woensdag 26 december 2012

Afgebrand

Op Facebook staat een foto van 21 december 1938. In vogelvlucht zie je hoe aan de Bossche Pensmarkt de 'oude V&D' in de hens staat. Op de dag af negen jaar voor mijn geboorte. Ik lees het commentaar van Yvonne bij de afbeelding. Beide hebben we van huis uit 'weet' van de fik. Niet dat zij en ik erbij stonden; dat deden onze vaders. Collega's bij hetzelfde bedrijf en wij kennen het verhaal via hen.

Mijn pa was in die tijd hoofd technische dienst. Hij zal dus beslist de oorzaak van deze rampzalige vuurzee onderzocht hebben. Het gekke is dat ik wel weet van de verschroeide haren die hij opliep tijdens het bluswerk. En van het bevroren water dat de volgende dag als een gestolde waterval aan de resten van het gebouw hing. Ongetwijfeld heeft hij verteld wat de mogelijk of zeker tot die brand geleid heeft. Onthouden heb ik dat beslist niet. Opmerkelijk. Op het internet staat een ooggetuigenverslag in het Handelsblad van 22 december 1938: vermoedelijk kortsluiting.

Ik heb foto's van die 21ste; ze zitten in een map van Fotobureau Het Zuiden Maastricht 's Hertogenbosch (zonder streepje) bij de spullen van ons vader die ik bewaar. In een van de torentjes zou de brand ontstaan moeten zijn. Harrie senior staat links op de grootste zwart-witopname. Het lijkt of hij daar balanceert op de sneeuw. Veel hoeden en petten. Gekleed naar de mode van die tijd ziet hij er ouder uit dan de 35 die hij op dat moment telt. Pa heeft dan 23 arbeidsjaren achter de rug en er nog 25 voor de boeg. Dat laatste weet hij op dat moment natuurlijk niet. Net of ik in een boek kijk dat nog geschreven moet worden. Een verhaal waarvan ik de hoofdstukken ken, soms zeer gedetailleerd. Behalve dat dan van die kortsluiting.

Pas in 1964 werd begonnen aan de herbouw. Op de plek van de 'oude V&D' kwam de 'nieuwe'. De voormalige 'nieuwe' aan de Schapenmarkt heette toen ineens de 'oude V&D'. Voor mensen van mijn generatie is het sindsdien oppassen geblazen. 'Ik zie je voor de 'oude V&D' kan ook betekenen dat je afspraak aan de overkant staat. In elk geval binnen oogbereik, dat scheelt.

maandag 24 december 2012

Uitgeteld


Vrijdag jl. kreeg mijn leven een andere dimensie. Mocht ik het licht zien, een damascusbekering ondergaan of andere glazen in mijn bril laten zetten? Het is simpeler: ik werd op die 21ste december bejaard. En is geen enkele reden me daartegen te verzetten.

Waarom zou ik ook? Het is heerlijk om alle dingen die ik vanaf dat moment onderneem van een speciaal labeltje te kunnen voorzien. Zo liep ik - toen ik mij tegen 10.00 uur even kon losmaken van de telefoon - mijn vrijdagse rondje hard. 'Mijn eerste rondje als bejaarde', zei ik thuis bij vertrek. Daarna roosterde ik - nota bene met gebruikmaking van een zojuist gekregen geavanceerd apparaat - mijn eerste sneetjes brood als 65+'er, om die krokante toast daarna met olijfolie, kaas en smaak op te eten. Dat van die olie is een tic die ik vandezomer opdeed. Lijkt me niet leeftijdsgebonden.

De lijst voorbeelden is inmiddels lang en de nieuwigheid is er nog steeds niet vanaf. Voor de deur staan bijvoorbeeld mijn eerste kerst als senior, de jaarwisseling, de carnaval. Ik zie er verlangend naar uit.

Nog even over die broodrooster trouwens. Toen ik dus in augustus vanuit Spanje weer terug in Nederland was en vervolgens ons huis overhoop haalde op zoek naar zo'n ding, bleek het vermoede exemplaar onvindbaar. Om nou twee keer per dag de gril in de oven aan te zetten, werd wel wat bewerkelijk op den duur. 'Leuk voor mijn verjaardag', opperde ik ongevraagd in de nabijheid van mijn echtgenote. En al een paar dagen voor de bewuste datum stond het keukenapparaat in cadeauverpakking vermomd in de serre te wachten.

Ik had het 's morgens net met blijdschap uitgepakt voor mij staan toen de jongedame belde. 'Gefeliciteerd en wat heb je gehad?' ... 'Een broodrooster?' En ineens overviel mij de gedachte dat zo'n hulpmiddel eigenlijk best wel een typisch bejaardenstatusding is. Net zoals kunstgebit, gehoorapparaat en druppelvanger. Ik weet zeker dat mijn uitleg plausibel overkwam.

'De derde leeftijd' heet dit stadium in Vlaanderen, naar goed latijns taalgebruik. En na drie stoppen ze met tellen. Uitgeteld.

donderdag 20 december 2012

Kris


We gaan op visite in de buurt van Surabaya. Onze reisleidster kent het te bezoeken gezin van vroeger. Misschien oud-klasgenoten uit de tijd dat ze op Java woonde. Het huis in koloniale stijl herbergt ook de nodige personeelsleden, merken we al snel. De tuinman-bewaker en de chauffeur- klusjesman ontmoeten we al bij het grote metalen hek. Later volgen de dames die voor het huishouden zorgen. De kokkie laat lekkere dingen op de salontafel zetten.

De familie is in goeden doen. Ze behoort tot de klasse die zo te zien naadloos de plek innam van hun Nederlandse voorgangers. De term 'djongo' is verbannen; tegelijkertijd lijkt voor elke inspanning vragende handeling een ‘huisbediende’ op de loonlijst te staan.

We spreken Nederlands. Iedereen heeft in ons land gestudeerd: de rechter en zijn vrouw, hun twee dochters, de ambtenaar, de piloot. Die laatste twee zijn schoonzoons; beide heren zijn door hun huwelijk ook eigenaar geworden van de 'familieverzameling krissen'. We gaan mee naar de verblijven van de ambtenaar en zijn echtgenote. De dolken liggen in verschillende schoenendozen en ze worden vandaaruit op een logeerbed tentoongesteld. Prachtexemplaren, in onze ogen.

De andere helft van de collectie bevindt zich wat verderop. In de omgang met deze objecten blijkt de piloot het tegenovergestelde van zijn schoonbroer. Niks schoenendozen: de krissen hangen in wandkastjes met louvredeurtjes. Al snel horen we dat door de nauwe spleten daarvan de geest van elk siermes naar believen in en uit kan vliegen.

