Ik dender over het fietspad en probeer overstekende slakken niet onder mijn skates te vermoezelen. Sommige slomo's hebben eerder deze dag de overkant niet gehaald: het gladde asfalt vertoont de nodige bruine 'klèdders'. Die moesten het dus 'besniete'. 'Besniete', bezuren. 'Het Bosch van mijn generatie wordt een soortement geheimtaal', filosofeer ik langs de Rottedijk bij Moerkapelle; ver van huis dus. In de oude hertogstad kijken jongeren verweesd rond bij woorden als 'dèbbere', 'begaaie' en 'akkedere'. Is dat erg? Dat weet ik niet. Naarmate ik ouder wordt, krimpt het aantal zekerheden.
Het Bosch is ook een 'oppoetstaal': sommige verschijnselen willen we niet laten verdwijnen, dus gebruiken we ze met enige nadruk. 'Koekwaus', 'Affesere', 'Aanrikkemedere'. Na het tunneltje onder de A12 denk ik aan 'Koekerèl'. Da's ook zo'n woord. Het komt volgens de grote dialectkenner Toon Weijnen voor in zuidoostelijk Nederland als 'koekerel, kokerel, kokernel, kokkerel en konkernol'. Het betekent 'tol'. In Den Bosch heten de jonge muzikanten van de hofkapel die de Jeugdprins begeleidt 'Koekerèlle'. In Hasselt (Vlaams-Limburg) is een gelijknamige carnavalsvereniging.
Het slakkenkerkhof ligt achter me. Zouden ze hier ook koekerèllen of wordt hier getold? De herkomst van het woord 'koekerèl' is een puzzel. De basis is het 16e eeuwse 'kokerol', een benaming voor 'slakkehuis'. Dezelfde Toon Weijnen wijst in de woordgenealogie twee familietakken voor 'kokerol' aan. De ene heeft als stammoeder het Spaanse 'caracol' en de andere het Oudfranse 'cacarol'of 'caquerole', allebei ook 'slakkehuis'. Dus wie 'koekerèl' zegt, hanteert 'cultureel erfgoed'.
Aan cultureel erfgoed is hier geen gebrek: in de wazige en warme ochtend kan een deel van de einder zó door een 17de-eeuwse meester op het doek gezet zijn. Beentje over in de bocht bij de Rottemeren denk ik aan 'caracollen', de Vlaamse benaming voor wulken, zeeslakken. Gekookt moeten ze erg lekker zijn. Als ik dat woord voor me zie, hoor ik automatisch het liedje van de 'vier weverkes die ter botermarkt gingen'. Inderdaad: 'djikkedjakke, kèrrekollekes, klitsklets'. Zo herinner ik mij de tekst en even zo vrolijk heb ik dat van die 'kèrrekollekes' zelf verzonnen. In het Spaans is een caracol een slak en een escalera de caracol een wenteltrap. Zal ik naar de Spaanse Polder doorskaten? Lijkt me wat ver weg.
Hoe dan ook: de koekerèl is een drijftol. Een houten paddestoelvormig geval met ijzeren punt dat wordt voortgedreven met een zweepje. Vanwege de overeenkomst met een slakkehuis zou de naam ontstaan zijn. Tollen kinderen nog? Het is een zonovergoten zaterdagochtend en wat maak ik me nou druk over 'zonne koekerèl'. 'Koekwaus dègge d'r bent!'
Zie ook: http://bosschebladen.nl/media/pdf/1999-2Moerstaal.pdf
woensdag 31 augustus 2011
maandag 29 augustus 2011
'Kromgebogen over zijn stuur'
Vaak vinden de bekende grote Nederlandse stromen hun oorsprong in een of ander buitenland. De bescheiden Rotte, waaraan de wereldhavenstad Rotterdam zijn naam dankt, begint gewoon in 'hier', in Moerkapelle, om precies te zijn. Zoals de Amstel en de Zaan is deze waterweg een veenrivier. Volgens de definitie 'een in laagveengebied ontstaan traagstromend riviertje'. Daar werkt de zompige omgeving als een spons die het water via het laagste punt afvoert. Zoiets dus. Als ik maandagmiddag aan 'de bron' van de Rotte sta, is daar weinig spectaculairs aan te ontdekken. Veel riet en daartussen het begin van een watertje dat richting Maas gaat. Nog niet eens een bordje voor de 'moeder van Rotterdam'!
Naast dit beginstuk liggen wel zes afgeknotte molens. Eéntje heet 'De Oorsprong'. Vanaf 1924 gaan ze opzettelijk zonder bovenwerk door het leven wanneer elektrisch aangedreven gemalen hun taak overnemen. Vanaf dan wordt de polder 'De Honderd Morgen' zonder windwerken drooggehouden. In dit waterrijke gebied barst het overigens van die afgeknotte exemplaren. Ze zijn bijna allemaal woonhuis. Ook de zes hier aan de Rottedijk.
'De Honderd Morgen' - ook 'Wilde Veenen' genaamd - staat model voor het landschap waar ik als Brabo van het zand al dagen doorheen fiets. In dit stuk land bij Moerkapelle wordt in de 17de eeuw het veen weggebaggerd voor de 'turfindustrie'. De uitgediepte stukken lopen vol water tot een merengebied van enkele honderden hectaren. Ik 1644 start op particulier initiatief het werk aan de 'droogmakerij'. In hun volle glorie zorgen de zes molens aan deze dijk, samen met een zevende exemplaar elders, voor de waterhuishouding van 592 ha 'Honderd Morgen'. Tot 1924 dus, want dan krijgt Moerkapelle elektriciteit.
Ik trap verder naar Zoeterwoude-Dorp. Op zo'n rechte weg langs weer een turfvaart moet Boudewijn de Groot tot de tekst gekomen zijn: 'Hoe sterk is de eenzame fietser die kromgebogen over zijn stuur tegen de wind zichzelf een weg baant?' Een inspirerend landschap.
.
Naast dit beginstuk liggen wel zes afgeknotte molens. Eéntje heet 'De Oorsprong'. Vanaf 1924 gaan ze opzettelijk zonder bovenwerk door het leven wanneer elektrisch aangedreven gemalen hun taak overnemen. Vanaf dan wordt de polder 'De Honderd Morgen' zonder windwerken drooggehouden. In dit waterrijke gebied barst het overigens van die afgeknotte exemplaren. Ze zijn bijna allemaal woonhuis. Ook de zes hier aan de Rottedijk.
'De Honderd Morgen' - ook 'Wilde Veenen' genaamd - staat model voor het landschap waar ik als Brabo van het zand al dagen doorheen fiets. In dit stuk land bij Moerkapelle wordt in de 17de eeuw het veen weggebaggerd voor de 'turfindustrie'. De uitgediepte stukken lopen vol water tot een merengebied van enkele honderden hectaren. Ik 1644 start op particulier initiatief het werk aan de 'droogmakerij'. In hun volle glorie zorgen de zes molens aan deze dijk, samen met een zevende exemplaar elders, voor de waterhuishouding van 592 ha 'Honderd Morgen'. Tot 1924 dus, want dan krijgt Moerkapelle elektriciteit.
Ik trap verder naar Zoeterwoude-Dorp. Op zo'n rechte weg langs weer een turfvaart moet Boudewijn de Groot tot de tekst gekomen zijn: 'Hoe sterk is de eenzame fietser die kromgebogen over zijn stuur tegen de wind zichzelf een weg baant?' Een inspirerend landschap.
.
zondag 28 augustus 2011
Bossche taal (5); geen woord Frans
Het Bosch gaat prat op zijn Franse woorden. Er zijn meer stadstalen die dat doen. Het Maastrichts bijvoorbeeld, of het Leids. In de 'sleutelstad' waar onze koningin haar kreukloze uitspraak vandaan zou hebben, moet 'permetasie' - familie zijn van - ook bestaan. En wij maar denken dat 'permetaosie' (van parentage) typisch voor het Bosch is.
Iets kan er 'verbèllemond' bijliggen. Een tuin bijvoorbeeld, waarin lang niet gewied is. Iemand kan tijdens het klussen een voorwerp verklooien. 'Verbèllemonde' dus. 'Belle' noch 'monde' komt uit het Frans, maar uit het Nederlands van tijden geleden. Het eerste betekent 'slecht', zoals in balsturig, en het tweede 'rentmeester zijn'. Die laatste betekenis heeft het oorspronkelijke 'vermomboren': vertegenwoordigen. Iemand die iets 'verbèllemont', past dus slecht op de zaak.
Sjamberloek. Mijn oudste zus die geruime tijd in Singapore woonde, had mijn vader een kamerjas cadeau gedaan. Een zijden geval met oosterse motieven. Wij noemden dat kledingstuk een 'sjamberloek'. Pa droeg het op ontspannen momenten, zoals na het bad. Dan ging hij gehuld in aftershave en zijn sjamberloek lekker zitten lezen in zijn 'essesair', zijn luie stoel. Die stond in de huiskamer, de 'chambre' dus, leerde ik in de zesde klas tijdens de Franse les. Kamerjas heeft niks met chambre te maken: het woord blijkt Turks.
'Essesair' dan? Ik weet dat wij die term tientallen jaren gebruikten voor de luie stoel die vader cadeau kreeg. Het ding heeft nog een periode als erfstuk bij mij dienst gedaan tot ik het met een achterneefje kachelhoutjesklein naar het stortje bracht. 'Essesair', wat klinkt dat Frans. Maar ja, mijn ouders spraken geen Engels. En wat doe je dan met 'easy chair'? Juist, in zitten en denken: wat een fijne 'essesair'.
Iets kan er 'verbèllemond' bijliggen. Een tuin bijvoorbeeld, waarin lang niet gewied is. Iemand kan tijdens het klussen een voorwerp verklooien. 'Verbèllemonde' dus. 'Belle' noch 'monde' komt uit het Frans, maar uit het Nederlands van tijden geleden. Het eerste betekent 'slecht', zoals in balsturig, en het tweede 'rentmeester zijn'. Die laatste betekenis heeft het oorspronkelijke 'vermomboren': vertegenwoordigen. Iemand die iets 'verbèllemont', past dus slecht op de zaak.
Sjamberloek. Mijn oudste zus die geruime tijd in Singapore woonde, had mijn vader een kamerjas cadeau gedaan. Een zijden geval met oosterse motieven. Wij noemden dat kledingstuk een 'sjamberloek'. Pa droeg het op ontspannen momenten, zoals na het bad. Dan ging hij gehuld in aftershave en zijn sjamberloek lekker zitten lezen in zijn 'essesair', zijn luie stoel. Die stond in de huiskamer, de 'chambre' dus, leerde ik in de zesde klas tijdens de Franse les. Kamerjas heeft niks met chambre te maken: het woord blijkt Turks.
