vrijdag 26 februari 2016
Beelden (4); fiesta
Het afwerken van de 'Onbekende soldaat' vraagt meer tijd dan ik verwacht had. Misschien niet vreemd, want veel vergelijkingsmateriaal heb ik niet. Het is tenslotte decennia geleden dat ik voor het laatst iets vergelijkbaars heb gedaan. Waarom dan toch een soort tijdsinschatting gemaakt? Wie vooraf bedenkt hoe iets zou kunnen verlopen, creëert zijn eigen tegenvallers. Of meevallers. Moeilijk af te leren.
Er blijken allerlei handigheidjes te bestaan om met een spatel in lange streken een schouderpartij glad te strijken. Of voor het aanbrengen van accenten bij mouwen en kraag. Het gezicht moet minder uitgesproken, adviseert Guillermo; een algemene indruk is voldoende.
Dan op weg naar het maken van de mal. Die komt in twee stappen tot stand. Hiervoor breng ik een gladde opstaande band van klei aan die de soldaat van top tot teen verdeelt in een voor- en achterzijde. Omdat het gieten makkelijker te laten verlopen, loopt die extra strook schuin over de man van klei. Beide armen en handen blijven zo vrij liggen.
Op de achterzijde van de man die inmiddels voor het spatlaken staat, breng ik nat krantenpapier aan. Dit reikt tot op de bovenkant van de tijdelijke scheidende strook. Dan volgt het inmiddels bekende ritueel waarbij allereerst een waterig gipsmengsel ontstaat dat met gooi- en smijtwerk de eeuwige soldaat behalve wit aan de voorzijde ook letterlijk druipnat maakt. Als even later het gips smeuïg genoeg is, assisteer Guillermo bij het afsmeren. Wanneer de voorzijde in orde is zet ik de ronde houten plaat met daarop de half verpakte soldaat op de werktafel. Over enkele dagen is de tweede helft aan de beurt.
Wat wordt je volgende onderwerp? vraagt Guillermo even later. Na de staande man nu dan een kerel die zit. Of ik daarbij aan Abraham Lincoln denk?, komt er als reactie. Ik denk eerder aan een oude man die op bezoek wacht in de gang van het bejaardenhuis. De omschrijving 'residencia de la tercera edad' werkt op zijn lachspieren. Ik ontvang een aantal als vriendelijk bedoelde peuten op mijn schouders. Het is te merken dat hij de hele dag in weerbarstige steen heeft staan hakken. Ik geef mee en waarschuw hem dat hij wel op een bejaarde staat in te beuken. Waarna we onder onbedaarlijk gelach ertoe overgaan om elkaar in de accolade een poosje op elkaars rug te meppen.
Waarna ik klei haal voor de volgende ronde. Na Oud&Nieuw mag de mal van de kofferset die nu als iglo nog steeds in het water ligt. Voor het zo ver is, ben ik op de laatste cursusavond van het jaar jarig. Vanwege die laatste keer zegt Martín dat hij cava meebrengt. Dan zorg ik voor de taart, voeg ik aan Martíns aanbod toe, Wordt er ook gedanst? vraagt Soledad. Guillermo roept 'fiesta' en de radio gaat voluit. Daarna lopen we de warme avond van el Médano in, ieder op weg naar huis.
zaterdag 20 februari 2016
Beelden (3); pielen en poetsen
Twee dagen later moet het gips van de iglo hard genoeg zijn voor de
volgende stap. ’s Middags zijn we wezen lunchen in Los Abrigos. Vis. Gegrilde
sargo. Of was het nou sama? In elk geval een lekkere lokale vis. Het plaatsje ligt
zes kilometer verderop. Te voet twee maal anderhalf uur langs de kust met hier
en daar klimmen en dalen. Onderweg moet ik denken aan de gipsen beeldjes die ik
in mijn jeugd in rode rubberen vormen goot: Sneeuwwitje en de zeven dwergen. Ja
ja, ik maak progressie in de loop der jaren.