De man weet boeiend te vertellen. Over hoe de ambachtslieden met heel hun hart gewerkt hebben aan het smeden van deze krissen. Ze hebben elk exemplaar letterlijk een deel van hun ziel gegeven. En daarmee het leven. Uit diep respect praat hij met iedere afzonderlijke rijk bewerkte dolk voordat hij het mes uit de schede haalt. Tenslotte verstoort hij de rust. Al snel staat het zweet op zijn armen en gezicht. Hij vertelt ondertussen hoe een incorrecte omgang met deze maaksels iemand duur kan komen te staan. ‘Geestdodend’ krijgt er een betekenis bij. Zijn vrouw kijkt net zo onverstoorbaar toe als haar zus eerder bij haar man. Kennelijk wonen ook in het land van de guna-guna, de stille kracht, gelovigen en ongelovigen onder één dak.

Als ik op 19 december 2012 sta te koken, komt deze visite uit 1985 weer terug in mijn herinnering. Wat dagen geleden vond ik tussen de aardappels een groot hartvormig exemplaar. Terwijl ik dat curieuze ding aan de kook breng, ontstaat er langs de randen een opmerkelijk patroon van luchtbelletjes. 'Met liefde gekookt', denk ik. 'Met ziel en zaligheid'. Waarna de pieper nog lekkerder smaakt bij de snijbonen met runderschnitzel. ‘Snijbonen’, opmerkelijk in dit verband.

maandag 17 december 2012

Karel en de bultrug



Wat hebben Den Bosch, Gent en Toledo gemeen: Karels Kop. In de eerste stad is dat letterlijk. Daar staat het hoofd van Karel V, hertog van Brabant, koning van Spanje, keizer van Duitsland op de koer van Het hof van Zevenbergen. Dat stadspaleis aan de Keizerstraat was zo'n vijf eeuwen geleden het logeeradres van de vorst binnen onze muren.

Met name dankzij de inspanningen van de Kring Vrienden van 's-Hertogenbosch is dat konterfeitsel daar gekomen. Het loopt niet erg in het oog. 

In Gent zit nog een heel lijf aan die kop. Misschien niet zo verwonderlijk: Karel V werd in deze Vlaamse stad geboren. Ook daar bevindt de vorst zich niet echt 'in de loop'. Je moet de keizer zoeken in de toeristische luwte aan het Prinsenhof.


Wie het eenmaal heeft gevonden, kan in de directe omgeving de nodige herinneringen aan de landsheer vinden



Deze vertoont in zijn moederstad twee gezichten: dat van de geëerde én van de gevreesde heer. In die tijd was er weinig discussie. Een aangespoelde bultrug werd ongetwijfeld met gejuich onthaald en vervolgens opgegeten door de strandjutters en hun familie. Hoezo een stille tocht voor zo'n gedesoriënteerde berg vlees? Karel liet lieden die hun routeplanner richting Luther hadden gezet, zonder vorm van pardon naar een andere wereld helpen. Hun namen hangen in het 'Donkere Poortje' als een teken aan de wand.

En dan Toledo: ook een compleet beeld. Bijna een tweelinghelft van wat in Gent staat. Ook dit hoeft niet zo verwonderlijk te zijn, want het Gentse exemplaar is een geschenk van deze Spaanse zusterstad. 


In de voormalige Spaanse hoofdstad zie je Karels Kop niet echt over het hoofd. Volg de wandelroute langs de oude stadsmuur en in een draai naar buiten van zo'n prachtige Arabische poort - en die zijn er daar méér dan een - tref je de granieten keizer aan.


Karel staat daar als een wachter. Zijn grootouders van moeder kant, hadden in 1492 een eind gemaakt aan de Moorse overheersing. En wie van de overwonnenen uiteindelijk niet van zins was om katholiek te worden, kon vertrekken. Al sneed het land zich daarmee flink in de vingers - veel arbeiders en boeren konden niet opgevolgd worden - geen gemeut. Zo was dat toen.


Toledo is als een openluchtmuseum aan de Taag. 3000 jaar Spaanse geschiedenis, in steen gedocumenteerd op een heuvelrug.

Had ik me toch bijna 'bultrug' geschreven. 

woensdag 12 december 2012

Kapel aan de Maas


Den Bosch staat dezer dagen bol van wat er nog meer op de Markt moet komen. De aanwezigheid daar van een stenen Jeroen Bosch en drie blikken viskramen laat zo’n zee aan ruimte over, dat zelfs een blind paard er nauwelijks kwaad kan. Plek zat dus voor nog het een en ander. ‘Het puthuis moet terug’, roept de ene club. ‘En het Mariakapelleke’, vindt de andere partij. ‘Want’, zeggen ze allebei, ‘Die stonden er in het verleden ook en ze passen bij de identiteit van de stad. Bovendien vormen ze voor de toeristen een leuk fotodecor’. Volop discussie in de gemeenteraad, alarmfase rood bij de afdeling ‘ingezonden brieven’ van de lokale krant. Een curieus verschijnsel, deze commotie. Misschien ook een teken aan de wand. ‘Gezeik op ‘nne riek’, als je het mij vraagt.

Terwijl de opgewonden palavers dag na dag een vervolg krijgen, ontwikkelt zich binnen onze gemeente één monumentje tot een  plek van betekenis. Het daar aanwezige gebouwtje stond er, weliswaar in een ander formaat, vroeger ook. Het sluit volkomen aan bij de identiteit van Den Bosch en ach, het valt beslist fotogeniek te noemen. Zeker in de winter, terwijl de bomen geen blad dragen. De Mariakapel van Empel. Inderdaad, ongeveer tegenover die lachende uitspanning. Hoezo?

Ik heb hier al eerder een blog aan gewijd. Het gebedshuisje verwijst naar een slag die er ter plekke in 1585 plaats vond tussen de Spaanse troepen en de Staatse opstandelingen. Uiteindelijk behaalden de soldaten van de landsheer een nipte overwinning. Dankzij de hulp van Maria, zegt het verhaal. En dankzij dit wonder is Maria Onbevlekte Ontvangenis de patrones geworden van zowel de Spaanse Infanterie als van geheel Spanje. De viering daarvan mocht ik eerder deze maand meemaken op het thuishonk van de landmacht: de Academia Infantería de Toledo. Een indrukwekkende gebeurtenis.

In 2007 hebben Spaanse militairen de weg die hun voorgangers in 1585 tussen Genua en Empel te voet aflegden, herhaald. Nou ja, vooral per bus dan. Sindsdien groeit het aantal bezoekers uit ons voormalige moederland naar die lieu de mémoire. Afgelopen 8 december 2012 betrof het een groep van 40 personen.