'Essesair' dan? Ik weet dat wij die term tientallen jaren gebruikten voor de luie stoel die vader cadeau kreeg. Het ding heeft nog een periode als erfstuk bij mij dienst gedaan tot ik het met een achterneefje kachelhoutjesklein naar het stortje bracht. 'Essesair', wat klinkt dat Frans. Maar ja, mijn ouders spraken geen Engels. En wat doe je dan met 'easy chair'? Juist, in zitten en denken: wat een fijne 'essesair'.
donderdag 25 augustus 2011
Turf
De Zevenhuizense Verlaat is een sluisje dat de Rotte verbindt met de Hennipsloot en de Ringvaart om de Zuidplaspolder. Het is een curieuze plek, acht kilometer ten noorden van Rotterdam. De voorziening stamt uit 1740, de vaarwegen liggen respectievelijk 1,00 en 2,15 m onder NAP en er staat de Eendrachtsmolen. Het ligt wat afgelegen en er worden geen busladingen Japanners en Chinezen naartoe gesleept, maar het geheel levert een oer-Hollandsch plaatje op.
Op een bord lees ik dat die Rotte vroeger het laagstgelegen punt was in de wijde omtrek. Moeilijk voorstelbaar, want nu ligt de stroom meters boven de omringende polders. Zó hoog, dat op een bepaald stuk een brede sloot zeker een meter lager eraan parallel loopt. En met daarnaast, ook weer lager, nog een flinke plas. Waterhuishouding op drie niveaus dus.
Die Rotte komt op een gegeven moment boven het maaiveld uitsteken, wanneer in de zestiende eeuw op grote schaal in het landschap ingegrepen wordt. Volgens datzelfde bord gaat het om turfwinning. De naam van het nabijgelegen Moerkapelle herinnert daar nog aan. Als het laagveen verdwijnt, ontstaat er een merengebied dat vervolgens grotendeels weer een 'droogmakerij' wordt: poldergebied dus. Om dit watervrij te maken en te houden, komen er veel molens. Tegenwoordig zijn er de gemalen.
Als ik als 'jongen van het zand en de bossen' op donderdagmorgen door deze omgeving skate, bedenk ik me dat de turfwinnerij hier gigantische afmetingen moet hebben gekend.
's Middags fiets ik naar Delft. Daar is het markt en de plantenafdeling staat op de Brabantse Turfmarkt. Ik laat me vertellen dat in de vijftiende eeuw op die plek turf uit Brabant aangevoerd werd met schuiten die geboomd werden. Voor die tijd moet dat een gigantische logistieke opgave zijn geweest. Turf, nooit geweten dat het afgraven daarvan zo'n gezichtsbepalende handel was. Zo zie je maar dat skaten en fietsen iemands horizon kunnen verbreden.
Op een bord lees ik dat die Rotte vroeger het laagstgelegen punt was in de wijde omtrek. Moeilijk voorstelbaar, want nu ligt de stroom meters boven de omringende polders. Zó hoog, dat op een bepaald stuk een brede sloot zeker een meter lager eraan parallel loopt. En met daarnaast, ook weer lager, nog een flinke plas. Waterhuishouding op drie niveaus dus.
Die Rotte komt op een gegeven moment boven het maaiveld uitsteken, wanneer in de zestiende eeuw op grote schaal in het landschap ingegrepen wordt. Volgens datzelfde bord gaat het om turfwinning. De naam van het nabijgelegen Moerkapelle herinnert daar nog aan. Als het laagveen verdwijnt, ontstaat er een merengebied dat vervolgens grotendeels weer een 'droogmakerij' wordt: poldergebied dus. Om dit watervrij te maken en te houden, komen er veel molens. Tegenwoordig zijn er de gemalen.
Als ik als 'jongen van het zand en de bossen' op donderdagmorgen door deze omgeving skate, bedenk ik me dat de turfwinnerij hier gigantische afmetingen moet hebben gekend.
's Middags fiets ik naar Delft. Daar is het markt en de plantenafdeling staat op de Brabantse Turfmarkt. Ik laat me vertellen dat in de vijftiende eeuw op die plek turf uit Brabant aangevoerd werd met schuiten die geboomd werden. Voor die tijd moet dat een gigantische logistieke opgave zijn geweest. Turf, nooit geweten dat het afgraven daarvan zo'n gezichtsbepalende handel was. Zo zie je maar dat skaten en fietsen iemands horizon kunnen verbreden.
woensdag 24 augustus 2011
Bossche taal (4); wereldbeeld
Lange tijd woonden wij op de Aartshertogenlaan. Zonder enige notie naar wie die straat vernoemd was, hadden wij het over Aartsetógelaan, maar dat doet er nu niet toe.
Na zijn pensioen ging mijn pa regelmatig 'op z'nne rèn-tèn', op pad dus en niet voorspelbaar was of hij op tijd thuis zou zijn voor middag- of avondmaal. Mijn moeder stond dus met enige regelmaat voor het raam om te kijken of 'd'rre mens' onderhand naar huis toe kwam. In de regel wist hij de bijeenkomst waar hij zonodig bij moest zijn op tijd te verlaten. Maar ja, 'onderwege' was er altijd wel een onderwerp om met deze of gene te bespreken. Dan stond hij op tien meter van de deur verwijderd met weidse armgebaren te discussiëren. Mijn moeder zei dan: 'Ziet 'm daor toch 's staon te klasjenere'. Wij keken en dachten: 'Ouwehoer nouw nie zô lang, want we hebbe honger'.
'Klasjenere', Brabants en Bosch voor 'gewichtig praten'. Mijn peetoom Jan van den Broek gebruikte dat woord graag en ik denk met name aan hem als ik het zelf uitspreek. Tijdens een interview, meer dan 40 jaar geleden, op zoek naar de Bossche stadstaal registreerde ik het in zijn verhaal over de straat waar hij als kind woonde: Achter het Stadhuis. Door een toeval kwam ik daar ook ter wereld, maar dat doet er nu niet toe.
In zijn jonge jaren liepen joodse Bosschenaren via Achter het Verguldt Harnas naar de synagoge. Volgens zijn beschrijving hadden ze de hele breedte van de stoep nodig om zich 'al klasjenerend' in de richting van hun gebedshuis te begeven.
'Klasjenere heeft taalkundig geen jiddische maar een romaanse oorsprong. Kernwoord is 'collatio' dat 'bij elkaar brengen' betekent. In de kostschool die ik bezocht werden 'wij' bij elkaar gebracht tijdens de boterham in de namiddag. In het Italiaans en het Spaans hebben ze het nog over respectievelijk de 'merenda' en 'merienda'. In principe was het dan de bedoeling dan wij onder het namiddageten ook een stichtelijk gesprek voerden. In die traditie kon 'collatiën' behalve gezamenlijk eten ook gezamenlijk discussiëren gaan betekenen. De gang van 'collationeren' naar 'klasjenere' zal linguïstisch voor ieder helder zijn.
'Klasjenere', een verdwijnend woord. Het zij zo, en hierbij is vastgelegd naar welke wereld dit werkwoord verwijst. En dat doet er wel degelijk toe.
Na zijn pensioen ging mijn pa regelmatig 'op z'nne rèn-tèn', op pad dus en niet voorspelbaar was of hij op tijd thuis zou zijn voor middag- of avondmaal. Mijn moeder stond dus met enige regelmaat voor het raam om te kijken of 'd'rre mens' onderhand naar huis toe kwam. In de regel wist hij de bijeenkomst waar hij zonodig bij moest zijn op tijd te verlaten. Maar ja, 'onderwege' was er altijd wel een onderwerp om met deze of gene te bespreken. Dan stond hij op tien meter van de deur verwijderd met weidse armgebaren te discussiëren. Mijn moeder zei dan: 'Ziet 'm daor toch 's staon te klasjenere'. Wij keken en dachten: 'Ouwehoer nouw nie zô lang, want we hebbe honger'.
'Klasjenere', Brabants en Bosch voor 'gewichtig praten'. Mijn peetoom Jan van den Broek gebruikte dat woord graag en ik denk met name aan hem als ik het zelf uitspreek. Tijdens een interview, meer dan 40 jaar geleden, op zoek naar de Bossche stadstaal registreerde ik het in zijn verhaal over de straat waar hij als kind woonde: Achter het Stadhuis. Door een toeval kwam ik daar ook ter wereld, maar dat doet er nu niet toe.
In zijn jonge jaren liepen joodse Bosschenaren via Achter het Verguldt Harnas naar de synagoge. Volgens zijn beschrijving hadden ze de hele breedte van de stoep nodig om zich 'al klasjenerend' in de richting van hun gebedshuis te begeven.
'Klasjenere heeft taalkundig geen jiddische maar een romaanse oorsprong. Kernwoord is 'collatio' dat 'bij elkaar brengen' betekent. In de kostschool die ik bezocht werden 'wij' bij elkaar gebracht tijdens de boterham in de namiddag. In het Italiaans en het Spaans hebben ze het nog over respectievelijk de 'merenda' en 'merienda'. In principe was het dan de bedoeling dan wij onder het namiddageten ook een stichtelijk gesprek voerden. In die traditie kon 'collatiën' behalve gezamenlijk eten ook gezamenlijk discussiëren gaan betekenen. De gang van 'collationeren' naar 'klasjenere' zal linguïstisch voor ieder helder zijn.
'Klasjenere', een verdwijnend woord. Het zij zo, en hierbij is vastgelegd naar welke wereld dit werkwoord verwijst. En dat doet er wel degelijk toe.
maandag 22 augustus 2011
Bossche taal (3); elegance
In het Bosch zorgen de (in een voorgaande blog beschreven) lange a, e en o voor een zwaar klinkend 'basso continuo'. Voor een lichte toon zorgt tegelijkertijd een verzameling sprankelende woorden waarin de vernuftige geest doorklinkt van zowel de - meestal anonieme - bedenker als van de gebruiker.
Een voorbeeld hiervan is 'poep-en-piesvrij-jèske'. Op het eerste gehoor wat ordie, maar op het tweede gezicht neigend tot magistraal. Het gaat hierbij om de omschrijving van een korte herenjas, gemeenlijk 'bonkertje' genaamd. Je kunt er mee op de fiets zitten zonder dat de panden tussen de spaken liggen te flapperen. Handiger nog is - en dat suggereert de naam - dat de lengte van dit kledingstuk een vlekkeloos toiletbezoek garandeert. Ook wie hiervoor de vrije natuur opzoekt, hoeft tegen de boom of boven het gras, niet ook nog eens vanalles uit de 'splash zone' te houden. Ik ken het woord van moeder, en alleen al vanwege dit zelfstandig naamwoord ben ik haar dankbaar. Die warme nagedachtenis aan Riek van den Broek neemt toe als ik bedenk dat ook de volgende voorbeelden uit haar taalgebruik stammen.