En als ik ’s avonds in het atelier de witte klont omdraai, kan ik meteen bij de nog steeds zachte klei die ik er met spatels en haakjes uit begin te peuteren. Voor de onbereikbare hoekjes moet een tandenborstel in combinatie met een harde waterstraal uitkomst bieden. Na een uur pielen en poetsen is de mal klaar.
Dacht ik. Dan blijkt dat gieten pas mogelijk is als die mal kurkdroog is. Dus neem ik het geval mee naar huis waar het een aantal dagen in de zon ligt.
Waarmee ik wel verder kan, is het werk aan 'de staande man'. Mijn schetsen laten een buikig kereltje zien in een lange jas. Al snel begrijp ik dat zo'n figuur omvalt op van die smalle voetjes, tenzij de persoon tegen een kolom leunt, om wat te noemen. Dus wordt het een persoon waarvan de mantel tot de grond reikt. Een herder.
Ik krijg het advies
om in een boek met anatomische schetsen te kijken. Het hoofd is 1/8ste van het
lichaam, etc. Als ik op een middag voor wat extra uren in het atelier sta, zie
ik dat bij de schapenhoeder een schouderpartij te breed is. Klei is ideaal
materiaal, hoor ik Guillermo in gedachten zeggen; een van zijn vaste
uitspraken. Met chirurgische precisie snijd ik een deel uit 's mans tors ter
hoogte van het linker sleutelbeen en duw de boel weer aan. Waarmee de symmetrie
hersteld is.
Terwijl wat dagen later de herder I.s.n. onder wat klamme lappen zijn beurt afwacht, meng ik in een flexibele rubberen mand een hoeveelheid water met van 1/3 cement en 2/3 marmerpoeder. Er kan een kleurtje bij, wat ik na wat overleg achterwege laat.
Met een troffel schuif ik de prut naar één kant en terwijl ik de mal vasthoud, vouwt Guillermo in de mand een tuut en kan de trage massa in de kleine vrije ruimte die ik tevoren met een soort vaseline lichtjes heb ingevet: hierdoor zal vulling niet vastkoeken. Dan sta ik een minuut of tien de vorm te schudden (wat een komisch tafereel moet zijn) waardoor de lucht die in de brei zit, naar buiten zal komen. En dan kan het hardingsproces beginnen.
De herder is inmiddels wel 'veel jas' geworden. Om de monotonie te doorbreken, breng ik wat verticale plooien aan, zegt de meester. Het woordje 'monotonía' klinkt een poosje na, waarna ik op de grote mantel zakken, banden en epauletten aanbreng. Op het hoofd komt een baret. De herder is in het leger gegaan en soldaat geworden: de onbekende soldaat. Inderdaad: klei is ideaal materiaal.
woensdag 17 februari 2016
Beelden (2); zwiepen
Tegen de
blinde muur rechts achter de toegangsdeur tot het atelier heeft Guillermo een
wit laken gespannen. Het reikt bijna tot het plafond en het doek fungeert als
spatscherm. Wanneer hij vindt dat wat door zijn cursisten uit klei is vervaardigd,
de toon der kritiek kan doorstaan, komt het object op de tafel vóór het laken
te staan. Daarna wordt een laag gips aangebracht die uiteindelijk als mal zal
gaan fungeren.
Spanjaarden
eten alles: varkensoren, rundermaag, geitenpootjes, stierenballen. Bezoek een
markthal en overtuig uzelf. Onder het sobere regime van Franco hebben we
geleerd niks weg te gooien, hoor je vaak als verklaring. Herkenbaar voor de
Nederlandse naoorlogse generatie die elke overgebleven aardappel in de ijskast
zet ‘om deze de volgende dag ergens in te verwerken’. Ik ben van die club, eet
in Spanje ook alles, behalve pens. En zet waar dan ook de overgebleven pieper
in de koeling.