Religieuze en historische motieven vormen de basis voor de komst van die zuiderlingen naar dit monumentje aan de Maas. Soms ben ik zelf bij dit soort bezoeken aanwezig, zoals op 8 juli van dit jaar. Steeds weer raak ik bewogen door de betrokkenheid die ik ontmoet. Ik respecteer de uitingen van geloof en deel de geschiedkundige band. Het staat me niet bij dat aan de bouw van die kapel ook maar enige discussie in gemeenteraad of krant is voorafgegaan. De waarde van dit monument heeft zich in de tijd bewezen. In alle rust.

maandag 10 december 2012

La cocina (16); salmón con manzana

Na een drukke 7de december 2012 gaan we ’s avonds met een aantal ‘Amigos del Camino Español de Los Tercios' aan tafel. Het centrum van Toledo is prachtig aangelicht als we rond 21.00 uur richting ‘Museo de Productos de Castilla la Mancha’ wandelen. Dat is net zomin als het Madrileense ‘Museo del Jamón’ een museum: je kunt er eten. In ons geval ‘raciones’, hebben we van tevoren te horen gekregen. Fors uitgevallen tapas, zeg maar.

En passant zullen journalist-auteur Fernando Martínez Laínez, vice-voorzitter Juan Vicente Elices Mateos en ik de opzet voor en de haalbaarheid van een Spaans-Nederlandse studiedag bespreken. Die zou in de lente van 2013 in Den Bosch plaats moeten vinden.

Met ons gezelschap van 15 personen vullen we maar een klein gedeelte van de eetgelegenheid. Naar Spaanse begrippen zijn we wat aan de vroege kant. Als we iets na middernacht het etablissement verlaten, zit de tent aardig vol. En wij ook. Een keur aan heerlijke gerechten is door ons met smaak soldaat gemaakt. Curieus woordgebruik overigens in dit gezelschap houwdegens van de Spaanse Infanterie. Tevreden zijn Alfonso, Juan Vicente en ik over het gekozen thema: ‘De Tachtigjarige Oorlog en propaganda’.

Die ochtend heb ik binnen de muren van de Academia Infantería de Toledo voor een zaal van 450 toehoorders een voordracht gehouden waarin dit onderwerp ‘meeliep’. Bijvoorbeeld bij de weging van Willem van Oranje en de hertog van Alva. In beide landen wordt dit tweetal totaal anders gewaardeerd. In ons land excelleert Willem in het volkslied als de vader des vaderland, die het als gewetensbezwaarde moet opnemen tegen de ko-ho-honing van Hispanje. Inmiddels blijkt ook bij de Academie de studie van de onlangs overleden Leo Adriaenssen bekend waarin diezelfde Pater Patriae genocide aangewreven wordt. Beeldvorming. Propaganda. Eerder heb ik daaraan rond wat gebeurtenissen in 1629 - de val van Den Bosch - een artikel gewijd.

Tevreden dus na  afloop op weg naar ons onderkomen bij de Academie.

Als ik een paar dagen daarna thuis in de keuken sta, probeer ik een van de gerechten ‘na te maken’: gerookte zalm met appel. Als bodem dienen sneetjes korstloos wittebrood. Die bedek ik met flinterdunne schijfjes zure appel. In dit geval Granny Smith. Vervolgens breng ik een laagje zachte smeerkaas aan, die opgepept is met een mespunt mierikswortelpasta en wat zout. Dan volgens gerookte zalm, weer wat zachte kaas en appelschijfjes. Het geheel wordt afgemaakt met aangelengde Limburgse rinse appelstroop. Het komt aardig in de buurt van wat wij bij voorgeschoteld kregen. In elk geval zit ik nog na te genieten terwijl ik dit schrijf. Groente? Gemengde sla met wat mosterd-honingdressing. Que aproveche.

zondag 9 december 2012

Toledo: wonder

Om een lang verhaal kort te maken: dezer dagen valt de naam van het Brabantse Empel vaak in het Spaanse Toledo. Daar staat de Academia de Infantería; de voorgangers van de huidige grondtroepen vochten in 1585 bij het Maasdorp tegen de opstandige Hollandse troepen. De koninklijke infanteristen hadden het zwaar te halen. Dankzij de hulp van Maria kregen ze op 8 december de wind mee, in elk geval lang genoeg om behouden naar Den Bosch terug te keren. Hun aanvoerder maakte Maria tot de patrones van zijn troepen en in de loop van de jaren werd zij als Maria Onbevlekte Ontvangenis de beschermvrouw van zowel de Infanterie als geheel Spanje.

De nationale feestdag ‘Maria Inmaculada’ wordt uitgebreid gevierd op de Toledaanse Academie. Net zoals vorig jaar mag ik die viering bijwonen in het gezelschap van een Empelse vertegenwoordiging. In het kader daarvan sta ik op vrijdag 7 december 2012 voor een volle zaal met 450 cadetten en hun officieren. Mijn lezing heb ik genoemd 'El milagro de Empel. Españoles, Flamencos, holandeses'. Het verhaal over het Empelse wonder van 1585 is ook aanleiding tot een kort relaas over mijn onderzoek naar de Spaanse periode van Den Bosch. En over hoe de Spanjaarden in de loop van de Tachtigjarige Oorlog een onderscheid gingen maken tussen Flamencos en holandeses. Met Flamencos  - Vlamingen dus - duidden zij aanvankelijk zowat alle bewoners van de Lage Landen aan. Om begrijpelijke redenen gingen de opstandelingen holandeses heten. Ik heb me goed voorbereid en mijn vrouw laat onder mijn verhaal de plaatjes op het scherm verschijnen.

Een paar uur later lopen we door het centrum van Toledo. Onderweg komen we drie cadetten tegen en we begroeten elkaar in het voorbijgaan. Een minuut later staan ze weer bij ons. Ze zijn op weg naar de kathedraal en de studenten vertellen dat ze daar een banier aan de toren gaan hangen met daarop een afbeelding van María Inmaculada. Ik dank ze voor de informatie en ga een uur later kijken bij de kerk. Ze zijn bijna klaar met hun werk en we groeten elkaar nogmaals. Het zit er kleurrijk uit. Ik bedenk me dat dit land een scheiding kent van kerk en staat. Inmiddels verwonder ik me niet meer over de praktijk daarvan.

's Avonds op weg naar een concert van de 'Unidad de Musica' van de Academie, is het zicht op de verlichte stad van een grote schoonheid. Morgen vindt de grote parade plaats; ongetwijfeld weer een indrukwekkende gebeurtenis.

vrijdag 30 november 2012

Helemaal oké


Vóór mij bij de slager is een jonge, goed verzorgde vrouw. ‘Ik heb graag twee biefstukjes’. Ze mag kiezen: haas, kogel of Hollands. ‘Oké, wat is het verschil?’ Verbaasd volg ik de toelichting van de vakman; een geboren pedagoog.  ‘Oké, doe dan maar van de haas’. Op de vraag naar het gewenste gewicht, komt als reactie: ‘Oké, wat is normaal?’ Dat vraag ik me zo langzamerhand ook af. Met twee maal 150 gram gaat ze richting pinapparaat. Op het punt de winkel te verlaten, draait de dame zich abrupt om: ‘Oké zeg, hoe bak ik die dingen eigenlijk?’ Verbijsterd hoor ik aan hoe de slager onverstoorbaar uitleg geeft. ‘Helemaal oké. Bedankt meneer. Fijne avond’. 

donderdag 29 november 2012

'Hij bestuit zijn vrouw'


Het is vooral in ‘den vreemde’ dat het taaleigen opvalt. Zoals woensdagavond 28 november, samen met de jongedame aan tafel bij ‘Tíos’. Daar, op de miniboulevard van Kijkduin, peuzelen we al keuvelend de lekkere verzameling hapjes op, vanaf een etagère voor ons. Een aanrader, dit gerecht: Tíos’ Trots, zeg maar.

