zondag 29 november 2015

Oeteldonk (42), koffie

Zô, de kop is-t-‘r wir af!
Wiens kop?
Hèhè…
Bedoelde 11-11?
Hij wordt wakker …
Kwèkfestijn?
We zijn d’r …
Nou en?
Bende gewist?
Ikke nie.
Waarde ewech?
Neeje.
Ge bent nie gewist?
Ge zeet ‘t
Gij bent niet gewist? Gij gaot altijd …
Dees jaor nie, dus.
Ge waart nie ewech …
Op de jong van jullie Ashley passe?
Van julliën Umberto dan?
Ge bent gewôônweg nie gewist …
Hedde wè?
Neeje
Moe’k m’neige zùrrege make?
Oknie
Ben ik oewe virend of nie?
Nog wel.
Hoezô: ‘Nog wel?’
Hou dan op.
Mee wè?
Mee dè verheur
Verheur?
Ge lijkent wel CSI
Ik lijken wel CSI, nouw wordt ie mooi …
A’k zeg dè’k nie gewist ben, dan moete ophouwe.
Hij is nie gewist …
Ge het ’t deur.
Ge gaot altijd …
Altijd
Dees jaor dus nie …
Ha’k al gezeed.
Dè moet in de krant!
Doe ze mar belle
Mar kunde me nie ver…
Ik had gewôôn ginne zin, nouw goed?
Doe ons twee koffie, astemblieft

Koffie? Nouw wordt ie himmaol mooi!

zaterdag 28 november 2015

Drees

Deze tekst stond 29 november in de Bossche Omroep als column ‘Onder de Boschboom’.

Binnenkort trek ik drie jaar 'van Drees'. U kunt zich voorstellen dat sindsdien bepaalde vragen - uiteraard van het voorspelbare soort - in mijn hoofd opkomen. Zoals wie ik testamentair met mijn boeken mag verblijden.De detectives en romannekes buiten beschouwing gelaten gaat het hierbij om serieuze werken die niet via Google benaderbaar zijn. Naslagwerken, monografieën: wie in mijn omgeving zou daar na mijn verscheiden nog -zeg maar - twintig jaar opgewekt mee verder kunnen?

Kleiner gaan wonen, nog zo'n onderwerp binnen de kring van leeftijdsgenoten. Onlangs is een van mijn vrienden nóg groter gaan wonen, wat uiteraard tot vragen leidde. En dan ook nog daar waar hij 50 kilometer moet rijden voor de dichtstbijzijnde schouwburg.

Nee, ik wil alles binnen handbereik houden en daarom is de binnenstad eigenlijk de aangewezen plek. Realistisch is de gedachte dat de hotspots (bieb, kroeg, Markt, dokter, bus/trein, fysio, theater) op rollatorafstand moeten liggen. Aan dit rijtje ziet u dat het mij serieus is. Een column is niet de plaats om met de derde leeftijd te spotten.Tja, de binnenstad, terwijl ik toch ook iets van een tuintje wil hebben. Daarom gaat mijn voorkeur uit naar een bescheiden kavel in het Bossche Broek, net tegenover de Grote Hekel. 

Ook realistisch? Ik zeg niet meteen nee. Dat is toch beschermd gebied, zult u zeggen. Zeker, want er is nog weinig in ons leven waarop geen plan van werking is, bijvoorbeeld een bestemmingsplan.

Met zo'n plan geeft de overheid de burgers zekerheid. Bijvoorbeeld dat er niet ineens een bordeel bij jou tegenover verschijnt. Toen dat zomaar gebeurde aan het plein waar ik toentertijd woonde, was de gemeente er als de kippen bij om te handhaven. De Bossche overheid liet niet met zich dollen. Onvermurwbaar waren ze op het stadhuis. En met het verdwijnen van al die taxi's werd het gelijk een stuk rustiger 's avonds en 's nachts.

Ik heb de indruk dat decennia later de grenzen van een bestemmingsplan elastischer zijn geworden. Neem onze schouwburg die een andere plek zou krijgen. Dat wil zeggen tot de coalitieonderhandelingen voor ons huidige &W begonnen. Misschien weet u het nog, want dat speelde begin dit jaar. (Toenemende vergeetachtigheid, ook zo'n onderwerp onder senioren.) Hoe dan ook, na afloop bleek het met het nieuwe theater net zo gesteld te zijn als met die club jongens die naar Parijs ging. Die ging ook niet. Ondanks alle verkiezingsbeloftes en ondanks het stemgedrag van de Bosschenaren die de moeite namen om van hun recht gebruik te maken, staat het Theater aan de Parade als een huis. U snapt de beeldspraak.