Zij vond het niet vreemd of afwijkend wanneer wij een man tegenkwamen die - buiten carnavalstijd welteverstaan - zich om hem moverende redenen in vrouwenkleren had gehuld. Ze zag dat in een oogopslag, net zoals ze direct merkte dat wij stiekem gerookt hadden. Bij het zien van zo'n manspersoon zei ze: 'Kèk, daor lopt ‘nnen aangeklede vent’. Uiteraard bedoelde ze daarmee een als vrouw opgetutte kerel. Als ik in een flits een heer voorbij zie gaan die zich op nauwelijks opvallende wijze als dame voordoet, hoor ik het haar zeggen.
Een verdwijnend verschijnsel is de uitgetreden wereldlijke of reguliere dienaar van het geloof. Zoals een land zich kan afscheiden van het officiële staatsgezag, kan ook een persoon zich losmaken van een bestaande 'onderworpenheid'. Een kloosterzuster die haar habijt aan de wilgen hangt, of een mannelijke religieus die zijn kap over de haag deponeert, heet respectievelijk 'n afgescheje non' dan wel 'nnen afgescheje pœuter'. Non en pater hebben zich 'afgescheje' én ze 'zijn 'd'rmee afgescheje'. Dat laatste betekent ten oosten van Den Bosch dat iemand ergens mee opgehouden is. In dit geval dus met het volgen van de geroepen status.
Terwijl ik deze woorden schrijf, is de avond gevallen. Ik heb dit stukje tekst dus niet 'veur d'n doonkere' af kunnen ronden. Als één uitdrukking de elegance van de Bossche stadstaal in beeld brengt, is dat in mijn ogen of oren 'veur d'n doonkere'. 'Ja moeder, makt oeweige nie ongerust. Ik ben echt veur d'n doonkere thuis'.
Een voorbeeld hiervan is 'poep-en-piesvrij-jèske'. Op het eerste gehoor wat ordie, maar op het tweede gezicht neigend tot magistraal. Het gaat hierbij om de omschrijving van een korte herenjas, gemeenlijk 'bonkertje' genaamd. Je kunt er mee op de fiets zitten zonder dat de panden tussen de spaken liggen te flapperen. Handiger nog is - en dat suggereert de naam - dat de lengte van dit kledingstuk een vlekkeloos toiletbezoek garandeert. Ook wie hiervoor de vrije natuur opzoekt, hoeft tegen de boom of boven het gras, niet ook nog eens vanalles uit de 'splash zone' te houden. Ik ken het woord van moeder, en alleen al vanwege dit zelfstandig naamwoord ben ik haar dankbaar. Die warme nagedachtenis aan Riek van den Broek neemt toe als ik bedenk dat ook de volgende voorbeelden uit haar taalgebruik stammen.
Zij vond het niet vreemd of afwijkend wanneer wij een man tegenkwamen die - buiten carnavalstijd welteverstaan - zich om hem moverende redenen in vrouwenkleren had gehuld. Ze zag dat in een oogopslag, net zoals ze direct merkte dat wij stiekem gerookt hadden. Bij het zien van zo'n manspersoon zei ze: 'Kèk, daor lopt ‘nnen aangeklede vent’. Uiteraard bedoelde ze daarmee een als vrouw opgetutte kerel. Als ik in een flits een heer voorbij zie gaan die zich op nauwelijks opvallende wijze als dame voordoet, hoor ik het haar zeggen.
Een verdwijnend verschijnsel is de uitgetreden wereldlijke of reguliere dienaar van het geloof. Zoals een land zich kan afscheiden van het officiële staatsgezag, kan ook een persoon zich losmaken van een bestaande 'onderworpenheid'. Een kloosterzuster die haar habijt aan de wilgen hangt, of een mannelijke religieus die zijn kap over de haag deponeert, heet respectievelijk 'n afgescheje non' dan wel 'nnen afgescheje pœuter'. Non en pater hebben zich 'afgescheje' én ze 'zijn 'd'rmee afgescheje'. Dat laatste betekent ten oosten van Den Bosch dat iemand ergens mee opgehouden is. In dit geval dus met het volgen van de geroepen status.
Terwijl ik deze woorden schrijf, is de avond gevallen. Ik heb dit stukje tekst dus niet 'veur d'n doonkere' af kunnen ronden. Als één uitdrukking de elegance van de Bossche stadstaal in beeld brengt, is dat in mijn ogen of oren 'veur d'n doonkere'. 'Ja moeder, makt oeweige nie ongerust. Ik ben echt veur d'n doonkere thuis'.
zondag 21 augustus 2011
Scheveningse vissensatie
Sommige dingen moet je ééns in je leven meemaken. Nou, zo'n must is Simonis in Scheveningen. Daar kun je vis eten. Niet zomaar vis! Om te beginnen hebben ze er de lekkerste haring van Nederland volgens de test van het AD, versie 2011. Maar voor die prijswinnende categorie fietsen we daar op zaterdagavond 20 augustus niet heen. Eerder mocht ik er in goed gezelschap al lunchen met inktvisringen, Portugese sardientjes en kibbeling. Vanavond gaan de dames voor de mosselen en de kibbeling; ik voor de scholfilet.
Vanwege de ambiance hoef je er niet naartoe. D'r zitten ook geen stelletjes uren te kouten, hand in hand. Hier is het dooreten, terwijl de auto op de restaurantparkeerplaats staat, voor max. één uur. Ook wij fietsers hebben niet meer tijd nodig, Eenmaal aangekomen, ga ik braaf in de rij staan. De gebroeders Simonis hebben het strak georganiseerd. In no time kan ik mijn bestelling plaatsen. Nu nog een plaatsje zoeken. Binnen hangt het met de benen buiten. Ook op het overdekte terras is het mutjevol. Als ik daar een tafel heb gevonden, veroveren de meisjes een plek buiten. Perfect. De dienstertjes lopen met me mee en bedienen ons op welkome wijze. Goed geïnstrueerd zeg. Terwijl we bikken, blijft steeds nieuwe cliëntele de rij bij de kassa in stand houden.
Hoe weten ze deze gelegenheid te vinden? De onderneming heeft in Den Haag ook andere vestigingen, maar waarom komen de mensen juist naar deze hoek? Terwijl we de uitstekende visproducten met smaak verorberen, houdt die vraag ons bezig. Simonis zit hier aan de Visafslagweg 20 bij de Scheveningse haven in een volslagen visverwerkende industriële omgeving. Een omgeving van de categorie 'Kraak noch Smaak' en toch is het er druk. Staat het in het boek? Ook in dat van de buitenlandse toeroperators? We horen alle talen en iedereen eet vis. Simonis is kennelijk ook aan de andere kant van onze landsgrens een icoon.
Zoals gebruikelijk zijn ze vanavond weer ruimhartig in de maatvoering van de porties. Wij zijn geen tieners meer in de groei, dus is het buffelen in de wetenschap dat het wel wat veel is. Geeft niet: de kwaliteit is prima. Simonis - en ik ben er geen familie van - moet je meemaken. Je weet pas hoe vis kan smaken, als je hier gegeten hebt. De ultieme vissensatie, bij wijze van spreken. Zoiets als, en dat zegt de gepatenteerde Bosschenaar, de Bossche bollen, die van De Groot moeten zijn.
Vanwege de ambiance hoef je er niet naartoe. D'r zitten ook geen stelletjes uren te kouten, hand in hand. Hier is het dooreten, terwijl de auto op de restaurantparkeerplaats staat, voor max. één uur. Ook wij fietsers hebben niet meer tijd nodig, Eenmaal aangekomen, ga ik braaf in de rij staan. De gebroeders Simonis hebben het strak georganiseerd. In no time kan ik mijn bestelling plaatsen. Nu nog een plaatsje zoeken. Binnen hangt het met de benen buiten. Ook op het overdekte terras is het mutjevol. Als ik daar een tafel heb gevonden, veroveren de meisjes een plek buiten. Perfect. De dienstertjes lopen met me mee en bedienen ons op welkome wijze. Goed geïnstrueerd zeg. Terwijl we bikken, blijft steeds nieuwe cliëntele de rij bij de kassa in stand houden.
Hoe weten ze deze gelegenheid te vinden? De onderneming heeft in Den Haag ook andere vestigingen, maar waarom komen de mensen juist naar deze hoek? Terwijl we de uitstekende visproducten met smaak verorberen, houdt die vraag ons bezig. Simonis zit hier aan de Visafslagweg 20 bij de Scheveningse haven in een volslagen visverwerkende industriële omgeving. Een omgeving van de categorie 'Kraak noch Smaak' en toch is het er druk. Staat het in het boek? Ook in dat van de buitenlandse toeroperators? We horen alle talen en iedereen eet vis. Simonis is kennelijk ook aan de andere kant van onze landsgrens een icoon.
Zoals gebruikelijk zijn ze vanavond weer ruimhartig in de maatvoering van de porties. Wij zijn geen tieners meer in de groei, dus is het buffelen in de wetenschap dat het wel wat veel is. Geeft niet: de kwaliteit is prima. Simonis - en ik ben er geen familie van - moet je meemaken. Je weet pas hoe vis kan smaken, als je hier gegeten hebt. De ultieme vissensatie, bij wijze van spreken. Zoiets als, en dat zegt de gepatenteerde Bosschenaar, de Bossche bollen, die van De Groot moeten zijn.
vrijdag 19 augustus 2011
Wijsheid langs de Rotte
Gelukkig hoef ik onderweg de kaart niet te lezen. Echt interessant wordt het waar de Rotte aan de andere kant van de A12 langs de Tweemanspolder loopt. Met het water aan de rechterhand fietsen we voorbij vijf molens. Ze ogen onder deze zomerwolken Hollandscher dan op een prentbriefkaart. Even loopt het pad onder de dijk waardoor de verre skyline van de Maasstad verdwijnt.
Bij een T-splitsing is het zicht weer terug. Naast de deur van een eetcafé hangt de ondoorgrondelijke tekst dat honden er weliswaar welkom zijn, mits 'aangelijnd en droog'. 'Zindelijk'?
Verderop het Zevenhuizer Verlaat, een waterwerk met de status van rijksmonument. Er wordt geschut voor €2,60 per boot. 'Bootjes' wel te verstaan. Ook hier een verzoek aan hondenbezitters: 'Hou uw hond aan de riem, want poep willen wij hier niet zien'. Halfrijm.
Via de Rottekade gaat het naar een worp huizen dat Oud-Verlaat heet. Bij een strand aan de Zevenhuizerplas hangt een verbodsbord: alcohol en softdrugs zijn er niet toegestaan. Dit idyllische hoekje kent dus ook andere momenten.
We ronden het water en komen bij de pretentieuze Siciliëboulevard. De bewoners zitten hier best. Surfles aan het strand, veel ruimte voor wandelaar en fietser, terwijl drie zieltogende palmbomen een verloren indruk maken.
Weer richting Rotte. Een korte stop bij de Monte Cervino, niet in de Valle d’Aosta maar in Bergschenhoek. Hier heb ik jaren geleden aan de binnenkant van de berg met mijn nichtje de steile wand beklommen. Nu bungelt aan de buitenkant een man die aan het gesprek met zijn touwmaatje te merken, probeert een angst te overwinnen. Bij welke therapie hoort dat dan weer? Op deze spreukrijke augustusdag zoeken mijn ogen tevergeefs een stimulerende tekst. Ik denk aan 'Na onze berg, is niks meer erg'.