Kijkduin dus, 140 km bij mij vandaan, voor haar bij wijze van spreken om de hoek. Mijn accent moet in die ruimte voor een buitenstaander boterzacht klinken tussen wat hier van de verschillende tafels opklinkt. Ik heb al iemand een oudere dame met ‘buuffie’ – hoe spel je dat eigenlijk? – horen aanspreken. ‘Even een bakkie doen’ kan elk ogenblik gezegd worden. Uiteraard vermijd ik typische brabo-woorden in contact met bijvoorbeeld de bediening en waag mij niet aan ‘schoonbroer’ of ‘mondfiat’. In mijn gezelschap schakelt ook de jongedame een bietje over, en wel richting zuid, wanneer zij vertelt dat ze die ochtend om 08.00 uur aangereden is. Thuis vertrokken dus. Wellicht daardoor aangezet ontvalt mij in een beschrijving achteloos dat in mijn gezelschap iemand zijn vrouw ‘bestuitte’.

Ik merk het onmiddellijk op en zeg: ‘Da’s brabo voor complimenteren’. Thuis zou zo’n voetnoot nog niet bij me opgekomen zijn.

‘Stuiten’ en ‘bestuiten’ hangen samen. Beide bewegen zich in de gewestelijke sfeer. In Brabant en Limburg betekent het eerste - met het vaste voorzetsel voor - volgens Antoon Weijnens Dialectwoordenboek snoeven: ‘Hij stuit over zijn auto’. Bestuiten krijgt een lijdend voorwerp, zoals bij die ophemelende man van: ‘Hij bestuit zijn vrouw’. Dit bestuiten hoort als Zuid-Nederlands woord tot mijn taaleigen. Het wordt gebruikt aan weerszijden van de Belgisch-Nederlandse grens. Bestuiten is ook een van die woorden – zoals aanrijden – waarvan ik jaren dacht dat het wel in heel Nederland zou voorkomen. Mooi niet dus. Zo brengt een uitstapje naar een andere linguïstisch landschap de eigen taaltuin scherper in beeld. Bovendien heb ik het vermoeden dat ik vanaf nu niemand meer kan bestuiten zonder aan een étagere te denken.

maandag 26 november 2012

De meut

Mijn voorgaande blog ‘De preut’ leidde na publicatie onmiddellijk tot reacties. Nou is ‘preut’ ook niet echt een woord dat je bijvoorbeeld hardop tijdens recepties uitgesproken hoort. Of tijdens de Nieuwjaarstoespraak van een burgemeester  of captain of industry wanneer de resultaten van de afgelopen twaalf maanden ter sprake gebracht worden. Ook als die prestaties echt ‘kut’ genoemd kunnen worden. Zo, voor wie nog twijfelde, mag nu de betekenis van preut duidelijk zijn.

Hoe komen we aan zo’n woord? Het Bosch Woordenboek biedt geen informatie. Opmerkelijk, want zoals de lezer van de eerdergenoemde Bossche tekst kan begrijpen, moet het horen tot het taaleigen van mijn stad. Dus verder bladeren, waarbij blijkt dat verschillende onderzoekers zich aan een verklaring hebben gewaagd. Echt veel uiteen lopen de lezingen niet en hier volg ik die van de grote Brabantse prof. Toon Weijnen in zijn Etymologisch Dialectwoordenboek. Hij geeft vindplaatsen aan voor de varianten ‘preut, prot, brot’ in Brabant, Oost-Vlaanderen, Groningen en Noord-Holland.

Hij legt een verband met koffiedik dat behalve ‘prut’ ook  ‘preut’ heet. In mijn jeugd stond koffiedik op zeer laag vuur te ‘pruttelen, of zoals Weijen schrijft: te ‘preutelen’. Dat koffiedik was een weke massa van waaruit ‘plofjes’ klonken. Waarna die zachte substantie dus ‘preut’ ging heten. Een volgende stap zou zijn geweest om ook andere weke delen met dat woord te omschrijven. Voor het woord ‘trut’ wordt eenzelfde verklaring gegeven door etymologen.

En wie nou denkt, ‘wat een gemeut’, bedoelt ‘wat een geklets’. Dit woord staat wel in Het Bosch Woordenboek. Meuten is kletsen. Los van wat het in Markelo betekent, is meuten geklets  in verschillende betekenisvarianten. ‘Lig nie te meute mens’ betekent in het Bosch – en andere thuistalen – ‘zeur niet mens’. Waarbij ‘mens’ een man of vrouw kan zijn. Iemand die oeverloos kan ouwehoeren, is ook aan het meuten. Klinkt dus iets positiever. Meuten kan zelfs ook gehanteerd worden om aan te geven dat iemand grappig uit de hoek kan komen. Een meuter is ’n meut’ wanneer het een vrouw betreft, en ‘nne meut’ voor een manspersoon.  En misschien denkt de lezer na dit verhaal wel: ‘wenne meut, dieje mens’.

zaterdag 24 november 2012

De preut


'Afijn, kom ik 'm nao 'n eeuwigheid weer tege, zeet ie: 'Zuwwe dan eind van de middag wè vatte bij 't Anker? Wit wijntje? Wè d'rbij, witte nie. Sushi, tapa's, vlammetjes, die hebbe ze daor hil goeie. Nouw, we zedde d'rvan?'

Ik zal oe zegge, ik ston perplex. Maonde niks van z'neige laote heure, nog gin sms'je, gin flikker en dan zeet ie inene a'k 'm stomtoevallig tref bij de V&D of ik wè mee 'm kos gaon vatte. Ik docht bij m'neige: dèttie de moord stikt, dieje lambal.

Eerst hong ie elleken dag aan de lijn. D'n dag waar nonnie lang genocht veur al z'n gemeut over hoe lief ik waar. En hoe mooi. En dèttie nog nooit nie iemand ontmoet had mee zo'n geweldig karakter. Ge wit wel. En ie din ammaol sms'jes sture en èppe. De godsganselijken dag ging m'n mobieleke van piep. Op m'n werk wiere ze d'r gèk van, zinne ze. Mar die misselijke meide ware netuurlijk sjeloers as de pest. En ge snapt dè'k nao dè'k gescheje waor van Renéje nie echt op dè gefleem zat te wachte. En de jong thuis hoefde ok ginne nuwe pappa over de vloer oknie oknie.