Wel heel democratorisch heeft de Bosschenaar inspraak gehad bij de keuze van de nieuwbouw. En laat nou de prijs gevallen zijn op het ontwerp dat net te hoog is. Ja, want het huidige bestemmingsplan voor Parade e.o. laat nou net die hoogte niet toe. Geen probleem zeggen ze bij B&W, dan passen we toch gewoon het bestemmingsplan aan.

Nou, als die rek in een beschermend plan en zijn handhavers zit, mag er ook niet zielig gedaan worden over één huis-met-een-tuintje-ervoor in het Bossche Broek.
https://ssl.gstatic.com/ui/v1/icons/mail/images/cleardot.gif


woensdag 25 november 2015

Cava

Als ik ergens ben waarvan ik denk: ‘Hier zou ik best kunnen wonen’, dan is de eerste vraag die bij me opkomt of er voldoende muur aan zit voor mijn schilderijen van Geert de Bruijn. Voor wie de twee voorgaande columns gemist heeft, nog even snel: zijn kunst vormt een complementaire waarde in mijn leven. Ze vullen dus de leemte in mijn omgeving die ik zelf niet gevuld krijg, anders dan door die werken in huis te halen. Lees het hierna zelf in alle rust na.

Als gezegd, vind ik het bevrijdend werken dat ze abstract zijn, want nou hoef ik er lekker niks in te zien en blijft alle tijd gereserveerd voor de consumptie van hun schoonheid. Nou is ‘consumptie’ wellicht een wat beladen woord want al snel valt te denken aan zaken als vraatzucht, gedachteloosheid, onverzadigbaarheid. Bedoeld is, niet meer en niet minder, het tot mij nemen.

En dat doe ik dus als ik naar die werken kijk. Soms vluchtig als een tussendoortje; meestal in alle rust, stukje bij beetje. Het is - wat ik voor het gemak de vlakverdeling noem - die mij boeit. Alles staat op zijn plaats. Ik kijk naar het werk van een professional dat ‘af’ is. Dat kortom de ‘schoonheid’ manifesteert die ik graag in de nabijheid heb. Er zal beslist door Geert over nagedacht zijn: gulden snede en zo. Waarschijnlijk is die truc inmiddels overgenomen door zijn meesterschap (een term uit de gildentijd).

Bovendien is er niks dat me ergert. Een verdienste van De Bruijn, want er wordt me wat ergerniswekkend spul als kunst aangeboden. Breek me de bek niet open.

Nou ja, één bron van ergernis dan. In mijn jeugd stond er wel eens iemand voor de deur van ons huis die met schilderijen van eigen makelij leurde. Kunstenaar zijn, was overleven. Inmiddels is het bedrijven van kunst voor velen een hobby geworden. De één zit na kantoortijd in een big band, de ander schildert. En dat moet vooral een hobby blijven. Wie mijn privé-bron van ergernis vormen, en da’s tegen het zere been, zijn die dilettanten die met dat schilderclubje zonodig ook nog moeten exposeren. Compleet met vernissage en een hoogpolig glas cava (spreek uit ‘caba’). En mekaars werk de hemel in kwijlen alsof het om een Van Eijck, Miró dan wel Picasso gaat. Of een De Bruijn natuurlijk. Helemaal over de rooie ga ik als in zo’n gezelschap het woord ‘intuïtief schilderen’ valt. Hou toch op. Ga écht op les.

En dat heb ik bij die dingen van Geert dus nooit. Da’s opnieuw bevrijdend.

Vlakverdeling, daar hadden we het over. Een klassiek gegeven; de basis voor schoonheid. Plus dat het kleurgebruik me aanspreekt. Dat is wat neutraal geformuleerd, want ik kijk eerst naar de verhoudingen binnen de lijst. Dan pas komt de kleur, waarbij in de rood-groensector kleurenblindheid een rol speelt. Zelf heb ik daar allerminst last van. Het wordt oppassen als ik aan het benoemen ga, want dat kan iets wegkrijgen van ‘ik zie wat jij niet ziet’.