Na het nodige 'opstrakken' kan mijn weinig omvangrijke
reisensemble van klei - hutkoffer, koffertje en dokterstas op een rechthoekige
lage console van hetzelfde materiaal - voor het laken. Om de console plaats ik een ‘hekje’ van vier
bijeengezochte latjes. Deze houtjes moeten ervoor zorgen dat het gips het voetstuk
van een centimeterbrede rand gaat voorzien. Wanneer deze constructie op de
tafel staat, maak ik mijn gips aan in de onderste helft van een genekte plastic
‘fles’ waarin eerst acht liter bronwater zat. In de hoek bij de deur staan
twintig van die bijgesneden dingen opgestapeld klaar. Alles kan hergebruikt
worden, zei een medecursist op de eerste avond. Het atelier heeft inderdaad
iets van een uitdragerij. Mijn pa had in de schuur overal kisten en dozen staan
met oude radiolampen die regelmatig te pas kwamen. We kopen niets nieuws als we
het voor niks zelf kunnen maken, hoor ik. Ik slik mijn opmerking in over
Zeeuwen.
Het witte poeder
wrijf ik tussen beide handen boven het water waarin het dwarrelend verdwijnt.
Het duurt lang voor zich aan de oppervlakte een eilandje vormt dat langzaam
door het vocht verkleurt. Vervolgens ga ik met mijn rechterarm tot aan de
elleboog het mengsel in en roer. Wanneer het wat dikker is geworden, mag ik het
over mijn gekleide product gooien. Voor dit ‘smijtwerk’ krijg ik een speciale
techniek onderwezen. Gehuld in korte broek, wit T-shirt, shorts en teenslippers
- om zo weinig mogelijk kledij te bespatten - breng ik mij rechterhand ter
hoogte van de linkerheup waarbij de vingers met daarin het gips, naar beneden
wijzen. Met een ferme zwaai komt de arm naar voren, gaat de hand op en kletst
een deel van de nog dunne witte smurrie op de koffertjes. Die onderhandse
zwieper moet ervoor zorgen dat het gipsmengsel tot in de hoekjes komt die van
bovenaf niet te bereiken zijn. Het voorwerp wordt gekeerd en ik krijg het advies
wat venijniger te zwiepen. Het laken beweegt na elke wapper.
Even pauze,
want al wat er op dit moment nog aan gips bijkomt, loopt als water naar
beneden. Na een aantal minuten verder roeren, is de emulsie dik genoeg voor de
tweede ronde die Guillermo me leert aan t brengen. Nu met een zwiepertje meer
vanuit de pols. Het wordt me streng verboden om - al is het maar met de
vingertoppen - het steeds meer verdwijnende koffergroepje aan te raken. Omdat
het gipsmengsel snel dik wordt, gaat de tweede fase snel over in de derde
waarin Guillermo van boven naar beneden de boel afsmeert. Daarna haalt hij met
een plamuurmes de overtollige gipsresten weg tot aan de vier latjes. Wat overblijft,
is een iglo met een vierkanten onderzijde. Ik haal deze witte ondefinieerbare
klomp weg en zet het met houten werkblad en al weg om een tafel. Het moet wat
dagen drogen. En afkoelen, want de iglo voelt warm aan. De chemie van het gips,
geeft Guillermo aan, waarna ik de gipstafel af ga bikken.
Vervolgens was ik mijn handen, pak een nieuw stuk klei en begin aan mijn tweede werkstuk. Waar denk je aan, vraag de leraar. Een kop, zeg ik. Niet dus, da’s iets voor gevorderden. Als ik verder ben met de anatomie. Een mens, opper ik. Een staande mens. Compacte halfhoge figuren doen het ’t best, reageert Guillermo. Uiteraard ben ik het met hem eens. Voorstudies voor een beeld van Wilhelmina schieten door mijn gedachten. Ze bevinden zich in een zaal van het Scheveningse museum Beelden aan Zee waar ik ze afgelopen zomer zag. Ik maak een herder, roep ik ferm. Een man met een wijde jas die in het landschap staat.
Vervolgens was ik mijn handen, pak een nieuw stuk klei en begin aan mijn tweede werkstuk. Waar denk je aan, vraag de leraar. Een kop, zeg ik. Niet dus, da’s iets voor gevorderden. Als ik verder ben met de anatomie. Een mens, opper ik. Een staande mens. Compacte halfhoge figuren doen het ’t best, reageert Guillermo. Uiteraard ben ik het met hem eens. Voorstudies voor een beeld van Wilhelmina schieten door mijn gedachten. Ze bevinden zich in een zaal van het Scheveningse museum Beelden aan Zee waar ik ze afgelopen zomer zag. Ik maak een herder, roep ik ferm. Een man met een wijde jas die in het landschap staat.