Rottebandreef, de overkant van zojuist. We passeren al het vierde gemaal in dit korte bestek, een voor ons Brabo's flinke score. Zo hoort dat in het land waar het water hoger reikt dan de polders diep zijn. Ook deze bezonken wijsheid kan op een vaderlandsche tegel.
Bij een T-splitsing is het zicht weer terug. Naast de deur van een eetcafé hangt de ondoorgrondelijke tekst dat honden er weliswaar welkom zijn, mits 'aangelijnd en droog'. 'Zindelijk'?
Verderop het Zevenhuizer Verlaat, een waterwerk met de status van rijksmonument. Er wordt geschut voor €2,60 per boot. 'Bootjes' wel te verstaan. Ook hier een verzoek aan hondenbezitters: 'Hou uw hond aan de riem, want poep willen wij hier niet zien'. Halfrijm.
Via de Rottekade gaat het naar een worp huizen dat Oud-Verlaat heet. Bij een strand aan de Zevenhuizerplas hangt een verbodsbord: alcohol en softdrugs zijn er niet toegestaan. Dit idyllische hoekje kent dus ook andere momenten.
We ronden het water en komen bij de pretentieuze Siciliëboulevard. De bewoners zitten hier best. Surfles aan het strand, veel ruimte voor wandelaar en fietser, terwijl drie zieltogende palmbomen een verloren indruk maken.
Weer richting Rotte. Een korte stop bij de Monte Cervino, niet in de Valle d’Aosta maar in Bergschenhoek. Hier heb ik jaren geleden aan de binnenkant van de berg met mijn nichtje de steile wand beklommen. Nu bungelt aan de buitenkant een man die aan het gesprek met zijn touwmaatje te merken, probeert een angst te overwinnen. Bij welke therapie hoort dat dan weer? Op deze spreukrijke augustusdag zoeken mijn ogen tevergeefs een stimulerende tekst. Ik denk aan 'Na onze berg, is niks meer erg'.
Rottebandreef, de overkant van zojuist. We passeren al het vierde gemaal in dit korte bestek, een voor ons Brabo's flinke score. Zo hoort dat in het land waar het water hoger reikt dan de polders diep zijn. Ook deze bezonken wijsheid kan op een vaderlandsche tegel.
donderdag 18 augustus 2011
Bossche taal (2); oertijd
Het Bosch herken je ogenblikkelijk aan zijn klanken. Misschien wel net zo snel als het Tilburgs. Een aantal jaren geleden stond ik aan de haven van Den Oever (op Wieringen dus) in een viswinkel te wachten achter een mevrouw. Ze had twee kilo zeewolf besteld 'van de aanbieding'. 'Neemt u die zo mee?' vroeg de bediende? 'Inpaaaakken graaaaag', zei de dame en wees naar een koeltas. Ik kon het niet laten en zei: 'Ze moeten nog een heel eind. Tilburg'. De madam draaide zich om met een vragende blik. Tja, een stadswapen op haar voorhoofd had geen duidelijkere taal kunnen spreken.
Iemand die zich van onze stadstaal bedient, positioneert zich onmiddellijk als Bossche(naar) met die lange a, e en o. Dat zijn, met een vakterm: 'distinctieve kenmerken'. Die e klinkt als iiiiii, een lang aangehouden i welteverstaan. Met een door merg en been snijdende snerpende klank, ook nog ook nog. Maar met name onderscheidend zijn die andere twee vocalen. Taalkundige bakens, met de kracht van een misthoorn op volle strekte. Het geluid daarvan moet terug gaan tot het primitieve stadium van de mensheid.
Er zijn verschillende theorieën over hoe wij in ons eerste na-aapsestadium tot spraak en taal zijn gekomen. Zijn we 200.000 jaar geleden begonnen met gebaren? Ondersteunden we die met wat sonore klanken uit een zich ontwikkelend strottenhoofd? Het is een duistere materie. Als ik onze Bossche kelige, lang aangehouden a hoor ('Hij gaot staon') en deze dan in combinatie met de lange o ('Dôôdgewôôn brôôd') die alle hoeken van de klankkast opzoekt, dan zie ik een groepje berendoders voor me. In de vallende schemering zitten ze rond een vuurtje van hun tijdelijke jagerskampement in het zompige land van Dommel en Aa. Terwijl ze stukken halfgaar vlees van het bot bijten, praten ze over de gelukkige vangst van een moeraseverzwijn. Voor buitenstaanders zijn hun holle a's en o's onverstaanbaar, om over die sirene-i maar niet te reppen. Onverstaanbaar en dat niet alleen vanwege hun 'vollen bèk'. De boodschap binnen de groep is hoe dan ook zonneklaar: 'Morrege slaon we nog zonne knoeperd dôôd!'. 'Iiiiiintje mar?', "Niiiiiije braoierd, twiiiiii!' Waarna de kruik met bier stevig aangesproken wordt.
Iemand die zich van onze stadstaal bedient, positioneert zich onmiddellijk als Bossche(naar) met die lange a, e en o. Dat zijn, met een vakterm: 'distinctieve kenmerken'. Die e klinkt als iiiiii, een lang aangehouden i welteverstaan. Met een door merg en been snijdende snerpende klank, ook nog ook nog. Maar met name onderscheidend zijn die andere twee vocalen. Taalkundige bakens, met de kracht van een misthoorn op volle strekte. Het geluid daarvan moet terug gaan tot het primitieve stadium van de mensheid.
Er zijn verschillende theorieën over hoe wij in ons eerste na-aapsestadium tot spraak en taal zijn gekomen. Zijn we 200.000 jaar geleden begonnen met gebaren? Ondersteunden we die met wat sonore klanken uit een zich ontwikkelend strottenhoofd? Het is een duistere materie. Als ik onze Bossche kelige, lang aangehouden a hoor ('Hij gaot staon') en deze dan in combinatie met de lange o ('Dôôdgewôôn brôôd') die alle hoeken van de klankkast opzoekt, dan zie ik een groepje berendoders voor me. In de vallende schemering zitten ze rond een vuurtje van hun tijdelijke jagerskampement in het zompige land van Dommel en Aa. Terwijl ze stukken halfgaar vlees van het bot bijten, praten ze over de gelukkige vangst van een moeraseverzwijn. Voor buitenstaanders zijn hun holle a's en o's onverstaanbaar, om over die sirene-i maar niet te reppen. Onverstaanbaar en dat niet alleen vanwege hun 'vollen bèk'. De boodschap binnen de groep is hoe dan ook zonneklaar: 'Morrege slaon we nog zonne knoeperd dôôd!'. 'Iiiiiintje mar?', "Niiiiiije braoierd, twiiiiii!' Waarna de kruik met bier stevig aangesproken wordt.
dinsdag 16 augustus 2011
Bossche taal (1): lenigheid
In een dialect kunnen dingen die in de officiële landstaal onmogelijk zijn. Neem nou 'de mijnese'. Dat betekent in het Bosch 'mijn eigendom(men)'. Stel ik sta met wat mensen in een garderobe en daar ligt een zwik handschoenen. Al die warmhouders lijken op elkaar en ik wijs die van mij direct aan met de woorden: 'Dè zijn de mijnese'. Mocht iemand aan die eigendomsrelatie twijfelen, dan kan de vraag komen: 'Zijn dè de jouwese?', waarop ik dan weer: 'Zekers, dè zijn de mijnese'.
De beleefdheidsvorm voor de tweede persoon enkelvoud is voor veel Bosschenaren 'uwes'. Dus kun je - nog steeds in de garderobe - ook horen: 'Heet uwes de uwese al gevonde?'. Richt de vraag zich minder plechtstatig tot meerdere personen, dan is de formulering: 'Waor ligge de julliese?' Ik ga er gemakshalve maar van uit dat iedereen dit kan vertalen. Overigens komt deze vorm met -(e)se in meerdere tongvallen voor.
Typisch Bosch, hoewel ook niet per se exclusief, is 'oegot'. Het betekent zoiets al 'm'ngod' of 'godnogaantoe'. 'Oegot' dus, met als variant 'oegotte'. Is de ervaring wat minder verrassend of valt de rampspoed te overzien, dan is 'oegottekes' op zijn plaats, mogelijk gevolgd door 'nogaantoe'. Prachtig, deze grammaticale lenigheid van de taal.
In mijn ogen wel erg soepeltjes is de linguïstische acrobatiek bij de constructie 'Dè is hem z'n bruur', of 'Hem z'n bruur waar bekant dôôd. In dat tweede voorbeeld was dus de broer van een 'manspersoon' bijna wezen hemelen. 'Hem z'n bruur', wat een fantasierijk gebruik van de spraakkunst. Ik kan het nog sterker vertellen: 'Hemme bruur waar bekant dôôd' vindt in Den Bosch (bekant) geen hond vreemd klinken. Eerder zal de reactie zijn: 'Oegottekes, dè's wè'.
Nou, zo kan ie wel weer.
De beleefdheidsvorm voor de tweede persoon enkelvoud is voor veel Bosschenaren 'uwes'. Dus kun je - nog steeds in de garderobe - ook horen: 'Heet uwes de uwese al gevonde?'. Richt de vraag zich minder plechtstatig tot meerdere personen, dan is de formulering: 'Waor ligge de julliese?' Ik ga er gemakshalve maar van uit dat iedereen dit kan vertalen. Overigens komt deze vorm met -(e)se in meerdere tongvallen voor.
Typisch Bosch, hoewel ook niet per se exclusief, is 'oegot'. Het betekent zoiets al 'm'ngod' of 'godnogaantoe'. 'Oegot' dus, met als variant 'oegotte'. Is de ervaring wat minder verrassend of valt de rampspoed te overzien, dan is 'oegottekes' op zijn plaats, mogelijk gevolgd door 'nogaantoe'. Prachtig, deze grammaticale lenigheid van de taal.
In mijn ogen wel erg soepeltjes is de linguïstische acrobatiek bij de constructie 'Dè is hem z'n bruur', of 'Hem z'n bruur waar bekant dôôd. In dat tweede voorbeeld was dus de broer van een 'manspersoon' bijna wezen hemelen. 'Hem z'n bruur', wat een fantasierijk gebruik van de spraakkunst. Ik kan het nog sterker vertellen: 'Hemme bruur waar bekant dôôd' vindt in Den Bosch (bekant) geen hond vreemd klinken. Eerder zal de reactie zijn: 'Oegottekes, dè's wè'.
Nou, zo kan ie wel weer.
maandag 15 augustus 2011
Leeshonger: 'Metronome'
Ze zijn er ogenschijnlijk ineens: boeken waarvoor je alle tijd opzij wil zetten. Vandaag is dat 'Metronome'. De auteur Lorànt Deutsch heeft er vijf jaar op geploeterd en het resultaat is meeslepend.