Het oudste werk van De Bruijn is in zwart-wit. Daar heb ik in feite al voldoende aan. Mateloos boeiend. Het is bijna jammer te noemen dat ie op enig moment allerlei tubes ging leegknijpen. Grapje Geert.

Ik waardeer het als ik evenwicht kan vinden. Da’s niet identiek aan saaiheid, want iemands leven kan heel afwisselend en toch evenwichtig zijn. De Bruijns werk brengt evenwicht. Tegelijkertijd is het de metafoor voor evenwicht en wel door zijn geraffineerd aangebrachte vlakverdeling. Laten we het daarover gaan hebben: vlakverdeling in het leven als manier om tot zingeving te komen. Wordt dus vervolgd.

zondag 22 november 2015

Met Jheronimus op weg (8); waterstanden

Er zijn beslist nog mensen in Den Bosch te vinden die onkundig zijn van het feit dat in hun stad een paar dagen na de carnavalsfeesten dé tentoonstelling wordt geopend rond het werk van Jheronimus Bosch. Die is dan 500 jaar dood en dat moet gememoreerd worden. Na zoveel jaar onbeholpen geknutsel is er dan eindelijk orde op zaken gesteld en krijgen we een volwassen overzicht van ‘s mans werk te zien. Naar mijn idee met name dankzij de geluidsloze inspanningen van Charles de Mooij (directeur van het Noordbrabants Museum) en het  Jeroen Bosch Research and Conservation Project’. Voor deze mensen nam ik al eerder mijn hoed af.

Nog elke dag wordt gewerkt aan de definitieve catalogus van Bosch’ oeuvre. Met alle techniek die daarvoor in te zetten is en uiteraard met de kennersblik, bestudeert genoemd team van deskundigen de nalatenschap van de legendarische schilder. Onlangs werden twee meesterstukken van het onderdeel ‘meester’ ontdaan waardoor het nu ‘gewoon’ stukken zijn. De een is een ‘Kruisdraging van Christus’ die in Gent hangt en de ander is de ‘Tafel met de hoofdzonden’ die in het Prado (Madrid) staat. Over dat laatste waren al lang twijfels en die zijn nu weggenomen.

Tot mijn verrassing is er na bovenstaande verkleining van de canon, plots een schilderwerk bijgekomen. Het klinkt net als de waterstanden (voor wie zich dat kan herinneren), Madrid -1, Gent: -1, Brugge: +1. Het drieluik ‘Het laatste oordeel’, ook bekend als ‘Het oordeel van Brugge’ dat al jaren in het Groeninge Museum te boek staat als een schilderij uit de omgeving van Bosch, wordt nu zonder meer aan de meester zelf toegeschreven.

Omdat zo’n oordeel hetzelfde effect heeft als wanneer Michelin een restaurant ‘ontstert’, ben ik benieuwd naar wat de Spaanse pers hierover bericht. Een bijdrage in El País d.d. 21 november maakt duidelijk dat het eminente Madrileense museum er als de kippen bij was om het oordeel aan te vechten. Het heeft inmiddels de resultaten van een eigen onderzoek in het vooruitzicht gesteld. Die zullen bekend worden als het Prado aan de beurt is om met de Spaanse tentoonstelling rond Bosch uit te pakken en dat gebeurt dan weer na sluiting van de Bossche editie.


Dezelfde tekst in El País – zou het Bossche Projectteam JB500 inmiddels ook op het idee gekomen zijn om de Spaanse pers te volgen? – noemt dat het Brugse paneel het tiende geanalyseerde werk van Bosch is. Hiermee zit het team bijna op de helft. Nog een kleine drie maanden te gaan tot de opening van de Bossche Boschtentoonstelling. Ik ben benieuwd of de ‘waterstanden’ in die tijd nog een vervolg krijgen.

donderdag 19 november 2015

Verzachting

‘We hebben de kunst om niet aan de waarheid te sterven’. Nietzsche. Dit is het commentaar van Mirjam op de blog ‘Rijping’Van haar siert sinds deze zomer een beeld ons huis. ‘Verzacht het ook?’, schrijf ik op Facebook. Vrijdag 13 november vult dan al dagen het nieuws. De aanslagen in Parijs hebben een lange en indringende echo. Ze antwoordt: ‘Kunst kleurt, verzacht en verrijkt het leven’. Escapisme, troost, optimisme? Ik moet de context opzoeken waarin Nietzsche deze uitspraak heeft gedaan.