Dus gonge we af en toe 's naor 't Anker. Zon paor urekes, witte nie. Niks biezunders, gewôôn wè kletse, 'n wit wijntje, wittenie. Ik begos 't op 'n gegeve memènt wel leuk te veine en ik zin: komt mar 's bij mijn thuis ete. En dè wouw die wel. Dus ik din die jong van mijn vast 'n bietje veurzichtig veurbereie dètter 'nne mens zouw komme bikke.

Afijn, spreke wij af op 'nne zaoterdaggenaovond, heb ik de kiet spic en span, m'neige in't zweet gewerkt om alles al in de keuke veurbereid klaor te hebbe staon, stuurt ie 'n sms'je dèttie nie komt. Plots verhinderd. Nie meer, nie minder. Nou, daor staode dan mee alles in de startblokke en is meneer verhinderd. Ik docht bij m'neige: wè flikt ie me nouw? Nie efkes bèlle, allenig 'n sms'je en dan heur ik maonde mooi niks mir.

Afijn, ge begrèpt dè'k tèèi wier toen ik 'm bij de V&D zag en toen ie zin dèttie wel 'n wit wijntje mee mijn wilde gaon vatte. En sushi ete. Ik zin: witte gij wè gij kunt gij, zinnik, stikte gij dieje sushi van jouw mar in oewe reet gij. Ik drèèide m’neige om en liep eweg. De preut'.

donderdag 22 november 2012

Londens Luilekkerland


In Londen hebben ze half november geen last van Sinterklaas en ‘dus’ is de binnenstad al aardig op scheut met de kerstversiering. Allerlei winkelstraten nodigen de passanten nadrukkelijk uit om vooral dáár de cadeautjes, het tafellinnen, de kledij of wat dan ook te komen kopen. ‘Bombarderen’, reageert de jongedame vanuit Nederland op een verstuurde foto met lichtjes. Vanuit historisch perspectief geef ik aan een minder radicale ingreep de voorkeur, want ook aan mij is al die uitbundige aandacht voor de feestdagen niet besteed. Ik kan me voorstellen dat de ‘herders in’t veld’ in deze oogverblindende zee hun ster nooit gevonden zouden hebben.

Stiekem vind ik het wel wat hebben, ‘al die lichjes ’s avonds laat op ’t plein’. Bij Leicester Square zie ik een winkel van M&M’s en daar wil ik heen. Geen idee waarom die kleine snuupkes zo’n grote pui verdienen. En het volgende halfuur loop ik letterlijk rond als een kwijlende kleuter in een snoepwinkel. Wel een kleuter op leeftijd, want wie jonger is dan 12 jaar moet jankend buiten op de stoep blijven staan.

Pas later begrijp ik dat het hier om de M&M’s World London gaat. Andere ‘werelden’ staan in Las Vegas, Orlando en New York. De eigenaar, die bij ons in de buurt ‘De Mars’ wordt genoemd, heeft voor dit Londense Luilekkerland flink in de bus geblazen. Een paleis van vier verdiepingen vol met veelal hebbedingetjes in M&M-stijl: bekers, notitieblokken, kleding, speelgoed. Eenzelfde soort collectie als het te gekke Cool Britannia op Piccadilly Circus, en dan in mega-uitvoering. Helemaal bête door dit alles, pap ik aan met een roze M&M-fee.


En natuurlijk is er het bekende snoepgoed, in allerlei kleuren en varianten. De glinsterende lekkernijen bevinden zich in een kunststoffen orgel waaruit onbeperkt getapt kan worden. Uiteraard tegen betaling.

Bij dat snoepgoed ben ik niet weg te slaan: gefascineerd kijk ik toe en weet ik als choco-junk de verleiding te weerstaan om ook te tappen. Wat een temptatie.

Na deze oefening in matiging, volgt de beloning. Heb ik namelijk even de mazzel dat onze reisgenoten wel een voorraadje inslaan.




zondag 18 november 2012

Vissersmis


Het is heel vroeg. Misschien pas 06.00 uur. Ons visgerei staat bij dat van anderen opgesteld in het portiek van de Kapucijnenkerk. Zeker zo'n dertig donkere foedralen, elk met een aan bovenkant uitstekend schepnet. Ze worden na het 'ite missa est' weer aan de fietsstangen gebonden. Pa en ik moeten eerst de Grote Brug over en het spoor bij Orthen, om bij het kerkhof af te slaan naar de Hervense Dijk.

In de kapel is het halfduister. Er zitten uitsluitend mannen en jongens in de banken. De pater gaat van het altaar naar de preekstoel. Normaal duurt een zondagsdienst in de eigen parochiekerk zeker een uur, inclusief preek en communie. 'Jezus was een visser', zegt de celebrant. 'Jullie ook'.

Dat is het zo'n beetje. Het vissersmiske is er een van weinig woorden. Populair bij de vroege vogels die met Gods zegen op weg willen gaan naar Dommel, Maas of Wielen. Wij gaan naar die derde bestemming. Op de fiets, met het foedraal aan de stang gebonden, de beugel van het schepnet achter de bagagedrager.

Vader rijdt voor me, naast ome Harrie van tante Toos. Drie Harries op een kluitje. We komen toepasselijk langs de H. Geestwiel. Stoppen bij de Duitse Wiel om van daar met de fietsen maar de Platte Wiel te sjouwen. Jezus was een visser. Van mensen en wij komen voor de karper. De edelkarper vind ik mooier dan boerenkarper. Ma heeft graag dat we eens een kroeskarpertje meebrengen, een soort die ik alleen uit de verhalen ken.

Voor we om 12.00 uur weer naar huis gaan, spreken we nauwelijks. Vissen is ook iets van weinig woorden.

donderdag 15 november 2012

Indische mensen


Eind jaren vijftig verlaten veel Nederlanders de voormalige kolonie Indië. Zoveel, dat de staat ze 'opvangt' in pensions. Contractpensions. Dit woord snap ik dan meteen. Over dat die mensen spijtoptanten genoemd worden, moet ik wel wat langer nadenken. Naar mijn idee kun je het nergens beter hebben dan bij ons.

Vervelend vind ik wel dat we dit keer niet terecht kunnen bij de mensen in Oud-Valkenburg waar wel al heel wat keren de zomervakantie doorbrachten. Ook zij zijn contractpension geworden. Dus wijken we uit naar Houthem-Sint Gerlach.

Van daar wandelen we op we op een dag langs de Geul naar onze oude stek. 'We zijn er kind aan huis', zegt ma. Als ik er ben, mis ik alles: het roeien en vissen bij kasteel Chaloen, de houten forellenfuik bij de slotgracht, de speelwei met de andere jongens. En Martha, die onnavolgbaar romig tijdens het avondmaal kan vragen: 'Heefd-u-van-allas-genoejg?'

