woensdag 8 juli 2020

Nieuwstraat


Deze tekst verscheen 8 juli in De Bossche Omroep als column in de rubriek 'Onder de Boschboom'.

De Nieuwstraat: achter die neutrale naam gaat een pijnlijke periode schuil uit de Bossche geschiedenis. Laten we die doorgang afsluiten. 

Zoals bekend, verovert Frederik Hendrik, prins van Oranje, graaf van Nassau, de stad op 14 september 1629. Het Spaanse garnizoen moet vertrekken, idem dito de groep mannelijke religieuzen. De kerkelijke goederen vervallen – sommige op termijn – aan de republiek i.o. Het staatse leger en de dominees blijken niet alle vrijgekomen gebouwen te kunnen vullen en leegstand dreigt. Hierop zet Den Haag heel wat paaps onroerend goed in de etalage. Uit die hofstad komt zelfs een tip voor de ‘herinrichting’. Het is de heer Nobel (nomen est omen) die in 1639 het idee oppert om een nieuwe havenpoot aan te leggen vanaf de bestaande haveningang, richting Hinthamerstraat.

Voor dit waterkwartier moeten de erven en opstallen van het Sint-Geertrui-, het Sint-Elisabeth Bloemenkamp- en het Predikherenklooster ‘aangesproken’ worden. Het stadsbestuur reageert met: ‘mooi plan, we bouwen en graven mee, helaas is er geen geld voor het verwerven van de kloosters’. Hierop melden zich twee heren als aspirant-kopers: Johan Gans, pensionaris te Den Bosch, en Frans Blom ‘koopman hier ter stede’ (om Van Heurn te citeren).

Ze zijn letterlijk kind-aan-huis bij het lokale bestuur. Bovendien kan Gans het op Haags niveau goed vinden met Cornelis Musch, griffier van de Staten-Generaal. Musch is de schoonzoon van Vadertje Jan-stap-netjes Cats, en tegelijkertijd ook zo corrupt als hij groot is.

Het duo is niet flauw. Van Sasse van Ysselt heeft acht pagina’s nodig voor een opsomming van het door Johan & Frans aangekochte ‘zwart goed’. (Een benaming die overigens in BelgiĆ« verwijst naar de door de Franse republikeinen genaaste kerkelijke bezittingen. Het is bekend dat de opkopers daarvan de deur voor hun hellevaart op een kier zetten.)

Gans en Blom hoeven zich geenszins bezwaard te voelen, want zij hebben een missie: de herontwikkeling van het oude Bolduque. Ze geven in korte tijd Den Bosch een ‘nieuw’ aanzien. Zo verdwijnt het Predikherenklooster met grote ijver onder de slopershamer, waarbij volgens ooggetuigen zelfs resten van opgegraven doden in de Binnendieze gekieperd worden. Twee nieuwe doorsteken verrijken de stad: de Nieuwstraat en de Tweede Nieuwstraat, die later St.-Jozefstraat gaat heten. De geplande haven komt er niet.

Met de gebouwen verdwijnt de herinnering uit het collectieve geheugen. Dat geheugen is – in de ogen van nu – ‘gewassen’. Niet uitzonderlijk want nieuwe heersers maakten en maken nog steeds korte metten met veroverd religieus erfgoed. 

Misschien is het oud zeer. Zit ik soms stiekem te wachten op een excuus voor wat hier en in Staats-Brabant vernield is in naam van Oranje? Mocht daaraan een fikse som duiten vastzitten, dan kan de stadskas ‘opveren’ in deze tijden van culturele krimp.