Allerlei deskundigen worden erbij gehaald om voor de duiding de gecoördineerde aanval. Zeker is dat het geval in de Spaanse krant El País; misschien omdat Spanje een bloederige jonge optelsom kent van terroristische aanslagen. Eerst door de ETA, meer recentelijk door mohammedaanse extremisten. De experts proberen vanuit hun invalshoek de achtergrond van de haat te verklaren waarmee de daders zich tegen Frankrijk i.c. het westen richten. Een geïnterviewde is Alí Ahmed Said Ésber (85). Hij ontvluchtte Syrië in 1956. Zijn gastland Libanon bleek in 1986 ook niet langer veilig en sindsdien woont hij in Parijs. Onder de naam Adonis is hij uitgegroeid tot een van de grote Arabische dichters, lees ik in de krant. ‘ISIS heeft een marge weten te vinden in de mentaliteit van een aantal Arabieren die in een nihilistische denkwereld leven’. Hij pleit ervoor om eerst en vooral de cultuur aan te pakken waarin de nietsontziende denkbeelden kunnen ontstaan. Een cultuur die gevoed wordt door een weinig kansrijke omgeving. Én door het feit ‘dat binnen de Arabische wereld het onderscheid niet gemaakt is tussen geloof en politiek’. Ik denk aan de christelijke wereld ten tijde van de Kruistochten. Of in tijd wat dichterbij: Noord-Ierland.

Psychiater en antropoloog Richard Rechtman, expert op het gebied van ‘het mechanisme der haat’ haakt aan bij die negatieve omgeving ‘waarin het niet te voorspellen is wie de stap zet naar het extremisme’. Farhad Khosrokhavar, onderzoeker in Parijs zegt: ‘Een van oorsprong sociaal probleem wordt er een van religieuze en culturele aard. Mensen die de maatschappij haten en hun afwijzing omzetten in een radicale versie van de islam’.

Het mag duidelijk zijn waar de oorzaak gezocht kan worden: bij een afwijzing van mohammedanen door onze Europese maatschappij. Wat brengt deze wetenschap? Een extra inspanning van overheid en ondernemingen om meer banen te creëren? Of een betere opleiding?

De avond voor de aanslag in Parijs las ik op pagina 190 van Sebastien Valkenberg ‘Op Denkles’ dat uit onderzoek in Nederland en vijf andere Europese landen blijkt dat tweederde van de ondervraagde moslims hun religieuze wetten belangrijker vinden dan de wetten van de landen waarin zij leven. Deze passage uit een Duits onderzoek (2013) herinnerde ik me uit een publicatie in de NRC. Evenals de zin uit een ander Nederlands onderzoek (2014) dat 73% van de ondervraagde jongeren van Turkse en Marokkaanse afkomst moslimstrijders die afreizen naar Syrië en Irak als helden zien. Een dag later klinken uit deze bevindingen meer urgentie. En Nog sterker op 19 november wanneer in ons land op bepaalde scholen de één minuutstilte wordt verstoord met de kreet ‘Allah is groot’. In de beschrijving van een tweedeling in Nederland vormen vaak financiële aspecten de meetlat. Hier is sprake van een culturele component.

Nog een keer: wat brengt deze wetenschap? Meer aanhang voor de PVV? Een grotere inspanning om financiële en culturele grenzen aan te pakken? Begrip voor de kansloze jongeren of een bevinding als: ‘Niks slachtofferrol: ze hebben zelf voor hun radicalisme gekozen en zijn dus zonder meer verantwoordelijk voor hun daden?’