Dezelfde avond nog zet ik ‘thuis’ wat ruwe schetsen op stukken karton die afkomstig zijn van een doos waarin een zak tarwe-ontbijtgraan zat; we gooien immers niks weg.
dinsdag 16 februari 2016
Beelden (1); kleien
Drie maanden overwinteren in El Médano; een flinke tijd van huis. Dus gaan op 3 november 2015 de laptop mee, een goed gevulde e-reader en wat echte boeken: ‘Op denkles’ van Sebastien Valkenberg en ‘Op naar geluk’ van Ap Dijksterhuis. Een usb-stick vol documenten die tot een artikel over Roque de Balduque zullen moeten leiden. Plus een hoofd vol ideeën voor columns, blogs - over de schilderijen van Geert de Bruijn en carnaval - en liedteksten die door solisten gezongen kunnen worden tijdens het Oeteldonks Grachtengordel Concert VI. Niet te vergeten een voor een vriend te redigeren hoofdstuk. En zo nog wat, waaronder materiaal voor de verschijning in februari 2016 van ‘De ontvoerde Tuin’, geschreven door Lieve Bedeer. Een met haar samengesteld artikel over de weg waarlangs Bosch’ De Tuin der Lusten (De ontvoerde Tuin in Lieves boek) staat op punt van verschijnen. Plus natuurlijk voornemens voor bergwandelingen, tripjes en om drie maal per week hard te lopen ter voorbereiding op de ‘5a Sansilvestre Medanera’. Ik ga me niet vervelen!
Bij de laptop- en iPhonegebonden dingen - in een
aantal gevallen een voortzetting van wat ik thuis ook doe - ontmoet je niet per
se nieuwe mensen. Dus besluit ik - wanneer ik bij een atelier een poster zie
hangen - om twee avonden per week via de gemeente in het gebouw van de ‘oude
school’ een 'Curso de Escultura' te gaan volgen bij Guillermo Batista, een op het
eiland Tenerife bekende beeldhouwer, zoals ik later zou zien. Na een
kennismakingsgesprek denk ik te weten waarin ik me begeef: beelden maken.
Die veronderstelling klopt. De weg daarheen
blijkt een zeer ambachtelijke. Vooral de technische scholing doet me geregeld
denken aan het vak dat mijn peetoom Jan van den Broek als steenhouwer
uitoefende bij de bekende gotische grote kerken van Den Bosch, Breda en
Antwerpen. Al snel ervaar ik dat snelheid en resultaat boeken niet samenvallen.
Ik val midden in een cursus die de andere kandidaten
op 1 oktober begonnen. Mijn eerste opdracht is om in klei een eenvoudig
onderwerp tweedimensionaal uit te beelden. Ik kies voor een compositie van drie
reisattributen zoals die ook staan op de Rotterdamse kade van de
Holland-Amerikalijn, in de buurt van Hotel New York. Of bij het prachtige beeld
'El viajero' in Oviedo van Eduardo Úrculo, dat officieel 'El regreso de William
B. Arrensberg' heet. De ‘reiziger’ die ik in december als tijdelijke profielfoto aanbreng
op Facebook.
Het is niet gauw goed in de ogen van Guillermo.
Met name de technische afwerking kent veel gebreken. Geen hoek is 90° en de
klei kan strakker. Geen detail ontgaat hem. Met een driehoek meet ik de hoeken van de hutkoffer en de console,
pleister ze bij, waarna ik leer met welke spatels ik tot een gladde buitenkant kan
komen. Niet al te veel uitsteeksels a.u.b. want dat is bij de vervaardiging van
een mal alleen maar lastig, de eerste keer. Dit alles vreet tijd. Er gaan al
snel twee bijeenkomsten in zitten. Plus dat ik, met behulp van een bijgemaakte
sleutel ik ook overdag een keer in het atelier aan de slag ga.
