Voortgekomen uit een religieuze context
is carnaval een festijn waarin het leven een aantal dagen op zijn kop gezet
wordt. De deelnemers zijn narren die een loop nemen met de machtsverhoudingen
van alledag. De rol van de kerk is inmiddels verdwenen; de vastentijd die op de
carnavalsdagen volgt, is geen realiteit meer. Wat blijft zijn de narren. Plus -
binnen een in 3 x 24 uur afgepaald machtsvacuüm - het spel.
Dit laatste krijgt sinds 1882 in Den
Bosch vorm binnen het imaginaire dorp Oeteldonk. De bezielende en
structurerende partij achter die verbeelding is sinds genoemd jaar de
Oeteldonkse Club (OC). In principe gaat het hierbij om een faciliterende
organisatie die de motor vormt achter de feestelijkheden. Een club met maar één
pretentie: de organisatie van een geslaagd feest mét iedereen en vóór iedereen.
Voor het Oeteldonkse leut is de OC een ‘conditio sine qua non’.
Overigens was er een periode (tussen
1968 en 2004) dat de OC niet alle betrokkenen vertegenwoordigde. De ‘clubkes’
hadden zich afgescheiden dan wel gebundeld in de Federatie van
carnavalsverenigingen’: de OC werd als te elitair beschouwd. Meer Oeteldunk dan
Oeteldonk, om een woordspeling van Toon Berkelmans (uit Helvoirt) te gebruiken.
Na het nodige gepraat, gemasseer en gedemocratiseer wisten partijen elkaar
uiteindelijk weer te vinden.
Zowel binnen de OC als in de periferie
van de club zijn veel vrijwilligers actief. Belangeloos vormen ze de
ruggengraat van het festijn. Het is in deze omgeving dat de vierders gezocht
kunnen worden die hangen aan de eerdergenoemde blauw- en zwartgekleurde
kledingcode. En aan Prins, Peer en andere gangmakers. Onder deze Oeteldonkers
lijkt de beleving van carnaval, in casu van Oeteldonk steeds meer een magische
lading te krijgen. Oeteldonk als 'Magical mystery tour'.
Die magie wordt op verschillende manieren geuit. Opmerkelijk binnen de
‘betoverende’ werking van het feest is de opmars van kwalificaties als
‘kiepevel’ en ‘emosie’. De inhoud van deze begrippen laat zich moeilijk
omschrijven. Ze bewegen zich eerder op het niveau van het gevoel dan van de
rede. De definitie ‘Carnaval is emosie’ duikt meer en meer op. Is dat een
verklaring ‘nec plus ultra?’: eentje die geen verdere toelichting behoeft? Een
tendens overigens die in de pas lijkt te lopen met de buiten-Oeteldonkse i.c.
Nederlandse samenleving. Zo zet het Brabants Dagblad reeds jaren dagelijks als
bladvulling op de pagina met overlijdensadvertenties een vage illustratie met
de woorden ‘Wat blijft is de emotie’.
Om welke emotie gaat het in beide
gevallen? Om dezelfde die een eerder dit jaar falende wethouder uitte toen hij
na afloop van de nodige kritiek zei ‘Ik werd er emotioneel van’? Of die van de
voetbalvandaal die, nadat hij over het stadionhek was geklommen om een
donkergekleurde keeper tegen zijn kop te trappen, de hem voor de rechtszaak
toegewezen advocaat hoorde zeggen ‘Mijn cliënt was geëmotioneerd nadat hij die
middag hoorde dat zijn ouders gaan scheiden?’ ‘Emosie’ is zo een passe-partout.
Een verklaring voor alles. Een excuus ook. Sanctie noch discussie mogelijk. Dat
laatste lijkt alleen al ondoenlijke omdat - zoals de Spaanse filosoof Emilio
Llédo aangeeft - de emoties een andere grammatica kennen als de taal- en letterkunde.
De een praat vanuit het gemoed, de ander vanuit het hoofd.
‘Carnaval is emosie’ (gelardeerd met veel ‘kiepevelmemènte’) past bij de
beleving van Oeteldonk als een magisch verbond waarin, zoals hoogleraar
bestuurskunde P.H.A. Frissen in ‘De fatale staat’ (2013) over het gewenste
Nederland aangeeft, ‘het bereiken van het goede leven’ mogelijk is. Geredeneerd
vanuit die optiek vormt het tijdelijke carnavalsdorp een maatschappij waarin
alleen gelijken rondlopen. Een samenleving of geestestoestand die zich buiten
de heersende orde van alledag afspeelt. In die externe heersende orde maakt de
'diplomademocratie' de dienst uit, terwijl in Oeteldonk niet iemands opleiding
bepalend is. In dat ideale dorp geldt immers als enige verdienste het vermogen
om samen met anderen de verbroedering te verwezenlijken. Een samensmelting
waarin gedeeld kippenvel en verbindende emotie een bijna religieuze lading
krijgen. Met als verlossend en belonend perspectief: 'eenmaal zijn we allemaal
samen'.
Oeteldonk is geen populistische beweging. Eerder lijkt er sprake te zijn
van een maatschappelijk zijweg. Van een vorm van escapisme dan wel illusie
waarvan de tijd op carnavalsdinsdag om middernacht zonder pardon opgesoupeerd
is. De wetenschap bij de vierders dat zij om klokslag 24.00 uur weer
teruggeworpen worden in die andere, niet-ideale wereld waarop chaos een steeds
grotere greep krijgt, geeft een verweesd gevoel. En zet aan tot tranen bij de
begrafenis van Knillis. Carnaval blijkt niet langer een spel: er is sprake van
een serieus toneel waarin de actoren het spel beleven als het werkelijke
gewenste leven. Met een lijdende Bossche ziel als gevolg wanneer het sprookje
voorbij is. En er tussen alle confetti geen glazen muiltje achterblijft op de
Markt.