Bij het lezen is het handig om 's in Parijs geweest te zijn. De laatste keer is voor mij jaren geleden en bij de eerste pagina loop ik weer door de straten. Hij laat de lezer stilstaan bij de namen van de metrostations en duikt dan de geschiedenis van de stad in. Een goede vondst om bij haltes de vraag naar hun betekenis te stellen. Wat betekent een aanduiding als 'Saint-Germain-des-Prés' betekent? Mensen zoals ik die eeuwen terug op de zaterdagavonden naar het tv-programma van Dorus keken, zien misschien weer wasgoed hangen. Deutsch verandert dat beeld radicaal. 'Invalides' is ook zo'n voorbeeld. Lees zelf maar.
Natuurlijk gaat het over Parijs van toen tot nu. En over de historie van Frankrijk. Omdat de Fransozen de grenzen van hun land steeds maar weer wilden verleggen, is ook de geschiedenis van Europa onderwerp. Eigenlijk hoeft je Parijs nauwelijks te kennen, om geboeid te worden.
Zometeen moet ik weg. Ik bereken wanneer ik me door mijn afspraken gewerkt zal hebben om me weer met 'Metronome' bezig te kunnen houden. Leeshonger. Een beetje als verliefdheid: je volgende afspraakje kan niet snel genoeg komen. Je telt de momenten tot de volgende ontmoeting en dan is er de gretigheid om uit de woorden van de ander een nieuwe wereld te ontdekken. Zoiets dus. Ik leg 'Metronome' tijdelijk weg en neurie Georges Brassens' 'J'ai rendez-vous avec vous'.
Bij het lezen is het handig om 's in Parijs geweest te zijn. De laatste keer is voor mij jaren geleden en bij de eerste pagina loop ik weer door de straten. Hij laat de lezer stilstaan bij de namen van de metrostations en duikt dan de geschiedenis van de stad in. Een goede vondst om bij haltes de vraag naar hun betekenis te stellen. Wat betekent een aanduiding als 'Saint-Germain-des-Prés' betekent? Mensen zoals ik die eeuwen terug op de zaterdagavonden naar het tv-programma van Dorus keken, zien misschien weer wasgoed hangen. Deutsch verandert dat beeld radicaal. 'Invalides' is ook zo'n voorbeeld. Lees zelf maar.
Natuurlijk gaat het over Parijs van toen tot nu. En over de historie van Frankrijk. Omdat de Fransozen de grenzen van hun land steeds maar weer wilden verleggen, is ook de geschiedenis van Europa onderwerp. Eigenlijk hoeft je Parijs nauwelijks te kennen, om geboeid te worden.
Zometeen moet ik weg. Ik bereken wanneer ik me door mijn afspraken gewerkt zal hebben om me weer met 'Metronome' bezig te kunnen houden. Leeshonger. Een beetje als verliefdheid: je volgende afspraakje kan niet snel genoeg komen. Je telt de momenten tot de volgende ontmoeting en dan is er de gretigheid om uit de woorden van de ander een nieuwe wereld te ontdekken. Zoiets dus. Ik leg 'Metronome' tijdelijk weg en neurie Georges Brassens' 'J'ai rendez-vous avec vous'.
zaterdag 13 augustus 2011
Bosch ABC
Antwerpen is steeds weer boeiend, ook in taalkundig opzicht: ‘kazakkendraaier’, ‘pagadder’, ‘witteke’. Wie aan anderen het Bosch wil verduidelijken - zeker nu in augustus zoveel toeristen onze stad bezoeken - kan dit een handreiking zijn.
‘Wè zeet uwes?’ spel je met de:
A van Akketniedocht (Als ik het niet dacht)
B van Bendegèk (Ben je gek)
C van Centveuretzinge (Cent voor het zingen)
D van Dèziedevaneiges (Dat zie je vanzelf)
E van Ekkeswachte (Even wachten)
F van Fikkethuis (Handjes af)
G van Geleufdegijdè? (Geloof jij dat?)
H van Hekketoeniegezeed? (Heb ik het je niet gezegd?)
I van Isdèwè? (Is dat iets?)
J van Jungsketoch (Jongetje toch)
K van Krègwè (Krijg wat)
L van Lulmarmènneke (Praat u maar, mannetje)
M van Moetelôpe? (Moet je lopen?)
N van Neejegijdan (Nee jij dan)
O van Oggottekestoch (Tjongetjonge)
P van Protmedernievan (Praat me er niet van)
Q van Quukskederbij? (Koekje erbij?)
R van Raojiswè? (Raad eens wat?)
S van Staotietekijke? (Staat hij te kijken?)
T van Tismetochwè (Het is me toch wat)
U van Uweswittokalles (U weet ook alles)
V van Vattoeweige (Pak jezelf)
W van Wèzeetuwes? (Wat zegt u?)
X van Xoutniewete (Ik zou het niet weten)
Y van Ykbestaotdènie (Eigenlijk bestaat dat niet)
Z van Zinnikoetoch (Zei ik je toch)
Varianten zijn mogelijk. Laten we het er op houden dat dit de gekuiste versie is.
Zie voor het Bosch ook: http://www.boschdialect.nl/.
Houdoe
‘Wè zeet uwes?’ spel je met de:
A van Akketniedocht (Als ik het niet dacht)
B van Bendegèk (Ben je gek)
C van Centveuretzinge (Cent voor het zingen)
D van Dèziedevaneiges (Dat zie je vanzelf)
E van Ekkeswachte (Even wachten)
F van Fikkethuis (Handjes af)
G van Geleufdegijdè? (Geloof jij dat?)
H van Hekketoeniegezeed? (Heb ik het je niet gezegd?)
I van Isdèwè? (Is dat iets?)
J van Jungsketoch (Jongetje toch)
K van Krègwè (Krijg wat)
L van Lulmarmènneke (Praat u maar, mannetje)
M van Moetelôpe? (Moet je lopen?)
N van Neejegijdan (Nee jij dan)
O van Oggottekestoch (Tjongetjonge)
P van Protmedernievan (Praat me er niet van)
Q van Quukskederbij? (Koekje erbij?)
R van Raojiswè? (Raad eens wat?)
S van Staotietekijke? (Staat hij te kijken?)
T van Tismetochwè (Het is me toch wat)
U van Uweswittokalles (U weet ook alles)
V van Vattoeweige (Pak jezelf)
W van Wèzeetuwes? (Wat zegt u?)
X van Xoutniewete (Ik zou het niet weten)
Y van Ykbestaotdènie (Eigenlijk bestaat dat niet)
Z van Zinnikoetoch (Zei ik je toch)
Varianten zijn mogelijk. Laten we het er op houden dat dit de gekuiste versie is.
Zie voor het Bosch ook: http://www.boschdialect.nl/.
Houdoe
donderdag 11 augustus 2011
Panoramaramen
Sommige woorden zou je willen proeven als wijn. Zo stel ik me voor dat 'beekbegeleidend bos' de smaak heeft van bosvruchten, met volle houttonen. Mooi, die vaktermen. Ze maken van iets gewoons een bijzondere kwaliteit. Je vergeet gewoon dat bramen bedoeld worden, die nu op veel plekken te vinden zijn. En naturlijk bosbessen en wilde aardbeien, alsof die ook op elke vierkante meter in berm of bomenland staan. Dan die houttonen: de organist Giacomo Puccini trekt alle registers open in de kerk van Lucca. Geweldig toch: 'beekbegeleidend bos', ik drink het woord en waardeer de lange afdronk.
'Mensenmens' is moeilijk te klasseren. De eerste slok is vrolijk, maar de afdronk is zurig. Ik houd het bij één slok en spuug de rest in het plastic bakje. 'Mensenmens' smaakt naar.
'Reetketelsteen' is meteen klank- en kleurrijk. Het is een sprankelend woord dat licht mousseert. Je kunt er met gemak een fles van op. 'Reetketelsteen, reetketelsteen, reetketelsteen': op de herhaling van de syllaben ga je als vanzelf een huppelend dansje maken.
'Koffiediklade ledigen' bezit de donkere kleur van de weg te gooien inhoud. De smaak is bitter als van rode wijn die verbrand is door een te hoge temperatuur in het vat. 'Gestoofde stierenstaart' smaakt direct robuust en heeft de karakateristieke stalgeur van een mooie pinot noir. Een beetje ouderwets misschien, maar lekker.
'Kantklosclub' is modieus. Het klinkt en smaakt als 'Doe mij maar een proseccootje' uit de mond van een dame met Moschino-opdruk achter en voor.
Ik ga voor 'panoramaramen'. Verslik je niet: panorama-ramen. De smaak is jong, fris en met een zoetje. 'Panoramaramen': het licht valt gewoon in je glas. 'Panoramaramen': je wordt er bij het eerste glas al vrolijk van.
'Mensenmens' is moeilijk te klasseren. De eerste slok is vrolijk, maar de afdronk is zurig. Ik houd het bij één slok en spuug de rest in het plastic bakje. 'Mensenmens' smaakt naar.
'Reetketelsteen' is meteen klank- en kleurrijk. Het is een sprankelend woord dat licht mousseert. Je kunt er met gemak een fles van op. 'Reetketelsteen, reetketelsteen, reetketelsteen': op de herhaling van de syllaben ga je als vanzelf een huppelend dansje maken.
'Koffiediklade ledigen' bezit de donkere kleur van de weg te gooien inhoud. De smaak is bitter als van rode wijn die verbrand is door een te hoge temperatuur in het vat. 'Gestoofde stierenstaart' smaakt direct robuust en heeft de karakateristieke stalgeur van een mooie pinot noir. Een beetje ouderwets misschien, maar lekker.
'Kantklosclub' is modieus. Het klinkt en smaakt als 'Doe mij maar een proseccootje' uit de mond van een dame met Moschino-opdruk achter en voor.
Ik ga voor 'panoramaramen'. Verslik je niet: panorama-ramen. De smaak is jong, fris en met een zoetje. 'Panoramaramen': het licht valt gewoon in je glas. 'Panoramaramen': je wordt er bij het eerste glas al vrolijk van.
dinsdag 9 augustus 2011
Luik (4); vieze plaat(s)jes
Het historsiche hart van Luik is dus een bezoek waard. Wat zuidwestelijk op de kaart staat als Centrum oogt 'gevarieerd'. Onappetijtelijke hoogbouw wisselt af met oude panden. 'Smoezelig' is een woord dat daar regelmatig bij me opkomt. Rond de kathedraal van Saint-Paul hangt op zondagmiddag een levendige sfeer, zonder franje.