In de keuken mogen we via het doorgeefluik kijken naar de pensiongasten. Indische mensen, zoals ma ook dit keer weer zegt. Ik ben verbijsterd: de eetzaal zit vol met vrouwtjes in sarong en kebaya. En overal staan petroleumstelletjes waarop ze koken. Het lijkt op de kampong van de wandkaarten op school. Alleen de missionaris ontbreekt. Ik voel me ontdaan en bedenk dat deze landgenoten hier zijn en tegelijkertijd ver weg.

's Avonds spreken mijn ouders in Houthem-Sint Gerlach na afloop van de avondmaaltijd met een ander echtpaar. Dat stel heeft een dochter van mijn leeftijd en wij worden verondersteld samen te gaan spelen. Haar vader komt ook uit Indië en hij ziet er net zo blank uit als wij. Toch heeft hij in het Jappenkamp gezeten. Ik vind zijn verhalen spannend, zeker als we in zijn mond mogen kijken naar de plek waar de Jap wat kiezen uit de rij heeft geslagen.

Als ik veel later voorzitter ben van een Indische-Nederlandse vriendschapsvereniging, kan ik een boek schrijven over contractpensions en uitgeslagen tanden. Ik weet niet welke van de twee zaken voor de betreffende personen het meest beschamend is.

woensdag 14 november 2012

Rememberance Day 2012

Drie jaar geleden vroeg een Engels echtpaar me op 11 november naar het bijzondere karakter van die dag. Als Bosschenaar stond ik net op het punt om lyrisch uit te pakken over carnaval en Oeteldonk, toen de twee ernstige gezichten aan de andere kant van de tafel me op andere gedachten brachten. 'Waaraan denken jullie?', vroeg ik. Beide lieden bleken stomverbaasd te staan over het feit dat Nederland het eind dan de Eerste Wereldoorlog niet herdacht. 'Wij waren neutraal', gaf ik enigszins verbluft als verklaring. Eerder had niet stilgestaan bij de mogelijkheid dat 11/11 nog een andere betekenis zou kunnen hebben dan de eerste stap naar carnaval.

Op 11 november 2012 staat we in Londen te wachten op de tweede stoet die dit weekend door Westminster gaat. Vandaag een parade van veteranen, betrokken bij Britse gevechtshandelingen. Het is 'Rememberance Day', waarbij alle gevallenen herdacht worden. Helemaal 'bijgepraat' door onze reisgenoten die deze stoet al een aantal jaren eerder voorbij zag komen, wachten wij op de majesteit. Die komt even later samen met prins Philip voorbij rijden, richting Whitehall. We 'noteren' ook prinses Ann, prins Willam en vrouw Kate.

Om 11.00 klinkt een kanonschot waarna twee minuten stilte volgen. Geen Damschreeuwers: respect en discipline alom. Na de volgende knal kan de ceremonie beginnen met een kranslegging door koningin en prinsgemaal.

We hebben een plek gevonden in de Great George Street, in de buurt van het startpunt. De optocht blijkt van een veel soberder karakter dat die van zaterdag. Minder muziek, meer ernstige gezichten. Onder applaus van het publiek marcheren de veteranen voorbij, regiment na regiment. Mannen en vrouwen van alle leeftijden. Bijna zonder uitzondering in uniform en voorzien van decoraties. Een aantal in rolstoel vanwege hun leeftijd, anderen vanwege de opgelopen verwondingen. Onder die laatsten bevinden zich enkele jongemannen die gelet op hun leeftijd in Afghanistan gediend moeten hebben. Triest.

De uitmonstering is kleurrijk. Kenners zullen de legeronderdelen wel kunnen identificeren. Helemaal opvallend is een groep voorzien van wit-roze Arabische hoofddoeken. Ik denk aan Lawrence van Arabië wiens graf we voorgaande dag in de crypte van St. Paul's Cathedral zagen. Er komt ook een groep Gurkha's voorbij, een legeronderdeel waarover ik in de jaren ’50 verhalen hoorde vanwege hun dappere optreden tegen de communisten in Maleisië. In die tijd woonde mijn oudste zus en haar gezin in Singapore en met de Koude Oorlog als decor, ben ik hun naam nooit vergeten.

‘Poppy Day’: een dag vol levende Britse traditie.

maandag 12 november 2012

The Lord Mayor’s Show 2012


Dit weekend kent Londen twee optochten. De eerste gaat op zaterdag 10 november richting en door Westminster. Op het eind van de rit moet de burgemeester van de 'City of London' langsgereden worden, want om zijn huldiging gaat het. De persoon in kwestie bekleedt de functie een jaar en over 12 maanden wordt langs deze route zijn opvolger toegejuicht.

Deze blijk van waardering aan 'het hoogste gezag' - The Lord Mayor’s Show - bestaat al sinds 1215. In Westminster huisde toen al de koning, waaraan de eerste burger trouw kwam zweren. Dankzij onze reisgenoten hebben wij weet van deze curieuze traditie en staan we als kwartet tegen 11.00 uur bij St. Paul's Cathedral in een lichte drup achter de hekken te wachten op wat komen gaat.

De plu's kunnen weg en iets na elven verschijnt het eerste muziekkorps. De kolbakken lijken de deelnemers het zicht te ontnemen. Da's schijn: niemand loopt of speelt uit de maat.

Vervolgens worden we een uur lang getrakteerd op groepen die allerlei geledingen, organisaties en clubs vertegenwoordigen. En als het kan, doen ze iets bijzonders, te voet, op de fiets, met auto, achter op een aanhangwagen, op de motor. Drie keer komt een variatie op Abba voorbij, we zien afgevaardigden van gilden, scholen, bevolkingsgroepen, Lions, loodgieters, legeronderdelen, goede doelen. Aan bands geen gebrek. Het is een bonte en vermakelijke stoet.

Na een uur neemt het aantal oude auto's toe. Kwamen de deelnemers tot nog toe uit alle windrichtingen, de inzittenden blijken nu op een enkele uitzondering na, blank en van de mannelijke kunne. Dan eindelijk verschijnt de gouden koets met de burgemeester.

Ordelijk verlaat het duizendkoppige publiek de straten en wij begeven ons naar St. Paul's Cathedral.

Op het internet wordt al afgeteld naar de volgende editie van deze optocht. 

woensdag 7 november 2012

Balkonvisjes


Op een dag zit er een nieuwe jongen bij ons in de vierde klas. Hij woont bij mij om de hoek. Vanuit de achtertuin kan ik hun balkon zien. Hij komt uit Indonesië waar zijn vader militair was. De kranten staan vol met verhalen over Nederlanders die alsnog naar hier komen. Spijtoptanten heten die. Een moeilijk woord.

Er zijn ook nog twee broertjes. Zijn moeder ben ik nog niet tegengekomen. Dat gebeurt pas als ik na school bij hun thuis ga spelen. Zijn ma lijkt wel een meisje, lacht veel en heeft kleurrijke kleren aan. Ze is mooi en met zo’n dame wil ik later trouwen. De moeder heeft veel weg van de vrouwen op de postzegels uit Singapore. In die stad woont mijn oudste zus en ze stuurt brieven met foto's. De zegels week ik van de enveloppen en doe ze in een boek. Soms schrijft ze uit Johore.

