Tegen de
blinde muur rechts achter de toegangsdeur tot het atelier heeft Guillermo een
wit laken gespannen. Het reikt bijna tot het plafond en het doek fungeert als
spatscherm. Wanneer hij vindt dat wat door zijn cursisten uit klei is vervaardigd,
de toon der kritiek kan doorstaan, komt het object op de tafel vóór het laken
te staan. Daarna wordt een laag gips aangebracht die uiteindelijk als mal zal
gaan fungeren.
Spanjaarden
eten alles: varkensoren, rundermaag, geitenpootjes, stierenballen. Bezoek een
markthal en overtuig uzelf. Onder het sobere regime van Franco hebben we
geleerd niks weg te gooien, hoor je vaak als verklaring. Herkenbaar voor de
Nederlandse naoorlogse generatie die elke overgebleven aardappel in de ijskast
zet ‘om deze de volgende dag ergens in te verwerken’. Ik ben van die club, eet
in Spanje ook alles, behalve pens. En zet waar dan ook de overgebleven pieper
in de koeling.
Na het nodige 'opstrakken' kan mijn weinig omvangrijke
reisensemble van klei - hutkoffer, koffertje en dokterstas op een rechthoekige
lage console van hetzelfde materiaal - voor het laken. Om de console plaats ik een ‘hekje’ van vier
bijeengezochte latjes. Deze houtjes moeten ervoor zorgen dat het gips het voetstuk
van een centimeterbrede rand gaat voorzien. Wanneer deze constructie op de
tafel staat, maak ik mijn gips aan in de onderste helft van een genekte plastic
‘fles’ waarin eerst acht liter bronwater zat. In de hoek bij de deur staan
twintig van die bijgesneden dingen opgestapeld klaar. Alles kan hergebruikt
worden, zei een medecursist op de eerste avond. Het atelier heeft inderdaad
iets van een uitdragerij. Mijn pa had in de schuur overal kisten en dozen staan
met oude radiolampen die regelmatig te pas kwamen. We kopen niets nieuws als we
het voor niks zelf kunnen maken, hoor ik. Ik slik mijn opmerking in over
Zeeuwen.
Het witte poeder
wrijf ik tussen beide handen boven het water waarin het dwarrelend verdwijnt.
Het duurt lang voor zich aan de oppervlakte een eilandje vormt dat langzaam
door het vocht verkleurt. Vervolgens ga ik met mijn rechterarm tot aan de
elleboog het mengsel in en roer. Wanneer het wat dikker is geworden, mag ik het
over mijn gekleide product gooien. Voor dit ‘smijtwerk’ krijg ik een speciale
techniek onderwezen. Gehuld in korte broek, wit T-shirt, shorts en teenslippers
- om zo weinig mogelijk kledij te bespatten - breng ik mij rechterhand ter
hoogte van de linkerheup waarbij de vingers met daarin het gips, naar beneden
wijzen. Met een ferme zwaai komt de arm naar voren, gaat de hand op en kletst
een deel van de nog dunne witte smurrie op de koffertjes. Die onderhandse
zwieper moet ervoor zorgen dat het gipsmengsel tot in de hoekjes komt die van
bovenaf niet te bereiken zijn. Het voorwerp wordt gekeerd en ik krijg het advies
wat venijniger te zwiepen. Het laken beweegt na elke wapper.
Even pauze,
want al wat er op dit moment nog aan gips bijkomt, loopt als water naar
beneden. Na een aantal minuten verder roeren, is de emulsie dik genoeg voor de
tweede ronde die Guillermo me leert aan t brengen. Nu met een zwiepertje meer
vanuit de pols. Het wordt me streng verboden om - al is het maar met de
vingertoppen - het steeds meer verdwijnende koffergroepje aan te raken. Omdat
het gipsmengsel snel dik wordt, gaat de tweede fase snel over in de derde
waarin Guillermo van boven naar beneden de boel afsmeert. Daarna haalt hij met
een plamuurmes de overtollige gipsresten weg tot aan de vier latjes. Wat overblijft,
is een iglo met een vierkanten onderzijde. Ik haal deze witte ondefinieerbare
klomp weg en zet het met houten werkblad en al weg om een tafel. Het moet wat
dagen drogen. En afkoelen, want de iglo voelt warm aan. De chemie van het gips,
geeft Guillermo aan, waarna ik de gipstafel af ga bikken.
Vervolgens was ik mijn handen, pak een nieuw stuk klei en begin aan mijn tweede werkstuk. Waar denk je aan, vraag de leraar. Een kop, zeg ik. Niet dus, da’s iets voor gevorderden. Als ik verder ben met de anatomie. Een mens, opper ik. Een staande mens. Compacte halfhoge figuren doen het ’t best, reageert Guillermo. Uiteraard ben ik het met hem eens. Voorstudies voor een beeld van Wilhelmina schieten door mijn gedachten. Ze bevinden zich in een zaal van het Scheveningse museum Beelden aan Zee waar ik ze afgelopen zomer zag. Ik maak een herder, roep ik ferm. Een man met een wijde jas die in het landschap staat.
Vervolgens was ik mijn handen, pak een nieuw stuk klei en begin aan mijn tweede werkstuk. Waar denk je aan, vraag de leraar. Een kop, zeg ik. Niet dus, da’s iets voor gevorderden. Als ik verder ben met de anatomie. Een mens, opper ik. Een staande mens. Compacte halfhoge figuren doen het ’t best, reageert Guillermo. Uiteraard ben ik het met hem eens. Voorstudies voor een beeld van Wilhelmina schieten door mijn gedachten. Ze bevinden zich in een zaal van het Scheveningse museum Beelden aan Zee waar ik ze afgelopen zomer zag. Ik maak een herder, roep ik ferm. Een man met een wijde jas die in het landschap staat.
Dezelfde avond nog zet ik ‘thuis’ wat ruwe schetsen op stukken karton die afkomstig zijn van een doos waarin een zak tarwe-ontbijtgraan zat; we gooien immers niks weg.
Geen opmerkingen:
Een reactie posten