In de straten ligt veel hondenpoep en de baasjes zijn zelf ook niet proper: zwerfvuil en pishoeken. Wat dat laatste aangaat overtreft de Rue de la Wache alles wat we eerder op dat gebied zagen. Hier staat de lucht strak van een doordringende ammoniakgeur. Op bijna elk raam en elke deur prijkt een poster met de tekst 'Défense d'uriner'. Ze hangen te hoog: iemand met zijn gulp open kijkt lager. Maar daaraan zal het wel niet liggen. In dit hoekig straatje bevindt zich tussen alle opslagplaatsen en andere zakelijke ruimtes één goed ogend woonhuis. Welke geur komt daar op warme dagen binnenwaaien?
Op weg naar de 'Jardin Botanique' raken we in de buurt van een universiteitsgebouw. Het aanbod voor studentenkamers neemt toe als we op de affiches letten. In Vlaanderen gaat een student niet 'op kamers', maar 'op kot'. Dat laatste woord is kennelijk de taalgrens gepasseerd. Een pandjesbaas heeft er een stel kamers in de aanbieding: 'A louer, Kots pour étudiants'.
Een aanrader: een aardig plaatsje voor een (uitwaai)wandeling is het zuidelijke gedeelte van Outremeuse. Het spitse schiereiland biedt links en rechts uitzicht op het water. Slenteren en een bezoek aan de volière. Zo wordt het 18.00 uur, tijd voor restaurant 'L'Industrie'. Ook een aanrader en wel voor eerlijke kost in een onopvallende zaak met schrootjes: Rue Saint-Gilles nummer 6; van de Saint-Paul tien minuten lopen. Specialiteiten: beenhammetjes, forel en mosselen met friet. Daarna weer met de auto naar Den Bosch. Luik, misschien niet de mooiste thuis, wel mooier dan ik al die jaren dacht.
In de straten ligt veel hondenpoep en de baasjes zijn zelf ook niet proper: zwerfvuil en pishoeken. Wat dat laatste aangaat overtreft de Rue de la Wache alles wat we eerder op dat gebied zagen. Hier staat de lucht strak van een doordringende ammoniakgeur. Op bijna elk raam en elke deur prijkt een poster met de tekst 'Défense d'uriner'. Ze hangen te hoog: iemand met zijn gulp open kijkt lager. Maar daaraan zal het wel niet liggen. In dit hoekig straatje bevindt zich tussen alle opslagplaatsen en andere zakelijke ruimtes één goed ogend woonhuis. Welke geur komt daar op warme dagen binnenwaaien?
Op weg naar de 'Jardin Botanique' raken we in de buurt van een universiteitsgebouw. Het aanbod voor studentenkamers neemt toe als we op de affiches letten. In Vlaanderen gaat een student niet 'op kamers', maar 'op kot'. Dat laatste woord is kennelijk de taalgrens gepasseerd. Een pandjesbaas heeft er een stel kamers in de aanbieding: 'A louer, Kots pour étudiants'.
Een aanrader: een aardig plaatsje voor een (uitwaai)wandeling is het zuidelijke gedeelte van Outremeuse. Het spitse schiereiland biedt links en rechts uitzicht op het water. Slenteren en een bezoek aan de volière. Zo wordt het 18.00 uur, tijd voor restaurant 'L'Industrie'. Ook een aanrader en wel voor eerlijke kost in een onopvallende zaak met schrootjes: Rue Saint-Gilles nummer 6; van de Saint-Paul tien minuten lopen. Specialiteiten: beenhammetjes, forel en mosselen met friet. Daarna weer met de auto naar Den Bosch. Luik, misschien niet de mooiste thuis, wel mooier dan ik al die jaren dacht.
zondag 7 augustus 2011
Luik (3); Archéforum
Precies voor ons hotel aan de Quai Léonard ligt het begin van de zondagse Markt. Er is veel volk op de been terwijl de zon schijnt en de wind het aangeboden textielgoed laat wapperen.
Ik ga op zoek naar de Italiaanse kramen die er zouden moeten staan. Vooralsnog zie ik vooral Indiase (kleding) en Noord-Afikaanse handelaren. Als snel laten we de markt letterlijk links liggen om het 'Grand Curtius' te bezoeken. Die Italianen, als ze hier nog zijn, moeten maar wachten.
Het museum voor archeologie en de geschiedenis van Luik heeft een prachtcollectie. Vondsten vanaf de pre-historie brengen (de omgeving van) de stad in beeld als vestigingsplaats vanaf de vroegste tijden. Enthousiast ben ik over de objecten uit de Romeinse tijd en de middeleeuwen. Als we dit prachtige gebouw verlaten, zijn we voldoende op de hoogte van de regionale en plaatselijke geschiedenis om de rondgang bij het Archéforum te kunnen volgen.
Die plek vormt naar ons idee de grootste kelder van Luik. Waar nu de Place de Saint-Lambert is, staat tot in de 19de eeuw een kathedraal gewijd aan de H. Lambertus. Die heeft in de 7de eeuw als bisschop van Maastricht een woning in Luik, de stad 25 kilometer verderop. Hij verplaatst de bisschopszetel naar de plaats 25 kilometer meer naar het zuiden en wordt daar rond 800 vermoord. Hij krijgt een graf in Maastricht. Later gaan zijn resten terug naar Luik waar in verschillende bouwfases het aan hem gewijde godshuis ontstaat. Als gevolg van de Luikse Revolutie verdwijnt het gebouw na 1794 stukje bij beetje, waarbij het materiaal elders gebruikt wordt.
Als er in de vorige eeuw op de plek waar de Lambertuskerk stond een ondergrondse parkeergarage moet komen, valt na lang gedelibereer het besluit om de fundamenten van de verdwenen tempel én die van een Romeinse villa te sparen. Voor de bezoekers is duidelijk zichtbaar hoe resten van de romaanse fase hergebruikt zijn voor de gotische versie. Op het plein boven valt in het plaveisel en door de aankleding met groen de kaart van de kathedraal te zien.
Tijdens het bezoek aan het Archéforum blijkt dat de archeologische speurtocht nog altijd wordt voortgezet.
Filmpje Archéforum: http://www.archeoforumdeliege.be/
Ik ga op zoek naar de Italiaanse kramen die er zouden moeten staan. Vooralsnog zie ik vooral Indiase (kleding) en Noord-Afikaanse handelaren. Als snel laten we de markt letterlijk links liggen om het 'Grand Curtius' te bezoeken. Die Italianen, als ze hier nog zijn, moeten maar wachten.
Het museum voor archeologie en de geschiedenis van Luik heeft een prachtcollectie. Vondsten vanaf de pre-historie brengen (de omgeving van) de stad in beeld als vestigingsplaats vanaf de vroegste tijden. Enthousiast ben ik over de objecten uit de Romeinse tijd en de middeleeuwen. Als we dit prachtige gebouw verlaten, zijn we voldoende op de hoogte van de regionale en plaatselijke geschiedenis om de rondgang bij het Archéforum te kunnen volgen.
Die plek vormt naar ons idee de grootste kelder van Luik. Waar nu de Place de Saint-Lambert is, staat tot in de 19de eeuw een kathedraal gewijd aan de H. Lambertus. Die heeft in de 7de eeuw als bisschop van Maastricht een woning in Luik, de stad 25 kilometer verderop. Hij verplaatst de bisschopszetel naar de plaats 25 kilometer meer naar het zuiden en wordt daar rond 800 vermoord. Hij krijgt een graf in Maastricht. Later gaan zijn resten terug naar Luik waar in verschillende bouwfases het aan hem gewijde godshuis ontstaat. Als gevolg van de Luikse Revolutie verdwijnt het gebouw na 1794 stukje bij beetje, waarbij het materiaal elders gebruikt wordt.
Als er in de vorige eeuw op de plek waar de Lambertuskerk stond een ondergrondse parkeergarage moet komen, valt na lang gedelibereer het besluit om de fundamenten van de verdwenen tempel én die van een Romeinse villa te sparen. Voor de bezoekers is duidelijk zichtbaar hoe resten van de romaanse fase hergebruikt zijn voor de gotische versie. Op het plein boven valt in het plaveisel en door de aankleding met groen de kaart van de kathedraal te zien.
Tijdens het bezoek aan het Archéforum blijkt dat de archeologische speurtocht nog altijd wordt voortgezet.
Filmpje Archéforum: http://www.archeoforumdeliege.be/
Luik (2); straatjes
De wandeling langs de Luikse Citadel voert terug naar het Parc Saint-Léonard. Ook dat blijkt opgeknapt en heringericht. Via de Féronstree komen we op Place Saint-Barthélemy met een veelkleurige Romaans ogende kerk. De doopvont is één van de Wonderen van België en de toegang bedraagt €7 p.p. Wij bezien het kunstwerk op een foto buiten.
Een tweede kunstwerk staat wat verderop en behoort tot het pleinmeubilair. Het brengt de prinsbisschoppelijke heersers in beeld en de groei van de zware industrie met de komst van John Cockerill en familie.
We passeren de kleine Place Saint-Antoine. Een snoepje, samengesteld uit gerestaureerde oude panden en goed 'akkederende' nieuwbouw. De aanpalende, brede Hors-Chateau blijkt een aantal verrassingen rijk. De eerste blijkt uit de geveltekst bij huisnummer 57 'Hic habitat felicitas'. Hier woont dus 'geluk'. De plek is nog niet uitgegroeid tot een bedevaartsoord.
Verderop aan dezelfde kant is de toegang tot drie doodlopende straatjes. De huizen daarvan zijn of worden gerestaureerd en de aanblik van deze oude hoekjes is vertederend. Door de Impasse de Ange kom je bij een pleintje met verborgen engel en een Mariaschrijn. Slalom via de Impasse de Couronne. De derde steeg is de Impasse Venta. In ons routeboekje staan ze niet beschreven.
We pakken een pint aan de Place de Marché en melden ons bij de Place de Saint-Lambert aan voor een ondergrondse tocht op zondagmiddag. Dan wacht ons een rondleiding bij het Archéforum langs 9.000 jaar geschiedenis. Achter een winkelpaleis komen we bij de kerk St.-Denis. Tot mijn grote verrassing staat daar een retabel uit begin 16de eeuw. Het is van Brabantse oorsprong.
's Avonds eten we lekker bij La Cantina. Het regent opnieuw, maar deze dag kan niet meer stuk.
Een tweede kunstwerk staat wat verderop en behoort tot het pleinmeubilair. Het brengt de prinsbisschoppelijke heersers in beeld en de groei van de zware industrie met de komst van John Cockerill en familie.
We passeren de kleine Place Saint-Antoine. Een snoepje, samengesteld uit gerestaureerde oude panden en goed 'akkederende' nieuwbouw. De aanpalende, brede Hors-Chateau blijkt een aantal verrassingen rijk. De eerste blijkt uit de geveltekst bij huisnummer 57 'Hic habitat felicitas'. Hier woont dus 'geluk'. De plek is nog niet uitgegroeid tot een bedevaartsoord.