Ondertussen leer ik de tien medecursisten en de
docent beter kennen. Ze wonen allemaal in de buurt. De helft vanaf de geboorte
en twee zijn overgekomen vanaf het ‘schiereiland’ (zoals daarbuiten het
vastland van Spanje heet). Verder zijn er een Chileense dame en twee Engelse
vrouwen die alle drie zo’n beetje overal gewoond blijken te hebben. Dit groepje
gaat allengs een interessante informatiebron vormen: ik leer er voor mij nieuwe
Spaanse woorden, om te beginnen klei, mal en spatel, ik hoor er allerlei lokaal
nieuws, krijg tips en aanwijzingen voor wandelroutes, eettentjes en eigen keukeninspanningen,
verneem hoe hier Kerst, Oud&Nieuw plus Driekoningen gevierd worden. Dit
alles gelardeerd met persoonlijke verhalen, waarbij ik en passant het een en
ander kwijt kan over het leven in de noordelijke streek die ik ‘thuis’ noem.
Hoewel ik op dat gebied wel wat gewend ben, heb
ik toch even een geheugensteuntje nodig om voor en na elke les (twee avonden
per week) de vrouwen te kussen en de mannen stevig te omarmen. Een ritueel dat
zich herhaalt als ik de mede-cursisten buiten de cursus in het dorp tegenkom. Één
Spanjaard onttrekt zich aan dit ritueel. Hij werkt hard en zegt drie woorden: goedenavond
en tot ziens; niemand die zich daaraan stoort.
Na de derde avond boetseren is de kofferset zo
ver, dat deze in het gips gezet kan worden: de mal komt in zicht. Het gieten
van mijn eerste ‘echte’ beeld wordt de volgende stap.
dinsdag 9 februari 2016
Oeteldonk (58); vernuwing
En oewe Carneval?
Aardig
Is dè alles?
Jao
Vanweges de weind?
Neeje
Afgelasten Optocht?
Neeje
De bakke majem?
Neeje
Wè dan?
'kwitnie
Moe'k ’t soms uit ie trèkke?
'kben nonnie uitgedocht.
Zit oe wè dwars?
Nie echt
Wè witte al wel?
Ik docht op enig memènt ...
Gao deur gao deur
Messchien iets meer van'tzelfde ...
Hoezô?
Hè'k dė nummer al nie drie kere geheurd?
Wè zuukte dan?
Vernuwing?
Carneval is tredisie
Ok
Herkenbaorheid
Ok
Wè moet dan vernuuwd worre?
Daorover denk ik nao.
Hoe komde daor trouwes bij?
In de Spiegeltent ...
Tredisie
Speulde ze 'nnen tango ...
Dè's gin tredisie
Ik von dè verrèkes mooi ...
Hoezô?
Is wè anders dan die drie-kwart, bevobbeld.
Meer
tango?
Ok
Cha-cha-cha?
Ok
Jazz?
Ok jao. Waorom nie?
Chansons?
Lijkent mijn prachtig.
Hedde 'n pesôônlijke crisis?
Dè witte nooit
Wè dan?
De piek is d'raf
Carneval is ginne kersbôôm
Wittik
Nouw dan
As ge ze zuukt …
Wè?
Zijn d'r meer dingere in 't leve ...
Jao
Die oe optille ...
Vorkhèftruuk?
En blij make.
Is 't dègge ouwer wordt?
Wie wit
Oeweige ok vernuuwt?
Waorom nie.
Wè denkte nouw?
Dè Carneval immosjoneel wel veul gewicht heet
gekrege …
Tja
Ok daordeur steeds eerder begint ...
Klopt
Dus langer duurt ...
Vaneiges
Ter verdoezeling ...
Mmm
Van de leegte die we om onseige gecreëerd hebbe
Daor moe'k over naodenke
Messchien wel 'n jaor lang
In èllek geval tot 11-11
‘s goed
Houdoe jong
Gij ok jong.
maandag 8 februari 2016
Oeteldonk (57); Lied over de maandagmorgen met Carnaval
Maondaggemorrege mee Carneval
Originele tekst: Billy Joel ‘The Piano Man’
Oeteldonkse versie: Harry van den Berselaar
’t Is maondaggemorrege mee Carneval
Ge ziet al wè gèkke-n-op straot
Op de Mèrt lopt ’n gruupke dè speule zal
Veur’t vollek dè te drinke staot.