Ik probeer vooral om de ratio aan het woord te laten bij mijn overwegingen. Een radicale opmerking is zo gemaakt; zo’n kunst is dat nou ook weer niet. Ik kijk nog een extra keer naar de kunst aan de muur, waarin Geert de Bruijn wellicht aanwijzingen geeft voor een evenwichtig antwoord. Of voor verzachting.

donderdag 12 november 2015

Lekker abstract

Voorgaande column eindigde met de (tegeltjes?)wijsheid ‘Wat we meemaken, vormt ons; de keuzes maken we zelf’. Dat laatste geldt ook voor wat we thuis aan de wand hangen.
Over of en in welke mate mensen écht zelf kunnen kiezen, loopt sinds - zeg maar - ‘Wij zijn ons brein’ (Dick Swaab) en ‘De vrije wil bestaat niet’ (Victor Lamme) een boeiende discussie. Wie bekend is met het Scheppingsverhaal, weet dat de mens voorzien is van een vrije wil. En die vormt de garantie voor een van alles en iedereen onafhankelijk keuzeproces.

‘Had je gedacht’, roept het andere kamp. Daar is een ander geschrift leidend, opgesteld door Charles Darwin. Kort samengevat komt het tegenargument hier op neer dat ondanks alle technologische vooruitgang we nog steeds opgescheept zitten met de hersenpan van onze verre voorouders. Die moesten is de savanne snel beslissen of iets (bijvoorbeeld een dier) of iemand (wat verbergt ie achter zijn rug?) hard weglopen en doorgaan betekende. Deze dwang tot alertheid en inschatting zit nog steeds in onze kop en zonder dat we het merken, hebben we al een keuze gemaakt. Hoezo ‘vrij’?

De afgelopen jaren ben ik opgeschoven richting kamp 2. Hoor ik nu iemand zeggen ‘Ik heb hier lang over nagedacht en mijn besluit is …’, dan denk ik niet langer dat dit tijdrovende proces om tot die keuze te komen ook werkelijk de kwaliteit van (die weg naar de) uitkomst garandeert. Misschien was de persoon in kwestie gewoon te lui om de knoop door te hakken. Daardoor lag de zaak te wachten tot er fatsoenshalve een ‘ja’ of een ‘nee’ moest komen. Toegegeven: ik hoor het mezelf ook zeggen als ik iets voor me uit geschoven heb: ‘Ik heb er lang over moeten peinzen’. En dan verwacht ik stiekem dat iemand roept: ‘Ge waart gewôôn te lui, meut’.

Hoe dan ook: ik heb onderhand wel zat tijd gehad om te kunnen bedenken waarom ik ervoor koos ‘De Bruijnen’ aan de wand te hangen. En ze ook nog als complementair in mijn leven te betitelen ook nog ook nog. De vergelijking in voorgaande blog ‘Rijping’ met de speurder die op zoek was naar iets waarvan hij pas wist dat hij het gevonden had als hij het zag’, vind ik bij nadere beschouwing een beetje wazig. Alsof ik een verliefd persoon hoor verklaren in een RTL Shownieuws ‘Ik wist meteen dat ‘t ‘m was toen ik ‘m zag’. Toegegeven: er sprong wel degelijk een vonk over toen ik voor de eerste keer een De Bruijn zag, dat staat buiten kijf. De vraag aan die persoon in dat tv-programma en ook aan mij is: ‘Dat van ‘Ik wist het gewoon’ tipt niet als reden: wees concreet’.

Over het antwoord heb ik lang nagedacht … Nee hoor, ik formuleer dat hier achter de pc. Ik houd van die werken omdat ze abstract en ‘schoon’ zijn.

Eerst dat abstracte. Het non-figuratieve in het oeuvre van De Bruijn vormt een bevrijdend gegeven: ik hoef er niks in te zien. Bevrijdend inderdaad, want we ‘moeten altijd’ in een voorstelling die binnen een kader hangt, iets zien. Een man op een fiets, een vrouw in het park, besnorde kerels die in zuurstokachtige sportkledij een balspel spelen, een dame die een sigaret rookt. Natuurlijk vertelt elke De Bruijn ook een verhaal. Allicht. Ook zonder dat te kennen - het zal wel weer iets met die eeuwige moedergodin zijn, hè Geert - is het allereerst de schoonheid die me aanspreekt.


