort pannenkoekje met een aparte smaak, denk ik. Er komt ook een glas met donkere limonade op tafel en dan drink ik voor het eerst van mijn leven Coca-Cola. Net of dat spul uitzet in mijn mond. Best lekker.

Dan gaan we in de gang spelen. Misschien is mijn moeder wel in de tuin. Om hier van de tweede etage naar haar te zwaaien, loop ik door de keuken naar het balkon. Ik kijk naar onze kant; ma is er niet. Boven mijn hoofd bungelen kleine visjes aan een touw. Kennelijk moeten die nog wat drogen. Mijn pa brengt ook regelmatig karper of snoek mee en die beesten verdwijnen naar de koelkast. Zouden die visjes die in de zon hangen te blikkeren nog te eten zijn?

Als ik thuiskom, vraagt ma waar ik gespeeld heb. Op mijn antwoord reageert ze met: 'Bij die Indische Indische mensen?'. Ik zeg 'ja' en er hangen visjes op het balkon te drogen.

Wanneer ik later in Indonesië rondreis, zie ik overal visjes die aan lijnen en op rekken in de zon gedroogd worden. Balkonvisjes.