Of ik honger heb. Tuurlijk, als je negen bent, waarbij ik wel wil weten wat. Een loempia. Dat ken ik niet, want die heb ik nog nooit op. Dan krijg ik een gebakken loempiavel recht uit de pan. Een soort pannenkoekje met een aparte smaak, denk ik. Er komt ook een glas met donkere limonade op tafel en dan drink ik voor het eerst van mijn leven Coca-Cola. Net of dat spul uitzet in mijn mond. Best lekker.

Dan gaan we in de gang spelen. Misschien is mijn moeder wel in de tuin. Om hier van de tweede etage naar haar te zwaaien, loop ik door de keuken naar het balkon. Ik kijk naar onze kant; ma is er niet. Boven mijn hoofd bungelen kleine visjes aan een touw. Kennelijk moeten die nog wat drogen. Mijn pa brengt ook regelmatig karper of snoek mee en die beesten verdwijnen naar de koelkast. Zouden die visjes die in de zon hangen te blikkeren nog te eten zijn?

Als ik thuiskom, vraagt ma waar ik gespeeld heb. Op mijn antwoord reageert ze met: 'Bij die Indische Indische mensen?'. Ik zeg 'ja' en er hangen visjes op het balkon te drogen.

Wanneer ik later in Indonesië rondreis, zie ik overal visjes die aan lijnen en op rekken in de zon gedroogd worden. Balkonvisjes. 

zaterdag 27 oktober 2012

Opwaarderen

Deze tekst stond 28 oktober 2012 in de Bossche Omroep, als column bij de rubriek 'Onder de Boschboom'

De gastvrije Bossche overheid ziet graag ondernemers naar de stad komen. Ze creëren arbeidsplaatsen, brengen geld in het laatje, zijn mogelijke sponsoren voor allerlei evenementen. Da's niet alleen van nu: vroeger was het niet anders. Nou, dus niet helemaal, want toen ene Gerard Philips eind negentiende eeuw voor de poort stond, werd hem de kortste weg naar Eindhoven gewezen.

Er zijn ook Bossche ondernemers die hun heil elders zoeken. Interessant vind ik de stadsgenoten die in de zestiende en zeventiende eeuw naar Sevilla trokken om daar hun geluk te beproeven. Hun namen en die van anderen uit het hertogdom zijn opgeslagen in registers die zich in ons land en elders bevinden. De Vlaming Eddy Stols noemt ze in zijn gelijknamige studie uit 1971 ‘De Spaanse Brabanders’. Sevilla, daar was het toen te doen: een centrum voor levendige handel, kunst en cultuur. De metropool - want zo mag die zuidelijke havenstad in die tijd best genoemd worden - trok veel buitenlanders aan: Italianen, Portugezen en ook mensen uit onze contreien. Iemand heeft uitgerekend in hoeveel cafés er geïmporteerd bier getapt werd. Opzienbarend? Ja, want dat verdween in de kelen van Nederlandssprekende cliënten. Zeker in die tijd dronk een echte Spanjool wijn. De rode drank verklaarde hun donkere uiterlijk, was een theorie; licht bier leidde tot een witte huid en blond haar.

Een aantal van die landverhuizers kwam uit dus onze stad. We kunnen niet meer navragen waarom zij ‘derwaarts trokken’. Eén ding zal als magneet gewerkt hebben: de mogelijkheid om in Sevilla bij het Casa y Audiencia de Indias een vergunning te krijgen om naar Nieuw-Spanje af te reizen: Amerika.



De Bosschenaren om wie het gaat, kwamen uit de toentertijd meest noordelijke Spaanse gewesten: De Spaanse Nederlanden, vaak aangeduid als ‘Flandes’, Vlaanderen. Hoewel ze als Spaanse Brabanders rijksgenoten waren, betekende dat - eenmaal in het ‘moederland’ - niet automatisch een enkeltje richting het nieuwe land. Onze stadsgenoten moesten zich laten opwaarderen tot Sevilliaan. En de kortste route was om een dame uit die gemeente te huwen.

Ik sluit echte amoureuze gevoelens niet uit en denk tegelijk aan de tekst van Jaap Fischer: ‘Het was niet uit liefde, het was om je geld; je was niet mooi, maar welgesteld’. In elk geval lukt het de volgende Bosschenaren om in de eerste helft van de zeventiende eeuw het poorterschap van Sevilla te bemachtigen: Juan Tholincx dan wel Tolinque, Jacques Filter en Jorge Duarte Putershouch. Het mag duidelijk zijn dat hun namen in de registers aldaar behoorlijk verspaanst zijn. Ik neem mijn eigen familienaam maar als voorbeeld: die ziet er daar soms ook erg vreemd uit. Hoe dan ook, die Juan Tholincx - Jan Teulings? - wist het ver te brengen. Vier jaar na zijn naturalisatie stierf hij in Mexico.

Tekenend voor die tijd is het verhaal van Bosschenaar Jan de Weer. Hij bereikte in 1640 de stad Sevilla. Op dat moment was zijn geboortestad al elf jaar niet meer in Spaanse handen. Toen hij zich probeerde aan te passen aan de lokale ‘lifestyle’, achtte hij zichzelf - om het met een hedendaags woord te zeggen - ‘underdressed’. Dus vroeg hij in een brief het thuisfront een donatie te doen om hem daar passende kledij aan te laten schaffen.

Van Juan Tholincx weten we zeker dat hij de overkant van de Atlantische Oceaan bereikte. Hij  werd, volgens de annalen, in het jaar 1640 begraven in Mexico.

Zwijnwijn

Het vliegtuig brengt ons van Amsterdam naar Palma de Mallorca. Op Schiphol blijkt dat we via Murcia vliegen. Nou ja, met die extra hoek krijgen we anderhalf uur meer tijd om te lezen. De jongedame is op pagina zoveel van ‘Tonio’ en ik haal de weekendeditie van NRC voor de dag. Met in een bijlage van 22-23 september 2012 ‘De Kleine Hamersma’. Een beschrijving van 101 betaalbare supermarktwijnen. Da's mooi: lekker en goedkoop. Boeiend ook. Voor ik het weet, zegt mijn reisgenootje dat we d'r bijna zijn. Vanaf grote hoogte zien we de lichtjes van Palma de Mallorca, de hoofdstad waar we later die week op rak zullen gaan.