Verderop aan dezelfde kant is de toegang tot drie doodlopende straatjes. De huizen daarvan zijn of worden gerestaureerd en de aanblik van deze oude hoekjes is vertederend. Door de Impasse de Ange kom je bij een pleintje met verborgen engel en een Mariaschrijn. Slalom via de Impasse de Couronne. De derde steeg is de Impasse Venta. In ons routeboekje staan ze niet beschreven.
We pakken een pint aan de Place de Marché en melden ons bij de Place de Saint-Lambert aan voor een ondergrondse tocht op zondagmiddag. Dan wacht ons een rondleiding bij het Archéforum langs 9.000 jaar geschiedenis. Achter een winkelpaleis komen we bij de kerk St.-Denis. Tot mijn grote verrassing staat daar een retabel uit begin 16de eeuw. Het is van Brabantse oorsprong.
's Avonds eten we lekker bij La Cantina. Het regent opnieuw, maar deze dag kan niet meer stuk.
Luik (1); klimmen
Ook de volgende hotelbon moet op en dit keer wordt het Luik. Wat ben ik vaak door die stad gereden! Maar altijd op weg naar wat anders. Vooral niet stoppen, want wie stopt er nou in Luik?
De eerste correctie op deze zaterdag de 6de augustus: de historische binnenstad ligt niet op rechter- maar op linkeroever. Op rechteroever, dus aan de oostkant, heet het Outremeuse. Logisch.
De stad zelf is aan de westzijde ontstaan. Bewoningssporen gaan 9.000 jaar terug. De oude gebouwen worden geheel aan het oog van de haastige passant onttrokken door hoge en vaak lelijk ogende flats langs de Maas.
We lopen naar de 'heringerichte' Place Saint-Lambert en passeren het oude prinsbisschoppelijke paleis, nu paleis van justitie. De weg voert omhoog langs mooi gerestaureerde huizen. Veel 'vakwerk' in de muren. Bij Rue Pierreuse huisnummer 38 gaan we een trap op. Links staan vijgen. We komen in de tuin van een voormalig klooster van de 'Miniemen'. Een stuk groen in een stad die ik het predikaat grauw en sfeerloos heb gegeven. Correctie twee: de toevoeging 'groen' blijkt terecht.
De oase gaat bij hij bos van de Minderbroeders over in de Impasse de Ursulines waarop wat steile straatjes uitkomen. Wie in deze trappenrijke omgeving woont, moet goed ter been zijn. Terrastuinen, bomen en stilte.
Dan staan we voor de 'beroemde' Escaliers de Bueren, een brede trap die de benedenstad verbindt met de citadel. We lezen dat dit de kortste verbinding was voor het garnizoen. 374 treden. Ook voor goedgetrainde lieden een pittige klim. Een mooi uitzicht op de stad aan de Maas compenseert de inspanning. Er valt inmiddels een malse bui en bij het bellevue aan de Péri zien we dat het snel moet optrekken. Met 27 graden is het benauwd.
Langs de muren van de citadel trekken we opnieuw het groen in, het Bois de Carmélites. Kennelijk kende de prinsbisschoppelijke stad een keur aan kloosterordes. Langs hobbelige paden meanderen we weer naar de benedenstad. Ik bezoek nu gedurende twee uur voor het eerst 'echt' Luik en ik verheug me nu al op het vervolg van de wandeling door de historische bebouwing. Correctie drie dus: stoppen in Luik is de moeite waard.
De eerste correctie op deze zaterdag de 6de augustus: de historische binnenstad ligt niet op rechter- maar op linkeroever. Op rechteroever, dus aan de oostkant, heet het Outremeuse. Logisch.
De stad zelf is aan de westzijde ontstaan. Bewoningssporen gaan 9.000 jaar terug. De oude gebouwen worden geheel aan het oog van de haastige passant onttrokken door hoge en vaak lelijk ogende flats langs de Maas.
We lopen naar de 'heringerichte' Place Saint-Lambert en passeren het oude prinsbisschoppelijke paleis, nu paleis van justitie. De weg voert omhoog langs mooi gerestaureerde huizen. Veel 'vakwerk' in de muren. Bij Rue Pierreuse huisnummer 38 gaan we een trap op. Links staan vijgen. We komen in de tuin van een voormalig klooster van de 'Miniemen'. Een stuk groen in een stad die ik het predikaat grauw en sfeerloos heb gegeven. Correctie twee: de toevoeging 'groen' blijkt terecht.
De oase gaat bij hij bos van de Minderbroeders over in de Impasse de Ursulines waarop wat steile straatjes uitkomen. Wie in deze trappenrijke omgeving woont, moet goed ter been zijn. Terrastuinen, bomen en stilte.
Dan staan we voor de 'beroemde' Escaliers de Bueren, een brede trap die de benedenstad verbindt met de citadel. We lezen dat dit de kortste verbinding was voor het garnizoen. 374 treden. Ook voor goedgetrainde lieden een pittige klim. Een mooi uitzicht op de stad aan de Maas compenseert de inspanning. Er valt inmiddels een malse bui en bij het bellevue aan de Péri zien we dat het snel moet optrekken. Met 27 graden is het benauwd.
Langs de muren van de citadel trekken we opnieuw het groen in, het Bois de Carmélites. Kennelijk kende de prinsbisschoppelijke stad een keur aan kloosterordes. Langs hobbelige paden meanderen we weer naar de benedenstad. Ik bezoek nu gedurende twee uur voor het eerst 'echt' Luik en ik verheug me nu al op het vervolg van de wandeling door de historische bebouwing. Correctie drie dus: stoppen in Luik is de moeite waard.
woensdag 3 augustus 2011
Museum van de vergeten woorden
Skaten is vooral een sportief gebeuren. En omdat dit zich in de buitenlucht afspeelt, kijk ik tijdens het schaatsen ook rond. Mijn favoriete route begint bij het gemaal Quarles van Ufford in Alphen aan de Maas (Gld.). Vanaf Moordhuizen gaat het met een brede boog langs de rivier oostwaarts tot de Wamelseweg. Dan volgt de rechte doorsteek noordwaarts naar de Waal. Vervolgens: Wamel, de camping, Dreumel, linksaf, richting monument en daar bij het curieuse bord Waaldijk-Maasdijk weer naar het gemaal.
In deze tijd van het jaar is de cichorei duidelijk aanwezig in de berm. Overal staan ze, die opvallende lichtblauwe bloemen. Ik vind ze typerend voor dit rivierenlandschap.
De cichorei is een een plantje met verhalen. Bijvoorbeeld dat de Romeinen ervoor gezorgd zouden hebben dat het in Nederland terecht kwam. En dat ons klimaat eigenlijk aan de koude kant zou zijn: reden waarom het overleeft op de dijken bij de grote rivieren, want daar is het immers 'warmer' in de winter. Het meest recent verhaal is de koffiehistorie.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog raakte ondanks de belofte op een beter en 1000-jarig Rijk onder Duitse suprematie vanalles schaars en daarmee 'op de bon'. Koffie werd een moeilijk verkrijgbaar product en zoiets scherpt de inventiviteit. Er werd een 'plaatsvervangende' koffieboon uit de kast gehaald in de vorm van de cichoreiwortel.
Ook bij ons thuis werd de daarvan gefabriceerde 'Erzatskoffie' gebrouwen. Honger maakt rauwe bonen zoet', en cichoreiwortelkoffie werd in tijden van ellende een 'bakkie troost'. En daar ging dan een lepeltje Buisman bij: gebrande suiker om het geheel wat minder bitter te laten smaken. Tot ver na de oorlog hadden we zo'n blikje met van die harde en zweterige donkere substantie in huis waarvan ik een stukje mocht losbikken om bij de koffie te doen die mijn moeder met een perculator zette.
Dit alles gaat door mijn hoofd als we met regelmatige slag over de dijken in het land van Maas en Waal onze kilometers maken. Erzatskoffie en Buisman: begrippen om bij te zetten in het 'Museum van de vergeten woorden'.
In deze tijd van het jaar is de cichorei duidelijk aanwezig in de berm. Overal staan ze, die opvallende lichtblauwe bloemen. Ik vind ze typerend voor dit rivierenlandschap.
De cichorei is een een plantje met verhalen. Bijvoorbeeld dat de Romeinen ervoor gezorgd zouden hebben dat het in Nederland terecht kwam. En dat ons klimaat eigenlijk aan de koude kant zou zijn: reden waarom het overleeft op de dijken bij de grote rivieren, want daar is het immers 'warmer' in de winter. Het meest recent verhaal is de koffiehistorie.
Gedurende de Tweede Wereldoorlog raakte ondanks de belofte op een beter en 1000-jarig Rijk onder Duitse suprematie vanalles schaars en daarmee 'op de bon'. Koffie werd een moeilijk verkrijgbaar product en zoiets scherpt de inventiviteit. Er werd een 'plaatsvervangende' koffieboon uit de kast gehaald in de vorm van de cichoreiwortel.
Ook bij ons thuis werd de daarvan gefabriceerde 'Erzatskoffie' gebrouwen. Honger maakt rauwe bonen zoet', en cichoreiwortelkoffie werd in tijden van ellende een 'bakkie troost'. En daar ging dan een lepeltje Buisman bij: gebrande suiker om het geheel wat minder bitter te laten smaken. Tot ver na de oorlog hadden we zo'n blikje met van die harde en zweterige donkere substantie in huis waarvan ik een stukje mocht losbikken om bij de koffie te doen die mijn moeder met een perculator zette.
Dit alles gaat door mijn hoofd als we met regelmatige slag over de dijken in het land van Maas en Waal onze kilometers maken. Erzatskoffie en Buisman: begrippen om bij te zetten in het 'Museum van de vergeten woorden'.
Bochum (3); Bismarckturm
Bochum, Ruhrgebied. We waren er afgelopen weekend (zie voorgaande blogs) en ook een saai ogende stad blijkt interessant voor wie zoekt. Een kwestie van doorbladeren dus en dat woord is best toepasselijk, want Bochum zou afgeleid zijn van een zelfstandig naamwoord dat 'boek' betekent.
De wijk bij het Stadspark waar ons hotel ligt, heeft stijl. Misschien wel daarom de geschikte omgeving voor een Bismarcktoren. Niet 'de', maar 'een' Bismarcktoren. Het waren er ooit 240, waarvan er nu nog 173 over zijn. Van dit cultureel erfgoed staan 146 exemplaren in de huidige Bondsrepubliek.
Die 'bond' van voormalige zelfstandige Duitse landjes bestaat nog niet zo lang. Althans niet in vergelijking met de Nederlandse nationale eenheid waarvan de basis stamt uit 1648. Otto von Bismarck wordt beschouwd als de man achter de Duitse statenbond die eind 19de eeuw ontstond. Al bij leven werden monumenten ter ere van deze staatsman opgericht. Na zijn dood in 1898 werd de behoefte aan eretekens groter. Met name studenten zouden achter deze aandacht gezeten hebben. Ook dat laatste zegt iets van het tijdsbeeld. Eigenlijk fungeerden die torens als kaarsen in het landschap, waarbij de vlam een saluut bracht.