Zôas gij daor danst in oew pauwepak
Straolend in pèèrs, gruun en blauw
Terwijl ge kèkt en mijn aangift da’k
Wil leve allenig veur jouw.
La la la, de de da
La la, de de da da da
La la, de de da da da
Refrein
Goade gij mè mijn mee naor de Carneval,
Van Oeteldonk tot aan D’n Bosch
Ik verdrink in oew ôge mee Carneval
Daornao laot ik oe nie mir los.
Ze speule-n-’t lied van
d’n botterbloem
Die bluuit in ’t Oetels
moeras
Gij zingt van de lokroep
en hopsaboem!
Plots is niks mir zôas
’t was.
Halverwege van Mèrt naor
de Kolperstraot
Vergit ik waorveur ik
hier ben
G’het oew vere geschud
en m’n hart vergaot
Terwijl ik oe eigelijk
nie ken.
La la la, de de da
La la, de de da da da
La la, de de da da da
‘t Kèrkplein hangt vol
mee rôôd, wit, geel
k’Zie enkeld jouw pèèrs, gruun en blauw
Terwijl ik veurzichtig oew kleure streel
Heur ik ‘Oeteldonk dè is veur jouw!’
‘Bende gij d’r veur mijn?’ gaot deur m’nne kop
Op d’n hoek van d’n Hintummerstraot
‘Gij bent zô schitt’rend’ klink hier volop
‘Kèk…’, denk ik, ‘Is het zó laot …’
Refrein
Goade gij mè mijn mee naor de Carneval,
Van Oeteldonk tot aan D’n Bosch
Ik verdrink in oew ôge mee Carneval
Daornao laot ik oe nie mir los.
Ze speule-n-’t lied van
‘wè is ’t stil’
Op de stoep bij de
Ke-nillispoort
’t Vollek dè zwijgt en
dè’s krèk wè’k wil
Wij tweeje worre hier
nie gestoord.
Gij bent als ‘n lokroep
waorveur ik val
K’wit bekant nie mir wie
of ik ben
’t Is maondaggemorrege mee Carneval
Terwijl ik oe eigelijk
nie ken.
La la la, de de da
La la, de de da da da
La la, de de da da da
Refrein
Goade gij mè mijn mee naor de Carneval,
Van Oeteldonk tot aan D’n Bosch
Ik verdrink in oew ôge mee Carneval
Daornao laot ik oe … nie mir …los.
Oeteldonk (56); Lied over de zondagmorgen met Carnaval
Vanmorgen vond de Zesde Editie plaats van het Oeteldonks Grachtengordel Concert (OGC). Veel muziek, door Gin Nôôt gespeeld vanuit de bootjes op de Dieze. En liedjes waarvan de tekst in het Bossche dialect speciaal geschreven werd voor het OGC. Hierbij de woorden van Dan vierde Carneval, gezongen door Guido Wetzer, met aan de piano Paul Helmes.
Dan vierde Carneval (Zondaggemorrege)
Dan vierde Carneval (Zondaggemorrege)
Originele tekst: Bob Dylan
‘Make You Feel My Love’
Oeteldonkse versie: Harry van den Berselaar
Ge lopt de stad in, mee in oewe kop
Dè gevuul van 'alles lost nouw op'.
Zondaggemorge Oeteldonks Stesjon
Dan vierde Carneval.
Ge veindt 't veuls te vruug veur kouwe pils
'n brandewijn is meer veur elk wè wils
Onder oew kiel zuukte die platte fles,
Dan vierde Carneval
Hoeveul jaor lopte d'n Intocht mee?
Messchien al éénendettig keer
Dees jaor as gèkske op 'n hou'tre slee
Dè's Jeroen Bosch, dus nouw nooit meer.
Ge kunt nie zonder, ok al wilde dè
Want 's aoves bende opgebrand.
Iets douwt oe veuruit, en ge wit nie wè
Ge het oew hart d'raan verpand.
