Toen ik 11 was, deelde ik mijn slaapkamer met oma Kaatje. Voor alle
duidelijkheid: wanneer zij weer voor een tijdje bij ons introk, pakte ik mijn
boeltje om te verkassen van parterre naar de verdiept aangelegde regionen. Het
klinkt wellicht als een verbanning en dat was het niet. Wel gingen boven zolang
mijn heldenfoto’s van de muur en zodra oma weer elders verbleef, hing ik mijn
‘sterren’ terug op hun vaste plek. De oude punaisegaten kon ik op de tast
vinden. Tenzij pa van de wissel gebruik maakte om - terwijl ma hem de gelijmde
banen aangaf - gauw een nieuwe laag behang aan te brengen.
Daar hingen ze dan: de grote bij een kauwgummerk verkregen
zwart-witafbeeldingen van Romy Schneider (1938), Marika Kilius (1943) en Conny
Froboess (1943). Hun geboortejaren heb ik er met opzet bij vermeld. Romy was 12
jaar ouder dan ik: dat zou dus nooit wat worden. Met Marika of Conny, dat lag
ietsjes anders, want wat zegt nu een verschil van vier jaar.
In dat geval moest ik als pre-puber wel opboksen tegen twee
sterke rivalen. Marika had steeds Hans-Jürgen Bäumler aan haar zijde met wie
zij een gouden duo vormde op het onderdeel kunstschaatsen. In de krant stond
dat hij stiekem verliefd op haar was terwijl zij een rijke verloofde aan de
haak zou hebben geslagen. Lauw kans dus. En zangsterretje Conny, die als Cornelia
begonnen was, trad vaak op met die stoere rocker Peter Kraus, de Duitstalige
Elvis. Wat kon ik daar tegenover zetten. Mijn aarzelend doorkomend snorretje?
Of mijn witte colbertje?
Beide duo’s gingen op enig moment ook nog Romy Schneider (en de
inmiddels opgedoken playboy Alain Delon) achterna op het witte doek. Bovendien
sloegen Marika en Hans-Jürgen met succes aan het zingen. Tja, ik
zong in het knapenkoor van de parochie en ik was al van kinds af aan soepel en snel op kunst- en
rolschaatsen. Of ik daarmee bij de ‘zowat’ leeftijdsgenoten in het oog zou
lopen, leek me onwaarschijnlijk.
Met Romy hoefde het al vanaf de kennismaking eigenlijk niets te
worden. Wel ging ik met moeder naar elke Sissy-film waarin de beroemdheid in de
huid van Elisabeth van Oostenrijk kroop en liet ik mij meeslepen door het
verhaal. Nimmer had ik het idee dat ik ooit in de schoenen zou kunnen komen te staan van haar tegenspeler Carlheinz Böhm.
Wat me jaren nadien verbaasde, was het feit dat ik juist bewondering had
opgevat voor dames die uit Duitsland kwamen. Oké, Romy werd in Wenen geboren,
als gezegd in 1938, het jaar waarin Oostenrijk en Duitsland door de zogenoemde
Anschluss onder Hitler een pot nat werden. Bij ons thuis zat, net als bij veel
generatiegenoten, de oorlog mee aan tafel. Niet echt een vruchtbare
voedingsbodem voor gevoelens van adoratie richting ‘Osten’.
Wat me naast allerlei romantisch te duiden zaken in de drie
dames zo aantrok? Terugkijkend zou ik zeggen dat ik het drietal allereerst respecteerde
om hun intelligentie. En om hun onverstoorbaarheid. Over deze vrouwen mocht
niemand neerbuigend doen. Iets - naar wat ik veel later zou begrijpen - mannen al te
gemakkelijk doen wanneer ze zich bedreigd voelen door de aanwezigheid van een
helder verstand bij de andere sekse.
Kajsa. Kajsa Ollongren dus. Met zo'n achternaam zal het schaatsen haar niet vreemd zijn; over haar zangkwaliteiten heb ik nog niets gehoord. Of het tussen de
koningin van het Haagse schaakbord en mij iets mag worden? Zo'n wens laat ik bij de jongen van 11 die alleen nog in mijn herinnering voor de met sterrenfoto’s bedekte muur staat in zijn jongenskamer. (Toen ik daarin deze week toevallig heel even rondkeek - zo stiekemkes door mijn
oogharen heen - leek het alsof er sinds kort een vierde foto is
komen te hangen. Zomaar.)