Eenmaal weer thuis, fiets ik langs wat grootgrutters met een keuze uit Hamersma's keuzes op mijn iPhone. Bij de Jumbo bestudeer ik bij het vak ‘rood’ een vignet met daarop een varken. Wat heeft dit beest te maken met wijn? La Granja betekent boerderij. De connectie met de deze 'vino tinto' ontgaat me. Volgens Hamersma's relaas gaat het om heerlijke Tempranillo. Met die druif - mijn rode favoriet - is succes verzekerd. Waarom nou dat zwijn als afbeelding? Hamersma suggereert dat deze wijn wel een uitstekend zou passen bij varkensvlees.

In het schap staan nog meer producten van La Granja. Met andere boerderijbeesten. Wat een durf. Of gewoon stom. Gewiekst dan? Ik neem een proefles mee naar huis die we dezelfde avond soldaat maken bij salade met affettati, snijwaren. Magnifiek. En dat voor 3,99.

De volgende dag peddel ik opnieuw naar de Jumbo. Met twee volle fietstassen wijn ga ik daar weg. Het belooft een interessante reeks trips te gaan worden langs Neerlands kruideniers, met de NRC's bijlage als gids. Op zoek naar nog meer 'zwijnwijn'. Morgen ga ik naar de HEMA. Lekker.

maandag 22 oktober 2012

Zwemkom

'Ons dorpje Capelas heeft een zwemkom. Die stamt uit 2008 en de constructie is praktisch en aangenaam. Naast een bestaande kromming in de basalten klif is een soortement krib in de Atlantische Oceaan aangelegd waardoor het geheel iets weg heeft van een krabschaar.

In de kom kun je zwemmen zonder al te veel last van de aanstormende oceaanbranding. Bovendien is er, zeker tijdens opkomend water, sprake van een spectaculair golfslagbad. Een fascinerend gezicht. We brengen er zondag 14 oktober 2012 door, bij zonnig en warm weer. Ook dat blijkt dus mogelijk bij de Azoren.

We zoeken regelmatig het water op via een aflopende betonnen baan zoals je die ook bij een pontje vindt. Daar waar de ondergrond spiegelglad is van de algen, bieden een stalen leuning en wat touwen steun. Die voorzieningen blijken hard nodig; jong en oud maken er gebruik van.

De zwemkom blijkt een trefpunt voor de plaatselijke bevolking. Hele families vermaken zich in de zon, kletsen, zwemmen en de meesten gaan na hun duik uitgebreid met shampoo aan de slag onder de douche.

Het barst er van de vissen. We zien ze vlak voor ons als we ons in het water begeven. Grote exemplaren springen ver boven het oppervlakte uit. Aan één zijde staan jongens met het nodige succes te vissen. We hoeven ons geen moment te vervelen en raken - ondanks de beschermende factor - verbrand.

Tegen 17.30 uur slenteren we naar het hotel, waar wij onze shampoo voor de dag halen. Een luie, warme en zonnige dag op de Azoren. Da's deze week nóg een reden om mijn jaren oude idee van alleen regen en mist rond deze eilanden positief bij te stellen. En morgenvroeg vliegen we weer naar huis.

 

zondag 21 oktober 2012

Ware passie

Tijdens ons verblijf hier op de Azoren, is Nederland steeds verder weg op mijn mentale kaart geraakt. Daartoe is alle reden: de letterlijke afstand van vier uur vliegen, twee uur tijdsverschil en vooral de aandacht die de subtropische omgeving vraagt. Ik loop hier de hele dag vol verwondering en uiteraard heel nieuwsgierig over het eiland. Misschien moet ik geheel in de tijdsgeest die niet in te tomen nieuwsgierigheid 'mijn passie' noemen. Dan heb ik er ook een, zeg maar.

São Miguel doet me denken aan Tenerife, terwijl de natuur hier het hele jaar door uitbundig groen blijft is en er slechts op bescheiden schaal sprake is van toerisme. Vlak voor ons vertrek citeerde mijn vrouw: ‘Dankzij de afwezigheid van strand en zonzekerheid zijn de Azoren het lot van de costas bespaard gebleven’. Overigens lijkt het Spaans, is het Portugees en noemt zich 'Azoriaans'. Er valt veel te ontdekken, waarbij ook dit keer de reis naar buiten een reis naar binnen is.

Vandaag, zaterdag 13 oktober zijn we in de hoofdstad Ponta Delgada. Met de lijndienst, die in de stad iets weg kreeg van een achtbaan. Het is 11.00 uur broeierig warm, 26°C met regen op komst.

Bij het VVV krijgen we de suggestie voor een stadswandeling. Ponta Delgada is een havenstad die als een lappendeken in elkaar geflanst lijkt. We gaan op zoek naar de krenten in de pap.

We beginnen met de overdekte markt voor groente, vlees en vis. Vandaar gaat het richting het 'bellevue' bij de hooggelegen kerk van de Moeder Gods. Daar ziet mijn vrouw op de trapmuur een tekst waarin haar het woord Brederode opvalt. ‘Onze’ Brederode, van ‘De klucht van de koe’ en ‘Spaansen Brabander’? Dat wordt napluizen.

De volgende bestemming wordt de botanische tuin ‘Jardim José do Canto’ op eeuwenoude familiegrond. Imposante bomen.

In een scherpe zon op zoek naar een plek om te lunchen, vinden we een aantrekkelijk restaurant. Het heet Alcides, voorheen Atlantico; al 50 jaar van dezelfde eigenaar. Binnen is het aangenaam, met op dat moment alleen Portugese gasten.

We kiezen regionale gerechten: kaas met jam, gebakken lever en stokvis. En witte wijn, Frei Gigante van het eiland Pico, waar Frei Pedro Gigante aan het eind van de 15de eeuw een begin zou hebben gemaakt met de wijnbouw.
Het dessert is bavarois van maracudá: passievrucht. De hele week al eten we maracudá-joghurt, drinken we frisse maracudá-limonade en nu is er dan ook een toetje van. Als digestief vraag ik om een likeur. En wat denk je: ook gemaakt van de passievrucht. Ik krijg dit drankje van het huis.

's Avonds google ik op de Portugese Brederode. Die blijken er heel wat te zijn. 'Gewone' en adellijke, in Brazilië en Portugal. Die van dat opschrift bij het godshuis, blijkt in 1815 als militair gouverneur betrokken bij werkzaamheden aan de heuvel van de kerk Mãe de Deus. Deze bestuurder heet José Teixeira Homem de Brederode. 'Heer van Brederode'.

Ik sprokkel woorden bij elkaar voor de vertaling van de tekst. Het lijkt wel of er ook gedateerde vormen in voorkomen. Zo kan 'els' het huidige pesoonlijke voornaamwoord 'eles' zijn: 'zij' meervoud. Tenslotte vraag ik de hulp van het meisje achter de hotelbalie. Na enig gepuzzel lijkt de boodschap dat 'nadat Brederode gesproken had, het volk verheugd begon te applaudisseren'.

Voor wie het onderzoek naar familienamen een 'ware passie' vormt: over hoe de naam overstak naar Portugal blijkt een boek te bestaan met als titel 'Brederode: da Holanda a Portugal.