D'n Uilenburg gin deurkomme-n-aan
Iemand lopt rond verkleed as 'n benaan
Dè moet ie wete, zoude zel-lef nooit doen,
Dan vierde Carneval.
D'n Intocht is al in de Posselstraot
't Staot keivast terwijl ge daor wè praot
Dan trèkt 't wijer tot 't alweer stropt,
Dan vierde Carneval
De jong van jouw ligge nog op hun nest
Die tijd hedde gij ok ooit gehad
Gij vuult oe 's morges op z'n allerbest
En gaot om 10.00 uur al op pad.
Wordt 't zô leuk dees keer as veurig jaor
Toen zat 't weer verrèkes mee
Gewôôn op straot wè lulle mee mekaor
Wie had behoefte aan 'n café?
De Vughterstraot, de Mèrt die komt in zicht
Op 't stadhuis wè lui mee veul gewicht
Knillis staot klaor, verstopt in zon grôôt doek,
Dan vierde Carneval.
Tusse de mense, mee in oewe kop
Dè gevuul van 'alles lost nouw op'.
Zondaggemorge op 'n volle Mèrt
Dan vierde Carneval.
Dan vierde Carneval.
Oeteldonk (55); Beulinglied OGC 2016
Vanmorgen vond de Zesde Editie plaats van het Oeteldonks Grachtengordel Concert (OGC). Veel muziek, door Gin Nôôt gespeeld vanuit de bootjes op de Dieze. En liedjes waarvan de tekst in het Bossche dialect speciaal geschreven werd voor het OGC. Hierbij de woorden van Beuling, gezongen door Kelsey Ikkersheim, met aan de piano Paul Helmes.
Beuling
Beuling
Originele tekst: Creedence
Clearwater Revival ‘Proud Mary’
Oeteldonkse versie: Harry van den Berselaar
Wilde Oeteldonk beleve?
Oeweige gaon verlieze in ’t feestgewoel?
Dinge lere kenne waor ge niks van wit?
’s Aovus bij ons ete veur ge wijer gaot?
Refrein
Ons ma zeet: g’het vast honger!
Gij barst van d’n honger!
Beuling, beuling, beuling op 'n breujke
(Nim nog wè)
Beuling, beuling, beuling op 'n breujke
Oeteldonk heet hil wè kroege
Z’ammaol gaon bezuke is teveul gevraogd
Lop mar mee mijn mee, dan verdwaolde nie
’s Aovus bij ons ete veur ge wijer gaot
Refrein
Ons ma zeet: g’het vast honger!
Gij barst van d’n honger!
Beuling, beuling, beuling op 'n breujke
(Nim nog wè)
Beuling, beuling, beuling op 'n breujke
(Muzikaal versnellend intermezzo)
Wilde Oeteldonk beleve?
Oeweige gaon verlieze in ’t feestgewoel?
Dinge lere kenne waor ge niks van wit?
’s Aovus bij ons ete veur ge wijer gaot?
Refrein
Ons ma zeet: g’het vast honger!
Gij barst van d’n honger!
Beuling, beuling, beuling op 'n breujke
(Nim nog wè)
Beuling, beuling, beuling op 'n breujke
Oeteldonk heet hil wè kroege
Z’ammaol gaon bezuke is teveul gevraogd
Lop mar mee mijn mee, dan verdwaolde nie
’s Aovus bij ons ete veur we wijer gaon
Wilde hier nog wè blijve?
Dan madde lèkker bikke wè ons moeder makt
’n heerlijk plèkske zult
Of wè balkenbrij
Want dè zurgt veur d’n bojem die ge nôdig het!
Refrein
Ons ma zeet: g’het vast honger!
Gij barst van d’n honger!
Beuling, beuling, beuling op 'n breujke
(Nim nog wè)
Beuling, beuling, beuling op ’n breujke
Refrein
Ons ma zeet: g’het vast honger!
Gij barst van d’n honger!
Beuling, beuling, beuling op 'n breujke
(Nim nog wè)
Beuling, beuling, beuling op 'n breujke
Abonneren op:
Posts (Atom)