Bismarck, de Vader des Vaderlands van onze oosterburen. Net zoals 'onze' Willem van Oranje vereerd of bekritiseerd. Ik zal vanaf nu in Duitsland nooit meer achteloos aan een oude toren voorbij lopen. Misschien is geen water- maar een 'vuur'toren.
http://de.wikipedia.org/wiki/Bismarckturm_(Bochum)
http://de.wikipedia.org/wiki/Bismarckturm
De wijk bij het Stadspark waar ons hotel ligt, heeft stijl. Misschien wel daarom de geschikte omgeving voor een Bismarcktoren. Niet 'de', maar 'een' Bismarcktoren. Het waren er ooit 240, waarvan er nu nog 173 over zijn. Van dit cultureel erfgoed staan 146 exemplaren in de huidige Bondsrepubliek.
Die 'bond' van voormalige zelfstandige Duitse landjes bestaat nog niet zo lang. Althans niet in vergelijking met de Nederlandse nationale eenheid waarvan de basis stamt uit 1648. Otto von Bismarck wordt beschouwd als de man achter de Duitse statenbond die eind 19de eeuw ontstond. Al bij leven werden monumenten ter ere van deze staatsman opgericht. Na zijn dood in 1898 werd de behoefte aan eretekens groter. Met name studenten zouden achter deze aandacht gezeten hebben. Ook dat laatste zegt iets van het tijdsbeeld. Eigenlijk fungeerden die torens als kaarsen in het landschap, waarbij de vlam een saluut bracht.
Bismarck, de Vader des Vaderlands van onze oosterburen. Net zoals 'onze' Willem van Oranje vereerd of bekritiseerd. Ik zal vanaf nu in Duitsland nooit meer achteloos aan een oude toren voorbij lopen. Misschien is geen water- maar een 'vuur'toren.
http://de.wikipedia.org/wiki/Bismarckturm_(Bochum)
http://de.wikipedia.org/wiki/Bismarckturm
dinsdag 2 augustus 2011
Bochum (2); Deutsches Bergbau-Museum
Cultuur dus in Bochum. Daarvoor staan deze zondag twee musea op ons programma. Het eerste, op een boogscheut van ons hotel, ligt aan de andere kant van het park: het Zeiss Planetarium. Dat blijkt op dit relatief vroege uur nog gesloten, dus lopen we naar het 'Deutsche Bergbau-Museum'. Tenslotte is het Ruhrgebied (hier geschreven met een t als laatste letter) mede groot geworden dankzij de kolen van - of liever - uit eigen bodem.
Op 11 januari 2000 reed het laatste kolenkarretje in de mijn van Bochum. Die tekst lezen we 17 meter onder de grond. Daar is binnen het voormalige gangenstelsel een deel van de expositie ingericht. Realistischer kan het niet. De machines staan erbij als de boorkoppen zo weer aan het werk kunnen. Stofvrij zal ook toen de mijnbouw niet geweest zijn. Al lijkt dit gedeelte niet oud, het museum dateert van 1930. Het is ook onderzoeksinstituut. Ooit geweten dat er ook met sleepnetten 'gevist' wordt naar mineraalrijk gesteente op de zeebodem? Of hoe in de middeleeuwen mijnwerkers afdaalden naar hun werk? Aan touwen.
Typisch woord: mijnbouw. Daarbij denk ik eerder aan opbouwen dan afbreken. Het Duitse Bergarbeit associeer ik ook eerder met hoogte dan diepte. Het bovengrondse museumgedeelte maakt inzichtelijk hoe de kolenwinning vanaf de prehistorie plaats vond.
Na dit zeer interessante bezoek is het tijd voor een frietje; tijd voor een puntzak met door een Duitse 'friturist' gebakken Belgische friet. Lekker. Het Zeiss Planetariom Bochum blijkt volgeboekt voor de rondleiding van 16.00 uur. Dan maar de dierentuin; klein, leuk, met een prachtige afdeling reptielen en vissen. En dan naar huis. In anderhalf uur weer thuis, want in Duitsland kan je nog steeds doorrijden. Bochum, saai op het oog, maar interessant voor wie verder wil kijken. En we moeten nog een keer naar dat planetarium vanwege de slogan 'Wir hohlen Ihnen die Sterne vom Himmel'. Wie zou dat niet willen kunnen?
Op 11 januari 2000 reed het laatste kolenkarretje in de mijn van Bochum. Die tekst lezen we 17 meter onder de grond. Daar is binnen het voormalige gangenstelsel een deel van de expositie ingericht. Realistischer kan het niet. De machines staan erbij als de boorkoppen zo weer aan het werk kunnen. Stofvrij zal ook toen de mijnbouw niet geweest zijn. Al lijkt dit gedeelte niet oud, het museum dateert van 1930. Het is ook onderzoeksinstituut. Ooit geweten dat er ook met sleepnetten 'gevist' wordt naar mineraalrijk gesteente op de zeebodem? Of hoe in de middeleeuwen mijnwerkers afdaalden naar hun werk? Aan touwen.
Typisch woord: mijnbouw. Daarbij denk ik eerder aan opbouwen dan afbreken. Het Duitse Bergarbeit associeer ik ook eerder met hoogte dan diepte. Het bovengrondse museumgedeelte maakt inzichtelijk hoe de kolenwinning vanaf de prehistorie plaats vond.
Na dit zeer interessante bezoek is het tijd voor een frietje; tijd voor een puntzak met door een Duitse 'friturist' gebakken Belgische friet. Lekker. Het Zeiss Planetariom Bochum blijkt volgeboekt voor de rondleiding van 16.00 uur. Dan maar de dierentuin; klein, leuk, met een prachtige afdeling reptielen en vissen. En dan naar huis. In anderhalf uur weer thuis, want in Duitsland kan je nog steeds doorrijden. Bochum, saai op het oog, maar interessant voor wie verder wil kijken. En we moeten nog een keer naar dat planetarium vanwege de slogan 'Wir hohlen Ihnen die Sterne vom Himmel'. Wie zou dat niet willen kunnen?
maandag 1 augustus 2011
Bochum (1); Bermuda3eck
Stel: je bent in Bochum, Ruhrgebied. Reden? Je auto crasht, je hebt er een zakelijke meeting, spoelt er aan of die hotelbon moet op. Deze laatste reden brengt ons 30-31 juli 2011 derwaarts: het koudste weekend sinds afgelopen maart.
Een 'stadje bezoeken' in Duitsland is niet zonder risico. Niet dat het gevaarlijk is, maar aan stedenschoon hoef je - zeker in het Ruhrgebied - niet veel te verwachten. Bochum spant de kroon. Een centrum met ruim opgezette straten in een nondescript vroege zestigerjarenstijl. Zelfs voor wie in pril Emmeloord, Almere of Lelystad opgroeide, moet dit doodsaai zijn. Laat staan voor een Bosschenaar van Achter het Stadhuis 7. Gelukkig lopen er veel Duitsers rond. Ze bewegen zich ontspannen en gaan kennelijk niet gebukt onder deze architectonische monotonie. Dat fleurt de boel nog wat op. Valt hier nog wat van te maken?
Ik twijfel. Zeker na het bezoek aan het circusterrein naast ons hotel: een circus zónder dieren! En de daar aanwezige Bismarckturm - bedoeld om licht te geven uit vreugde na de dood van deze ijzervreter - doet het ook al niet. Sinds 1995 ligt de vuurbak nota bene aan de voet van toren. Dat zal niet zonder reden zijn. Net als ik denk dat het beter is om de zaterdagavond te verdrinken in het hotel, ontdekt mijn vrouw op de plattegrond van de binenstad de 'Bermuda3eck'. Die vondst leidt tot de redding van Bochum.
Het uitgaansleven blijkt in de zuidpunt van het centrum geconcentreerd. We vinden een terrastafeltje onder een straalkachel en wanen ons bij restaurent Tapas in mediterrane sferen. Mocht het koud aan de knieën worden, dan liggen er rode plaids op voorraad. De obers spreken Spaans en ook het eten is echt. Zolang we onze blik horizontaal gericht houden op de mensen die flaneren en zitten, is het er bijzonder sfeervol. En het lokaal geproduceerde Moritz Fiege Schwartzbier smaakt heerlijk.
Op weg naar het hotel brengt een tweedaags wielerevenement nog wat extra leven in de brouwerij. We moeten even wachten met oversteken tot de renners achter de dernymotoren voorbijgedenderd zijn. De huldiging brengt ons op zichtafstand van de winnaars van de Giro en de Tour de France 2011. Prachtig. Zo wordt het nog een mooie zaterdag en morgen wacht ons de cultuur: musea.
Een 'stadje bezoeken' in Duitsland is niet zonder risico. Niet dat het gevaarlijk is, maar aan stedenschoon hoef je - zeker in het Ruhrgebied - niet veel te verwachten. Bochum spant de kroon. Een centrum met ruim opgezette straten in een nondescript vroege zestigerjarenstijl. Zelfs voor wie in pril Emmeloord, Almere of Lelystad opgroeide, moet dit doodsaai zijn. Laat staan voor een Bosschenaar van Achter het Stadhuis 7. Gelukkig lopen er veel Duitsers rond. Ze bewegen zich ontspannen en gaan kennelijk niet gebukt onder deze architectonische monotonie. Dat fleurt de boel nog wat op. Valt hier nog wat van te maken?
Ik twijfel. Zeker na het bezoek aan het circusterrein naast ons hotel: een circus zónder dieren! En de daar aanwezige Bismarckturm - bedoeld om licht te geven uit vreugde na de dood van deze ijzervreter - doet het ook al niet. Sinds 1995 ligt de vuurbak nota bene aan de voet van toren. Dat zal niet zonder reden zijn. Net als ik denk dat het beter is om de zaterdagavond te verdrinken in het hotel, ontdekt mijn vrouw op de plattegrond van de binenstad de 'Bermuda3eck'. Die vondst leidt tot de redding van Bochum.
Het uitgaansleven blijkt in de zuidpunt van het centrum geconcentreerd. We vinden een terrastafeltje onder een straalkachel en wanen ons bij restaurent Tapas in mediterrane sferen. Mocht het koud aan de knieën worden, dan liggen er rode plaids op voorraad. De obers spreken Spaans en ook het eten is echt. Zolang we onze blik horizontaal gericht houden op de mensen die flaneren en zitten, is het er bijzonder sfeervol. En het lokaal geproduceerde Moritz Fiege Schwartzbier smaakt heerlijk.
Op weg naar het hotel brengt een tweedaags wielerevenement nog wat extra leven in de brouwerij. We moeten even wachten met oversteken tot de renners achter de dernymotoren voorbijgedenderd zijn. De huldiging brengt ons op zichtafstand van de winnaars van de Giro en de Tour de France 2011. Prachtig. Zo wordt het nog een mooie zaterdag en morgen wacht ons de cultuur: musea.
Abonneren op:
Posts (Atom)