En dan nog een (tegeltjes?)wijsheid: over schoonheid valt wel degelijke te twisten. Wordt dus vervolgd. Ik verklap vast één woord: vlakverdeling. Plus voor wie het nog niet weet: ik ben kleurenblind in de rood-groen sector, wat geregeld tot verrassende (vermakelijke?) situaties leidt.

vrijdag 6 november 2015

Rijping

Tot ik stopte met werken, heb ik drie schilderijen van werkplek naar werkplek gesleept. Steeds hing dit trio op mijn kantoor. In Den Bosch, Arnhem, Helvoirt, Weert, Bussum, Eindhoven, Amersfoort. En wie daar binnen kwam, vond ze mooi óf lelijk. Een middenweg bestond niet. En dat is nog steeds zo, want nu hangen ze thuis. ‘Boven’, om precies te zijn. Want beneden hangen andere exemplaren. Allemaal van de hand van één kunstenaar: Geert de Bruijn. En over dat werk wordt door habitués en nieuwkomers hardnekkig gezwegen of uitbundig gepraat. Mij maakt het niet uit: het zit me als een jas die ik niet wegdoe.

Eigenlijk wist ik al op jonge leeftijd dat in het huis waar ik later zou gaan wonen, ‘kunst’ een rol moest gaan spelen. Van wat dat dan zou voorstellen, had ik nog geen benul. Wel weet ik me de plek te herinneren waar zich dat inrichtingsbesef voor het eerst meldde. Acht of negen jaar was ik toen er op het plein voor het stadhuis een kunstmarkt gehouden werd. Den Bosch, wellicht door de aanwezigheid van een academie in die tijd al bovengemiddeld voorzien van pottenbakkers, schilders en andere artiesten, had flink uitgepakt. De kramen werden beheerd door besnorde mannen in donkere kleding van ribfluweel plus (in een aantal gevallen) flambard en door meisjesachtige vrouwen die op Juliette Greco leken. Om de een of andere reden bezochten mijn volwassen zussen deze buitenexpositie en ging ik mee. Terzijde: als veruit de jongste tussen al die groten, blijkt – terugblikkend- mijn omgeving rijk aan prikkels te zijn geweest. Hoe dan ook, na hun trouw werden de huiskamers van de meiden nog jaren opgesierd door bloemvazen en borden met abstracte motieven. Want dat was mode in die tijd.

De wanden van het eerste huis dat we na ons huwelijk betrokken, voorzag ik zelf van meerkleurige golvende decoraties. Toen we het na vier jaar verlieten, kregen we zonder mokken het sleutelgeld terug: met een flinke dot verf zouden de volgende bewoners er niets meer van zien. Overigens bleken die aan schrootjes verslaafd en die latjes dekten in één keer.

Het serieuze werk deed zijn intrede bij de volgende woning waar een schilderij van een échte kunstenaar kwam te hangen. Die markt van toen was inmiddels zo’n 20 jaar voorbij: goede dingen hebben rijping nodig.

Het bleef niet bij één De Bruijn. Het aantal nam toe en als gezegd ging er op enig moment een aantal mee naar de elkaar opvolgende buitenposten. Hoewel mijn bekendheid met de kunstenaar en zijn werk groeide en ik zelfs betrokken raakte bij de samenstelling van een pagina’s tellend achtergrondverhaal bij het oeuvre van de schepper, wist ik lang niet te verwoorden waarom ik mij zo graag omringd zag met het op de ‘moedergodin’ geënt werk. Pas toen ik een inleiding hield bij de opening van een tentoonstelling in Waalwijk waarbij de  2- en 3-dimensionale geesteskinderen van Geert een aantal zalen van het Leder- en Schoenmuseum vulden, wist ik mijn gedrevenheid te verwoorden. En sindsdien – ik denk om en nabij zo’n 12½ jaar geleden – voldoet die motivering nog volledig. De werken van Geert de Bruijn vormen een complementaire waarde in mijn leven.

Deze week stelde iemand bij een aflevering van NCIS de vraag: ‘Waarna ben je op zoek?’ Het antwoord luidde: ‘Dat weet ik als ik het tegenkom’. Bij alles wat ik achtereenvolgens al dan niet toevallig in mijn huis plaatste, wist ik één ding: het is pas af als ik dat andere gevonden heb. En ‘dat’ werd ingevuld door het werk van Geert de Bruijn. Toen ik het zag, wist ik het.


Een binnenhuisarchitect zal misschien zijn tenen krommen. Of lyrisch rondlopen tussen mijn bullen. Dat zal mij een zorg zijn. Tegeltjeswijsheid (?): ‘Wat we meemaken, vormt ons; de keuzes maken we zelf’.